6.3.1Bewijsmiddelen
[betrokkene 1]
is sinds 2005 enig aandeelhouderen bestuurdervan [bedrijf 1] , welke vennootschap enig aandeelhoudster en bestuurster is van [bedrijf 2], beide gevestigd te Haren (hierna respectievelijk: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ).
[bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) is op verzoek van [betrokkene 1] opgericht eind 2010/begin 2011. [bedrijf 3] is gevestigd te Curaçaoen [betrokkene 1] is gemachtigd tot de bankrekeningen van [bedrijf 3] .
[betrokkene 1] is vanaf maart 2010 werkzaam geweest bij SNSPF.
Introductie en betalingen externenNadat hij [betrokkene 1] had aangenomen is [betrokkene 4] aangenomen bij SNS via [betrokkene 1] , aldus [betrokkene 2] .Vervolgens zijn toen nog een aantal mensen aangebracht waaronder [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] , [betrokkene 7] en [betrokkene 9] . [betrokkene 1] heeft met deze mensen gesprekken gevoerd.[betrokkene 4] werd als eerste, medio 2010, aangenomen.[betrokkene 3] heeft verklaard dat een aantal van deze mensen via hem bij SNSPF is gaan werken.
In het bij [betrokkene 1] aangetroffen excelbestand genaamd “detachering”zijn werkbladen opgenomen met de namen: [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Dit zijn voornamen van medewerkers van SNSPF (de rechtbank begrijpt respectievelijk: [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] ). Over de periode augustus 2010 tot en met december 2012 is per persoon vermeld:
- hoeveel uur de medewerker bij SNSPF heeft gewerkt;
- hoeveel vergoeding deze medewerker bij SNSPF heeft gedeclareerd;
- hoeveel [betrokkene 1] bij deze medewerker declareerde en
- hoe deze declaratie verdeeld werd tussen: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Volgens [betrokkene 1] betreft dit zijn administratie van deze groep; hij hield dit overzicht maandelijks bij.De bedragen die op dit spreadsheet staan, komen overeen met de afspraken die hij met de betreffende mensen heeft gemaakt.Als mensen anderen aanbrachten kregen zij een deel van die fee.[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij het zich niet kan voorstellen dat de mensen van deze groep -zoals genoemd op het overzicht- niet wisten dat de fee werd verdeeld over meerdere personen.Hij heeft [betrokkene 2] verteld over deze afspraken en het betalen van de bemiddelingsfees. [betrokkene 2] wist dat een gedeelte van hun uurtarief naar [betrokkene 1] ging.[betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] hierover ingelicht enkele maanden nadat de eerste van die groep, [betrokkene 4] , was aangenomen.
[betrokkene 4] en [betrokkene 6] maakten gebruik van de vennootschappen [bedrijf 4]respectievelijk [bedrijf 5]. [betrokkene 3] maakte gebruik van het bedrijf [bedrijf 6][betrokkene 2] is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 7] welke vennootschap enig aandeelhoudster is van [bedrijf 8] .
[betrokkene 5]verklaart dat hij enig aandeelhouder en enig bestuurder is van de vennootschap [verdachte] .Hij is bij overeenkomst van opdracht van 11 september 2010 werkzaamheden gaan verrichten voor SNSPF.
[betrokkene 5] verklaart dat hij in augustus 2010 via [betrokkene 3] in contact kwam met [betrokkene 1] .[betrokkene 3] vroeg hem of hij wilde werken voor een financiële instelling. [betrokkene 5] heeft daarop zijn cv naar [betrokkene 1] gestuurd.Vervolgens heeft [betrokkene 3] meer dan een goed woordje voor [betrokkene 5] gedaan bij [betrokkene 1] .Daarna heeft een gesprek plaatsgevonden met [betrokkene 2] .In een gesprek met [betrokkene 3] zijn [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een fee overeengekomen van € 75,- per gewerkt uur. Op verzoek van [betrokkene 3] is de betaling van de fee door een aan [betrokkene 1] gelieerde vennootschap gefactureerd en is aan die vennootschap ook betaald. Dit was een expliciet verzoek van [betrokkene 3] . [betrokkene 5] stuurde elke maand zijn factuur op aan SNSPF. Vervolgens kreeg hij dan een factuur van [betrokkene 1] , met daarop de omschrijving “declaratie betreffende adviesdiensten t.b.v. [verdachte] ” voor de betreffende maand. Het bedrag op de factuur kon [betrokkene 5] herleiden tot de afspraak die met [betrokkene 3] was gemaakt over de betaling van een fee. [betrokkene 5] heeft deze facturen in zijn administratie bewaard.
