ECLI:NL:GHARL:2018:5370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
21-003069-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en zelf afdoening in zaak van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen binnen criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een rechtspersoon, was betrokken bij een mega-onderzoek naar omkoping en valsheid in geschrift binnen de SNS Property Finance (SNSPF). De verdachte en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was veroordeeld voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Het hof heeft de zaak onderzocht op meerdere zittingen en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,- heeft geëist. Het hof heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende duidelijk was voor de verdediging. De tenlastelegging omvatte onder andere het valselijk opmaken van facturen en gewoontewitwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, maar heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof de verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging voor het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen, maar wel de bewezenverklaring van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen heeft gehandhaafd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003069-16
Uitspraak d.d.: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2016 met parketnummer 16-994068-13 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2017 (regiezitting), 11 april 2018 (inhoudelijke behandeling, requisitoir en deel pleidooi) 18 april 2018 (deel pleidooi, repliek en dupliek, laatste woord verdachte) 23 mei 2018 (sluiting van het onderzoek) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,-.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte en haar raadsman, mr. J.W. Soeteman, naar voren is gebracht. Hetgeen in de zaak tegen medeverdachte [betrokkene 4] en de aan hem gelieerde vennootschappen door de raadsvrouw mr. A.E. van der Wal ter verdediging in het pleidooi naar voren is gebracht, geldt met instemming van het hof, ook als ingelast in deze zaak.

3.Voorvraag

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van het witwassen aan de hand van de tenlastelegging noch het dossier of requisitoir voldoende duidelijk is welke witwashandelingen [betrokkene 1] in privé zou hebben gepleegd. Uit de wijze van ten laste leggen zijn, aldus de raadsman, 128 mogelijke manieren van witwassen te destilleren. Het verwijt is onvoldoende concreet, zodat de verdediging zich onvoldoende kan
verweren. De dagvaarding is wat betreft deze feiten onvoldoende duidelijk en moet daarom (partieel) nietig verklaard worden.
3.2
Oordeel hof
Volgens artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, verder niet innerlijk tegenstrijdig en overigens voldoende feitelijk. Een dagvaarding behoeft zich niet uit te laten over de voor de strafbaarheid irrelevant zijnde aard en omvang van nadere bijzonderheden waarvan de vermelding niet op straffe van nietigheid wordt verlangd.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overgelegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheids-verweer worden meegenomen, evenals de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Gezien de onderhavige tenlastelegging, waarbij de aan verdachte verweten gedraging is omschreven, in samenhang met de inhoud van het complete dossier, moet de verdachte in staat worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen. In de kern komt het erop neer dat volgens het openbaar ministerie de in de tenlastelegging genoemde bedragen zijn verkregen door misdrijven en (vervolgens) zijn witgewassen. Het feit dat in de tenlastelegging de in artikel 420bis Sr genoemde varianten van witwassen zijn opgenomen met een aantal verschillende – duidelijk omschreven – bedragen op grond waarvan de verdediging komt tot 128 varianten van witwassen, naar het oordeel van het hof niet leidt tot nietigheid van de tenlastelegging.
Voorts is mede gelet op de inhoud van het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat het voor de verdachte en de verdediging niet duidelijk was tegen welke verdenking de verdachte zich moest verdedigen.
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van het hof een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. Het hof is gezien het bovenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en verklaart de dagvaarding -ook ter zake van het (gewoonte)witwassen- geldig.

4.Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

5.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte -al dan niet samen met anderen-
- betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van facturen (feit 1);
- zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen (feit 2);
- heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 3).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De zaak tegen verdachte vloeit voort uit een onderzoek naar omkoping bij SNS PF. Daarbij is de verdenking gerezen dat medeverdachte [betrokkene 1] , die ingehuurd was door SNS PF, zich liet betalen door externen die (mede) door hem werden ingehuurd. Hij zou bedragen hebben ontvangen van een aantal door SNS PF ingehuurde externen, waaronder [betrokkene 4] . Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van valse facturen. Dit wordt in het dossier aangeduid als niveau 1.