Door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is in de periode van 25 oktober 2010 tot en met 17 januari 2013 voor een bedrag van in totaal € 276.787,50 (exclusief btw) gefactureerd aan [verdachte] . Deze facturen zijn in de periode van 11 november 2010 tot en met 26 januari 2013 door [verdachte] voldaan.
Uit het excelbestand dat bij [betrokkene 1] is aangetroffen, blijkt dat de € 75,- die door [betrokkene 5] aan de vennootschappen van [betrokkene 1] werd betaald, als volgt werd verdeeld:
- [betrokkene 1] : € 25,-;
- [betrokkene 2] : € 25,-;
- [betrokkene 3] : € 25,-.
[betrokkene 1] verklaart dat hij binnen SNSPF, behalve aan [betrokkene 2] , niemand iets heeft verteld over de betalingen die [betrokkene 5] aan hem deed.Verder verklaart [betrokkene 1] dat hij binnen het project [naam] de functioneel leidinggevende was van [betrokkene 5] . De omschrijving op de facturen, die aan [betrokkene 5] gericht waren, had volgens [betrokkene 1] anders moeten heten, namelijk bemiddelingsfee.
[betrokkene 5] verklaart dat via hem [betrokkene 8] en [betrokkene 7] zijn komen werken bij SNSPF. In een gesprek met [betrokkene 3] -waar ook [betrokkene 6] bij aanwezig was- heeft [betrokkene 5] aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat zij voor het aanbrengen van deze medewerkers een correctie op hun te betalen fee zouden ontvangen. Ongeveer een week erna kwam [betrokkene 3] hierop terug en stelde voor dat zij € 7,50 per persoon per medewerker zouden krijgen. [betrokkene 5] heeft hiervoor correctiefacturen gestuurd aan [betrokkene 1] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [betrokkene 1] ontving: adviesdiensten. [betrokkene 5] verklaart dat de omschrijving op de factuur niet correct was, maar dat hij bewust aansluiting heeft gezocht bij de facturen die door [betrokkene 1] aan hem werden gestuurd. [betrokkene 5] betaalde steeds het netto verschuldigde bedrag aan de vennootschap van [betrokkene 1] .Facturen voor [verdachte] werden door [betrokkene 5] opgemaakt.De facturen die door [verdachte] werden verzonden aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn door [betrokkene 5] verwerkt in de boekhouding van [verdachte] .Er is door [betrokkene 5] geen melding gedaan bij zijn opdrachtgever SNS van het feit dat hij deze beloning ontving.
Door [verdachte] is in de periode van 20 november 2010 tot en met 31 december 2012 een bedrag van in totaal € 45.900,16 (exclusief btw) gefactureerd aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .Daarvan is alleen de eerste factuur van € 798,75 (exclusief btw) door [bedrijf 1] op 29 november 2010 betaald.De overige factuurbedragen zijn in de periode van 30 december 2010 tot en met 26 januari 2013verrekend met de bedragen die [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] in rekening bracht.Van de betalingen op 1 november 2011 (over september 2011), 17 maart 2012 (over februari 2012) en 17 oktober 2012 (over september 2012) zijn geen onderliggende facturen aangetroffen. De factuurbedragen betroffen (kennelijk) respectievelijk € 1.983,87, € 1.586,25 en € 1.335,00 (alle exclusief btw).
6.3.2.Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personenDe rechtbank overweegt dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Toerekening aan rechtspersonenDaarnaast is voor de onderstaande bewijsoverwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Valsheid in geschrift
De rechtbank heeft met betrekking tot de valsheid in geschrift in het bijzonder het volgende overwogen waarbij het hof zich aansluit:
Valsheid facturen
De verdediging heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II,(door het hof als bijlage 3 bij dit arrest opgenomen)
valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan immers niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het opmaken van de facturen door [betrokkene 5] en het verkrijgen van de door anderen opgemaakte facturen had hij wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen betrekking hadden en had hij daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Daarbij komt dat door de manier van factureren de suggestie wordt gewekt van een niet bestaande rechtsverhouding. Immers, gefactureerd is tussen de vennootschappen van [betrokkene 5] en [betrokkene 1] terwijl de betalingsafspraak is gemaakt tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 3] . Ook wat betreft deze valsheid hadden zij wetenschap en ten minste voorwaardelijk opzet.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalstDe verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als ware echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden. Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof vindt daartoe aansluiting in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012waarin is overwogen:
"Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [A] doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van [A] moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd."