Aan verdachte is onder feit 3 (niveau 1) ten laste gelegd dat zij samen met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 4] en de aan hen gelieerde vennootschappen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr dient te bestaan uit minimaal twee deelnemers. Uit het dossier blijkt niet dat [betrokkene 4] op de hoogte was van meerdere -door [betrokkene 1] geïnitieerde- omkopingen. Om die reden kan niet bewezen worden dat [betrokkene 4] en daarmee de aan hem gelieerde vennootschappen bij deze omkopingen het opzet hebben gehad op deelneming aan een criminele organisatie.
Met betrekking tot [betrokkene 5] leidt het hof uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende af dat de samenwerking tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 5] van zodanige aard was dat er gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts acht het hof niet bewezen dat [betrokkene 5] onvoorwaardelijk opzet had op het deelnemen aan een criminele organisatie.
Geen van de betrokken natuurlijke personen kan worden aangemerkt als deelnemer van een criminele organisatie van [betrokkene 1] . Hoewel ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan een criminele organisatie is het hof van oordeel dat in dit geval de vennootschappen van [betrokkene 1] , waaronder [verdachte] , zelf niet kunnen worden aangemerkt als separate deelnemers. [betrokkene 1] had volledige zeggenschap over deze vennootschappen en heeft alle aan hen toe te rekenen fysieke handelingen zelf verricht. Omdat geen andere natuurlijke personen binnen deze vennootschappen een eigen intellectuele bijdrage hebben geleverd, worden [betrokkene 1] en zijn vennootschappen samen niet aangemerkt als een criminele organisatie. Het hof zal daarom ook [verdachte] (en [betrokkene 1] en zijn andere vennootschappen) vrijspreken van deelneming aan een criminele organisatie in niveau 1, zoals aan haar onder feit 3 ten laste is gelegd.

7.Overweging met betrekking tot het bewijs

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
7.2
het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van alle feiten bepleit.
7.3
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Niet omdat zulks is betwist, maar omwille van de volledigheid stelt het hof allereerst het volgende vast. [betrokkene 1] verleende zijn diensten veelal via vennootschappen waarvan hij bestuurder was, waaronder verdachte. [betrokkene 1] was de enige bestuurder van verdachte. Alle door of namens verdachte verrichte handelingen zijn door of in opdracht van [betrokkene 1] verricht. Andersom kunnen ook alle door of in opdracht van [betrokkene 1] in het kader van de aan verdachte verweten strafbare feiten verrichte handelingen aan verdachte worden toegerekend. Hetzelfde geldt voor bij [betrokkene 1] aanwezige schuld en/of opzet.
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
7.3.1
Bewijsmiddelen [1]
[betrokkene 1]is sinds de oprichting in 2006 enig aandeelhouder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) welke vennootschap enig aandeelhoudster is van [verdachte] sinds de oprichting in 2006 en van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) sinds de oprichting op 21 september 2010. De vennootschappen zijn zowel statutair als feitelijk gevestigd te Hilversum, met uitzondering van [bedrijf 2] dat feitelijk gevestigd is in Utrecht. [betrokkene 1] is bestuurder van de drie vennootschappen. [2]
Op 25 juni 2009 sluiten SNS Property Finance BV (hierna: SNSPF), [bedrijf 3] en [verdachte] , vertegenwoordigd door [betrokkene 1] , een overeenkomst van opdracht waarbij [betrokkene 1] wordt aangesteld als directieadviseur. [3] Bij addendum van 27 oktober 2011 is het contract verlengd tot en met 31 december 2012 en is [betrokkene 1] aangesteld als “Lid van de Directie, Chief Restructuring Officer” (CRO). [4]
Introductie externen[betrokkene 1] was als externe medewerker werkzaam op de afdeling Restructuring & Recovery van SNSPF en heeft na zijn aanstelling meerdere andere externe medewerkers geïntroduceerd, te weten onder meer:
  • [betrokkene 2] ,
  • [betrokkene 3] ,
  • [betrokkene 4] ,
  • [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ), en
  • [betrokkene 6] . [5]
[betrokkene 1] bevestigt voornoemde externen uit zijn eigen netwerk te hebben aangedragen bij SNSPF. [6] Ten aanzien van [betrokkene 3] [7] , [betrokkene 4] [8] , [betrokkene 5] [9] en [betrokkene 6] [10] heeft [betrokkene 1] de tarieven en contracturen bepaald. [betrokkene 1] heeft alle eerste en aanvullende overeenkomsten van opdracht medeondertekend. [11]
[betrokkene 5]heeft verklaard dat [betrokkene 1] haar eerste klant was. Zij verzorgde sinds 2009 de administratie van zijn persoonlijke vennootschappen [bedrijf 1] en [verdachte] en later ook van [bedrijf 2] . [12] De facturen die vanuit deze vennootschappen zijn verstuurd, heeft [betrokkene 5] opgemaakt. [13] Voor het opmaken van de facturen gaf [betrokkene 1] de factuurbedragen en omschrijvingen aan haar door. [14]
Ook [betrokkene 1] heeft verklaard dat [betrokkene 5] de administratie verrichtte voor zijn vennootschappen, waaronder het opmaken van facturen. Dit deed zij met input van [betrokkene 1] . [15]
Met ingang van 1 juli 2010 is [betrokkene 5] eerst via haar eenmanszaak en later via haar vennootschap voor SNSPF gaan werken op basis van een overeenkomst van opdracht. [16] Zij is door [betrokkene 1] gevraagd om bij SNSPF te komen werken [17] , aldus [betrokkene 5] , en is ondersteunende werkzaamheden gaan verrichten voor [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [18] Ook andere externen zijn via [betrokkene 1] aangetrokken, te weten [betrokkene 2] , [betrokkene 6] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] . [19] [betrokkene 1] was werkzaam als CRO. [20]
[betrokkene 6]Door de vennootschappen van [betrokkene 1] is gefactureerd aan de eenmanszaak van [betrokkene 6] , [bedrijf 4] . Een deel van deze facturen waren afkomstig van [verdachte] . Deze facturen zijn door [bedrijf 4] in de periode van 18 januari 2011 tot en met 24 februari 2012 voldaan, te weten een bedrag van € 19.500,- (exclusief btw). [21]
[betrokkene 6] heeft voor de betaling hiervan facturen ontvangen van [betrokkene 1] . De omschrijving hierop komt volgens [betrokkene 6] niet helemaal overeen met de afspraak die gemaakt was. [22] [betrokkene 1] heeft over deze omschrijving verklaard dat hier detacheringsfee gelezen dient te worden. [23]
[betrokkene 1] heeft deze geldstroom niet gemeld bij SNS [24] en alle door hem / zijn vennootschappen verzonden en betaalde facturen zijn verwerkt in de administratie van die vennootschappen. [25]
Aanvullende bewijsmiddelen voor gewoontewitwassen door het hof.
Uit de bankrekening van [bedrijf 1] blijkt dat op die rekening managementfees afkomstig van verdachte, [verdachte] , binnenkomen. [26]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
7.3.2.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof kan zich ook vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
Algemeen
Vervolging rechtspersonen en/of natuurlijke personenDe rechtbank overweegt dat de vervolging of het daderschap van een rechtspersoon de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uitsluit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd (HR 21-10-1986, NJ 1987, 362 en ECLI:NL:PHR:2007:BA7261). De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht.
Toerekening aan rechtspersonenDaarnaast is voor de onderstaande bewijsoverwegingen van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938).
[betrokkene 1] heeft verschillende personen benaderd om werkzaamheden te gaan verrichten voor SNSPF. Vervolgens zijn overeenkomsten van opdracht gesloten tussen de vennootschappen van deze personen en SNSPF. Op enig moment is de afspraak gemaakt om een deel van het uurtarief dat deze personen ontvingen af te dragen aan [betrokkene 1] , die hen had aangebracht bij SNSPF. [betrokkene 1] heeft vervolgens facturen gestuurd ter verkrijging van deze afdracht. De omschrijving op de facturen had als strekking: advieswerkzaamheden. De facturatie en betalingen verliepen via de betrokken vennootschappen, waaronder [verdachte] . SNSPF was van dit alles niet op de hoogte.
7.4
Valsheid in geschrift
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
Valsheid facturen
Door de verdediging is betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat -kort gezegd- beide partijen wisten wat de onderliggende prestatie was, de omschrijving voldoende juist is en de gefactureerde bedragen niet te hoog zijn.