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben (feit 1) en het opmaken (feit 2) van valse facturen, nu door de facturerende vennootschap geen adviesdiensten zijn verricht ten behoeve van de geadresseerde vennootschap.
GewoontewitwassenAan verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij geldbedragen heeft witgewassen door, - kort weergegeven):
a. door de werkelijke aard en/of herkomst van die gelden te verbergen of te verhullen en
b. door die geldbedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten of gebruik te maken van die geldbedragen.
De advocaat-generaal acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
De verdediging heeft betoogd dat noch van een gronddelict noch van verhullen sprake is geweest, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de geldbedragen die door [betrokkene 5] , c.q. verdachte aan de vennootschappen van [betrokkene 1] zijn betaald niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf. Immers, de geldbedragen die door [betrokkene 5] , c.q. verdachte zijn betaald, heeft hij verkregen door het verrichten van werkzaamheden voor SNSPF op grond van de onderliggende overeenkomsten van opdracht. Deze geldbedragen hebben dan ook een legale herkomst.
Het hof acht bewezen dat de overige geldbedragen uit misdrijf zijn verkregen en verdachte deze geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Het hof stelt vast dat aan verdachte gedurende de ten laste gelegde periode een geldbedrag van in totaal € 798,75 (exclusief btw) is betaald. Daarnaast is door verdachte een bedrag van in totaal € 45.101,41 (exclusief btw) verrekend met de betalingen die verdachte aan [betrokkene 1] moest doen.
In de tenlastelegging is het verrekende bedrag van € 45.101,41 (exclusief btw) evenwel niet vermeld. Van de van [betrokkene 1] ontvangen gelden van totaal € 45.900,16 (exclusief btw) is alleen het bedrag van € 978,75 (het hof leest: € 798,75 (exclusief btw)) opgenomen.
Het hof kan verdachte dan ook niet veroordelen voor het verwerven en voorhanden hebben van het totale bedrag van € 45.900,16 (exclusief btw) maar slechts voor een bedrag van
€ 798,75 (exclusief btw).
Ad a.
Het hof stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Het hof stelt vast dat verdachte het geldbedrag van € 798,75 heeft ontvangen. Verdachte heeft dit bedrag op grond van valsheid in geschrift verkregen. Het hof is daarbij van oordeel dat het opmaken en versturen van de valse facturen om de geldbedragen te verkrijgen het gronddelict is en die facturen zijn gebruikt om de geldbedragen te verkrijgen. Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen het gronddelict zodat zij niet kunnen worden gezien als de vereiste “extra verhullende handeling” na het ontvangen van dit uit misdrijf verkregen geld.
Dit betekent dat het onder 6 bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van de onderdelen van die bewezen verklaarde feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Pleegperiode en gewoonte
Witwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds de verweten handelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden. Ad b.
Het hof acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig voor het overdragen, omzetten of gebruik maken van die geldbedragen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen met de rechtspersonen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zoekt daartoe aansluiting bij arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012waarin onder meer is overwogen:
“… dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd.”
Deelnemen aan een criminele organisatie
De rechtbank heeft met betrekking tot het deelnemen aan een criminele organisatie in het bijzonder het volgende overwogen waarbij het hof zich aansluit:
Criminele organisatie
De rechtbank overweegt allereerst dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de betrokkenen bekend zijn met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Verdachten moeten een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel de gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor opzettelijke deelneming is voldoende dat verdachten in algemene zin weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie.
Deelneming niveau 2De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in niveau 2 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Het oogmerk van de organisatie was gericht op de passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping, de hiermee samenhangende valsheid in geschrift en het gewoontewitwassen. [verdachte] heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar zij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot verwezenlijking hiervan.
[verdachte] heeft een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen strekkende tot uitvoering van het oogmerk van de organisatie. Allereerst heeft [verdachte] zelf bijgedragen door valse facturen voorhanden te hebben en valse facturen op te (laten) maken (..). Daarnaast kan de vennootschap wetenschap worden toegerekend van vergelijkbare deelneming door en het verrichte aandeel van anderen aan/bij de organisatie. (…) Niemand heeft de betaalstromen gemeld bij SNS(PF). Het samenwerkingsverband heeft hierdoor onafgebroken en gedurende een langere periode kunnen bestaan, terwijl het aantal medewerkers van SNSPF dat bij de betalingen betrokken raakte toenam.
Conclusie.
Het hof concludeert dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaring nader te noemen verdachte natuurlijke en rechtspersonen.