Hierna zal eerst worden ingegaan op de stelling van de verdediging betreffende de aard van de betalingen van [betrokkene 6] . De rechtbank volgt de verdediging daarin niet.
[betrokkene 1] – [betrokkene 6] (advisering)
Door de verdediging is een beroep gedaan op de verklaring van [betrokkene 6] dat een deel van de betaling zag op advies dat hij van [betrokkene 1] kreeg. [betrokkene 1] verwijst daarbij naar een e mail van 3 oktober 2010 (D-0591), waarin staat vermeld dat [betrokkene 1] door [betrokkene 6] is aangezocht als adviseur van zijn onderneming.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een deel van de betalingen van [betrokkene 6] betrekking had op advisering. In de eerste plaats lopen de verklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 1] over de gestelde advisering, de betaling ervan en de afspraken die per e-mail zouden zijn verzonden uiteen. De rechtbank hecht ook geen waarde aan de door [betrokkene 1] gestuurde e mail. Vóór het versturen van deze e-mail -met een opdrachtbevestiging- heeft immers al facturatie plaatsgevonden. Bovendien komt de wijze van facturatie ná deze e-mail niet overeen met de afspraken die in de e-mail worden genoemd. De facturatie na oktober 2010 vindt namelijk niet steeds op kwartaalbasis plaats. Over de advisering zelf verklaart [betrokkene 6] dat de advisering heel beperkt is geweest, in totaal hooguit 20 uur. Als al sprake zou zijn van advisering dan staat dit aantal uren, naar het oordeel van de rechtbank, in geen verhouding tot het bedrag dat door [betrokkene 6] aan [betrokkene 1] is betaald, namelijk ruim € 45.000,- (exclusief btw). [betrokkene 6] heeft ook verklaard dat er geen concrete afspraken waren, er geen sprake was van een uitgebreid advies, maar dat er in de gesprekken die hij met [betrokkene 1] had ook een stukje coaching als component zat. Voor zover al sprake was van advisering, acht de rechtbank gelet op al deze omstandigheden dit advies zo marginaal dat niet kan worden gesproken van declarabel advies. De rechtbank beoordeelt het gehele bedrag dat door [betrokkene 6] is betaald dan ook als betrekking hebbend op enerzijds het feit dat [betrokkene 6] door [betrokkene 1] is gaan werken bij SNSPF en anderzijds op het in stand houden van een goede relatie met [betrokkene 1] . Ook bij [betrokkene 6] en [betrokkene 1] was sprake van een hiërarchische relatie. [betrokkene 6] heeft bij zijn aanstelling het uurtarief besproken met [betrokkene 1] en [betrokkene 1] heeft uiteindelijk zijn uurtarief vastgesteld. De afdracht van [betrokkene 6] aan [betrokkene 1] kan daarom niet als (geheel) vrijwillig worden gezien. [betrokkene 1] heeft met zijn verzoek bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat [betrokkene 6] hiermee in zou stemmen om de onderlinge relatie goed te houden.
Valse omschrijving werkzaamheden op de facturen
De rechtbank is van oordeel dat alle hiervoor besproken facturen, opgenomen in het bewijsoverzicht Bijlage II (Door het hof opgenomen als bijlage 3 bij dit arrest)
, valselijk zijn opgemaakt. Daarbij is van belang dat de facturen volgens de verdachten betrekking hadden op de betaling voor de onderling gemaakte afspraken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen dan ook geen adviezen of andere werkzaamheden in rekening gebracht. De rechtbank acht immers de stelling dat sprake was van advieswerkzaamheden niet aannemelijk. Ook als gesteld wordt dat sprake was van detachering klopt de omschrijving advies niet. Aan de hand van de omschrijving op de facturen kan dus niet worden afgeleid op welke onderliggende afspraken en betalingen de facturen in werkelijkheid betrekking hadden. De facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. Met de opgenomen valse omschrijvingen is de werkelijke aard van deze betaalstroom verhuld.
Ook ten tijde van het (laten) opmaken van de facturen door [betrokkene 1] had hij wetenschap van de aard van de betalingen waarop deze facturen in werkelijkheid betrekking hadden en had hij daarmee ten minste voorwaardelijk opzet op de valsheid hiervan. Hij heeft de aanmerkelijke kans op de valsheid van deze facturen willens en wetens aanvaard.
Bewijsbestemming als waren de facturen echt en onvervalst
De verdediging heeft ook betoogd dat geen sprake is geweest van een oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De facturen zijn wel gebruikt, maar de ontvanger is hierdoor niet misleid aangezien het zowel voor de opsteller als de geadresseerde duidelijk was waar de facturen op zagen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de verdachte moet zijn gericht op het gebruik van het valse of vervalste geschrift als ware echt en onvervalst. Dit impliceert een gerichtheid op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Het gebruik van het geschrift hoeft niet daadwerkelijk plaats te vinden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu facturen naar hun aard reeds in het maatschappelijk verkeer (ook jegens derden) een bewijsbestemming hebben. Bovendien zijn de facturen in dit geval ook nog opgenomen in de bedrijfsadministratie(s) waarmee temeer vast staat dat de facturen bestemd waren voor het gebruik door derden -anderen dan de geadresseerden- als waren zij echt en onvervalst, bijvoorbeeld de fiscus en/of accountants (ECLI:NL:GHAMS:2015:1212). De rechtbank acht dan ook bewezen dat de facturen valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Ook hebben de betalers deze door anderen opgemaakte valse facturen voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften een zodanige bewijsbestemming hadden.
Tot zover de overwegingen van de rechtbank waarmee het hof zich verenigt.
Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof vindt daartoe aansluiting in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012 waarin is overwogen:
"Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [A] doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van [A] moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd."
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het opmaken van valse facturen (feit 1).
7.5.
Gewoontewitwassen
Aan verdachte is onder feit 2 (niveau 1) ten laste gelegd dat zij geldbedragen heeft witgewassen door - kort weergegeven):
a. door de werkelijke aard en/of herkomst van die gelden te verbergen of te verhullen en
b. door die geldbedragen over te dragen of gebruik te maken van die geldbedragen.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken van het verhullen omdat door geen verhullende handelingen zijn gepleegd die het zicht op de geldbedragen hebben bemoeilijkt en de dagvaarding ten aanzien van het overdragen en/of gebruik maken nietig dient te worden verklaard omdat onvoldoende duidelijk is waar de verdenking betrekking op heeft.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de betalingen van de geldbedragen aan de hand van facturen en bankafschriften gemakkelijk te volgen zijn.
Oordeel hof
Ad a.
Het hof stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Het hof stelt vast dat [verdachte] op basis van facturen die door haar zijn verzonden aan [bedrijf 4] in de periode van december 2010 tot en met het eerste kwartaal van 20122011 van [bedrijf 4] een totaalbedrag aan kickbacks groot € 19.500,- (exclusief BTW) heeft ontvangen op haar rekeningnummer 22.81.45.600. Verdachte heeft deze bedragen op grond van niet-ambtelijke omkoping (verdachtes bestuurder heeft zich laten omkopen) en valsheid in geschrift verkregen. Het hof is daarbij van oordeel dat het opmaken en versturen van de valse facturen om de geldbedragen te verkrijgen het gronddelict is en die facturen zijn gebruikt om de geldbedragen te verkrijgen. Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen het gronddelict zodat zij niet kunnen worden gezien als de vereiste “extra verhullende handeling” na het ontvangen van dit uit misdrijf verkregen geld.
Dit betekent dat het onder 2 bewezen verklaarde verwerven of voorhanden hebben niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van die onderdelen van het bewezen verklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ad b.
Het hof heeft hiervoor onder paragraaf 3.1 het verweer tot nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot het witwassen verworpen.
Verdachte heeft op haar rekening de kickback betalingen van [bedrijf 4] ( [betrokkene 6] ) ontvangen. Zij wist dat het geld van omkoping van [betrokkene 1] afkomstig was. In het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen worden vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het aldus vermengde vermogen worden aangemerkt als "mede" of "deels" uit misdrijf afkomstig.
In genoemde periode zijn door [verdachte] diverse geldbedragen overgemaakt, onder andere managementfees aan [bedrijf 1] . Het ontvangen geld is daardoor -ten minste deels- gebruikt en is daarmee in het financiële en economische verkeer gebracht.
Pleegperiode en gewoonte
Witwassen moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat de pleegperiode doorloopt zolang de verdachten ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verrichten (ECLI:NL:HR:2014:956). Dat deze handelingen nog altijd voortduren of worden verricht kan echter aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld. Het specifieke moment waarop zij -bijvoorbeeld door gebruik- niet meer over de geldbedragen konden beschikken, is niet vast te stellen aan de hand van het dossier. Daarom wordt in het voordeel van verdachten aangesloten bij data waarvan gesteld kan worden dat zij in de periode daaraan voorafgaand in ieder geval hebben kunnen beschikken over de geldbedragen en in welke periode ook omzetting/overdraging/gebruik heeft plaatsgevonden.
Vastgesteld kan worden dat de witwashandelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de aanhouding van [betrokkene 1] op 12 februari 2013. Niet blijkt dat hij na de datum van zijn aanhouding nog over dit geld kon beschikken of ten aanzien hiervan witwashandelingen heeft verricht. Om te kunnen witwassen moet verdachte kunnen beschikken over het van misdrijf afkomstige voorwerp. Het einde van de pleegperiode wordt daarom vastgesteld op 12 februari 2013.
Het hof is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezen verklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende verrichte witwashandelingen, de verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Anders dan de rechtbank acht het hof het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.
Het hof vindt daartoe aansluiting in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012 [27] waarin is overwogen:
"Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [A] doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van [A] moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd.".
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen met betrekking tot het gebruik maken van de door misdrijf verkregen gelden (feit 2). Met betrekking tot het verwerven en het voorhanden hebben van die geldbedragen wordt verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De volledige bewezenverklaring is opgenomen in bijlage 2 van dit arrest.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon

10.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

11.Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 tot en met 3 wordt veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-
11.2
De verdediging heeft een straf gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf bepleit dan wel een hogere straf als daarmee een betere balans kan worden gevonden en [betrokkene 1] daardoor minder zwaar wordt gestraft.
11.3
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
[betrokkene 1] heeft zich als SNSPF-medewerker laten omkopen door verschillende andere medewerkers van SNSPF. Om te voorkomen dat de afspraken aan het licht zouden komen, zijn valse facturen opgemaakt, waarmee de werkelijke aard van de betalingen werd verhuld. Deze facturatie en de betalingen verliepen onder meer via [verdachte] , een vennootschap van [betrokkene 1] . [verdachte] heeft voor bijna € 20.000,- gefactureerd aan een medewerker van SNSPF. De ontvangen geldbedragen werden vervolgens witgewassen.
[verdachte] heeft onder een schijn van legale bedrijfsvoering deelgenomen aan het financieel economisch verkeer. Daardoor is het vertrouwen dat in rechtspersonen moet kunnen worden gesteld, ondergraven. Het hof neemt dit [verdachte] kwalijk.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met de rechtbank vindt het hof oplegging van een geldboete passend. Bij de bepaling van de hoogte hiervan heeft het hof gelet op de navolgende omstandigheden. [verdachte] heeft de omkoping van [betrokkene 1] verhuld met de valse factuurstroom en het witwassen van de opbrengst. Hierbij was sprake van een intensieve samenwerking tussen de verdachte natuurlijke personen en hun vennootschappen waaronder [verdachte] . Mede door deze organisatie hebben de omkopingsconstructies kunnen blijven voortbestaan. Ook [verdachte] heeft hiermee een substantiële rol gehad in de criminele organisatie die zich bezig hield met omkoping, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen.
Gelet op deze omstandigheden, de duur van de bewezen verklaarde periode en de hoogte van de ontvangen en betaalde bedragen acht het hof een geldboete van € 5.000,- passend en geboden.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 51, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde voorhanden hebben en/of verwerven niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 5.000,-- (vijfduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink en B.J. Berendsen, griffier,
en op 6 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Bijlage 1: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat
1 (niveau 1):
zij in of omstreeks de periode van 31 december 2010 tot en met 31 maart 2012
te Hilversum en/of Utrecht en/of Leusden en/of Sint-Michielsgestel, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
vijf (5), althans een of meer factu(u)r(en) van haar, verdachte, en/of [betrokkene 1]
gericht aan [betrokkene 6] (al dan niet handelend onder de naam " [bedrijf 4]
") ten bedrage van in totaal circa Euro 19.500,- (exclusief btw)
(te weten: D-0514 en/of D-0517 en/of D-0518 en/of D-0519 en/of D-0516)
zijnde telkens (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten
opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers
heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd
met de waarheid -zakelijk weergegeven-
op/in die factu(u)r(en) vermeld dat door haar, verdachte, en/of [betrokkene 1]
werkzaamheden en/of diensten (te weten: "advisering beleggings- en
privatebanking strategie") zijn verricht ten behoeve van/voor [betrokkene 6] (al
dan niet handelend onder de naam " [bedrijf 4] "), terwijl in
werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet in zijn
geheel, door haar, verdachte, en/of [betrokkene 1] zijn verricht ten behoeve
van/voor [betrokkene 6] (al dan niet handelend onder de naam " [bedrijf 4]
")
en/of (telkens)
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in
werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft/hebben op de in
die factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2 (niveau 1):
zij in of omstreeks de periode van 18 januari 2011 tot en met heden te
Hilversum en/of Leusden en/of Utrecht en/of De Meern, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(van) één of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een
totaalbedrag van circa Euro 19.500,- (exclusief btw) (zie: o.a. AH-049 en/of
AH-062) (ontvangen (van [betrokkene 6] ) op basis van de factu(u)r(en) D-0514
en/of D-0517 en/of D-0518 en/of D-0519 en/of D-0516), in elk geval enig(e)
geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen/verhuld en/of heeft/hebben
verborgen/verhuld wie de rechthebbende op/het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en)
was/waren en/of wie het/dat/die voorhanden heeft/hebben gehad
en/of dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft/hebben
overgedragen en/of van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik
heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat
dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), daarvan een gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
3 (niveau 1):
Zij in of omstreeks de periode van 31 december 2010 tot en met 11 februari
2013 te Leusden en/of Sint-Michielsgestel en/of Hilversum en/of Utrecht en/of
Amsterdam en/of Haren (Groningen), in elk geval in Nederland, opzettelijk
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatieverband van
natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit o.a. haar, verdachte,
en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 4] en/of [bedrijf 5]
en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
(" [bedrijf 2] ") en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] ,
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, namelijk
onder meer
-oplichting van SNS Property Finance BV (met ingang van 1 januari 2014 genaamd
Propertize BV) en/of SNS Reaal NV (artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
-verduistering in dienst betrekking bij SNS Property Finance BV en/of SNS
Reaal NV (artikel 321/322 Wetboek van Strafrecht)
-actieve en/of passieve niet-ambtelijke omkoping (artikel 328ter Wetboek van
Strafrecht)
-(gewoonte)witwassen (artikel 420bis/ter Wetboek van Strafrecht)
-valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht).
Bijlage 2: De bewezenverklaring
1 (niveau 1):
zij
in of omstreeksde periode van 31 december 2010 tot en met 31 maart 2012
te Hilversum en/of Utrecht en/of Leusden en/of Sint-Michielsgestel, in elk
gevalin Nederland
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
vijf (5)
, althans een of meerfactu
(u)r
(en
)van haar, verdachte
, en/of [betrokkene 1]
gericht aan
[betrokkene 6] (al dan niet handelend onder de naam "[bedrijf 4]
")ten bedrage van in totaal circa Euro 19.500,- (exclusief btw)
(te weten: D-0514 en
/ofD-0517 en
/ofD-0518 en
/ofD-0519 en
/ofD-0516)
zijnde telkens
(een
)geschrift
(en)dat
/diebestemd was
/warenom tot bewijs van
enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken en/of laten
opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen,immers
heeft
/hebbenzij, verdachte,
en/of haar mededader(s)valselijk en
/ofin strijd
met de waarheid -zakelijk weergegeven-
op
/indie factu
(u)r
(en
)vermeld dat door haar, verdachte, en/of [betrokkene 1]
werkzaamheden en/of diensten (te weten: "advisering beleggings- en
privatebanking strategie") zijn verricht ten behoeve van/voor [betrokkene 6] (al
dan niet handelend onder de naam " [bedrijf 4] "), terwijl in
werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet
, althans niet in zijn
geheel,door haar, verdachte, en/of [betrokkene 1] zijn verricht ten behoeve
van/voor [betrokkene 6] (al dan niet handelend onder de naam " [bedrijf 4]
")
en
/of (telkens
)
op
/indie factu
(u
)r
(en) (een
)factuurbedrag
(en)vermeld dat
/diein
werkelijkheid geen
, althans niet volledig,betrekking heeft
/hebbenop de in
die factu
(u
)r
(en)vermelde
(n)werkzaamheden en/of diensten,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om dat
/diegeschrift
(en)als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2 (niveau 1):
zij in
of omstreeksde periode van 18 januari 2011 tot en met 12 februari 2013
te
Hilversum en/of Leusden en/of Utrecht en/of De Meern, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(van
) één of meervoorwerp
(en
), te weten
een of meergeldbedrag
(en
)tot een
totaalbedrag van circa Euro 19.500,- (exclusief btw)
(zie: o.a. AH-049 en/of
AH-062) (ontvangen
(van [betrokkene 6]
)op basis van de factu
(u)r
(en
)D-0514
en
/ofD-0517 en
/ofD-0518 en
/ofD-0519 en
/ofD-0516)
, in elk geval enig(e)
geldbedrag(en),
de werkelijke aard
en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsingheeft
/hebbenverborgen/verhuld
en/of heeft/hebben
verborgen/verhuld wie de rechthebbende op/het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en)
was/waren en/of wie het/dat/die voorhanden heeft/hebben gehad
en
/of dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag
(en
)voorhanden heeft/hebben gehad en
/of
heeft
/hebbenverworven en
/ofheeft
/hebbenomgezet
en/of heeft/hebben
overgedragenen
/ofvan
dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag
(en
)gebruik
heeft
/hebbengemaakt,
terwijl zij, verdachte
, en/of haar mededader(s) (telkens
)wist
(en)dat
dat
/die voorwerp(en)/geldbedrag
(en) geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk
of
middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte
, en/of haar mededader(s),daarvan een gewoonte
heeft
/hebbengemaakt.
Bijlage 3: bewijsmiddelenoverzicht facturen

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende FIOD dossier, nummer 51693, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (onderzoek Mount Nepal, inhoudende 28 ordners). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. AH staat voor ambtshandeling, V staat voor proces-verbaal van verhoor verdachte en G staat voor proces-verbaal verhoor getuige. Waar wordt verwezen naar D betreft het andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering.
2.[bedrijf 1] : D-0167, [verdachte] : D-1342 en [bedrijf 2] : D-0152
3.D-0186, pagina 2
4.D-0187, pagina 1
5.AH-059, pagina 5
6.V01-01, pagina 6
7.V01-02, pagina 3
8.V01-02, pagina 4
9.V01-02, pagina 4
10.V01-02, pagina 5
11.[betrokkene 2] : AH-060, pagina 10, [betrokkene 3] : AH-061, pagina 9, [betrokkene 4] : AH-063, pagina 11 en 12, [betrokkene 5] : AH059, pagina 8 en [betrokkene 6] : AH-062, pagina 7
12.V05-01, pagina 4
13.V05-02, pagina 3
14.V05-05, pagina 5
15.V01-02, pagina 5
16.AH-059, pagina 8
17.V05-01, pagina 4
18.V05-01, pagina 3
19.V05-01, pagina 6
20.V05-02, pagina 8
21.Bijlage II: bewijsmiddelenoverzicht facturen
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6] bij de rechter-commissaris op 26 augustus 2015, pagina 14
23.V01-02, pagina 7
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris op 11 februari 2016, pagina 7
25.V01-12, pagina 11-13
26.AH-78, pagina 7 en 8
27.Hoge Raad HR:2012:BX5140