ECLI:NL:GHARL:2018:535

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
200.127.594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onjuiste taxatie van herbouwwaarde van een woonhuis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen de besloten vennootschap CED Nederland B.V., rechtsopvolgster van HDS Taxaties B.V. De zaak betreft de omvang van de schade na een onjuiste uitvoering van een taxatieopdracht. De appellant had HDS Taxaties B.V. opdracht gegeven om de herbouwwaarde van zijn woonhuis te taxeren, maar HDS had deze opdracht niet naar behoren uitgevoerd. Het hof had eerder in een tussenarrest geoordeeld dat HDS een toerekenbare tekortkoming kon worden verweten. In het vervolg van de procedure werd de schadebegroting besproken, waarbij de appellant zijn schade begrootte op € 1.281.789,-, vermeerderd met wettelijke rente. HDS voerde aan dat de taxatie van de deskundige ir. M.J. Adan niet correct was en dat er rekening gehouden moest worden met een bandbreedte van 20% in de taxatie. Het hof oordeelde dat de deskundige een gewogen schatting had gemaakt en dat de door HDS aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de taxatie naar beneden bij te stellen. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de appellant recht had op schadevergoeding van € 1.282.039,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat HDS ook de proceskosten moest vergoeden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.127.594
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland 228210)
arrest van 16 januari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. T.J. van Veen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CED Nederland B.V.,
rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HDS Taxaties B.V.,
gevestigd te Capelle aan de IJssel,
geïntimeerde,
hierna: HDS,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen.

1.Het verdere verloop van geding in hoger beroep

1.1
Het verloop hof verwijst naar het tussenarrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:5617) en de daarin genomen eindbeslissingen. Het hof heeft in dit tussenarrest geoordeeld dat HDS een toerekenbare tekortkoming verweten kan worden doordat HDS de door [appellant] aan haar gegeven taxatieopdracht (voor de (her)taxatie van de herbouwwaarde van het woonhuis van [appellant] ) niet heeft uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur rechtens mag worden verlangd. Omdat partijen nog niet over de omvang van de schade gedebatteerd hadden, heeft het hof partijen eerst in de gelegenheid gesteld om onderling de schade te regelen. Voor het geval dat niet zou lukken heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld een comparitie van partijen te verzoeken waarop het dispuut over de omvang van de schade mogelijk geregeld zou kunnen worden.
1.2
Partijen hebben bij aktes van 29 augustus 2017 vervolgens een comparitie van partijen verzocht en hebben, ten behoeve daarvan, zich bij aktes van 31 oktober 2017 uitgelaten over de schade. [appellant] heeft in zijn akte tevens een aanvulling eis geformuleerd.
1.3
Op 7 november 2017 is deze comparitie gehouden ten overstaan van de daartoe aangewezen raadsheer-commissaris, voorzitter van de kamer. Partijen hebben geen schikking bereikt en om arrest gevraagd. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat op 9 november 2017 aan partijen is gezonden.
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 17 maart 2015 een deskundigenbericht gelast om te bepalen wat de herbouwwaarde was van het woonhuis (van [appellant] ) ten tijde van de taxatie op 30 augustus 2006. De door het hof benoemde deskundige ir. M.J. Adan heeft in zijn deskundigenrapport van 29 februari 2016 de herbouwwaarde van het woonhuis geschat op € 2.392.250,- (het hof heeft in het tussenarrest van 4 juli 2017 rov. 2.9 foutief genoemd een bedrag van € 2.392.500,- dat hierbij is gecorrigeerd). Het hof heeft zich in het tussenarrest van 4 juli 2017 (rov. 2.7-2.9) achter de bevindingen van de deskundige geschaard en die tot de zijne gemaakt.
2.2
In de memorie na deskundigenbericht tevens akte aanpassing eis van 26 april 2016 van [appellant] , welke eiswijziging het hof heeft toegestaan (rov. 2.10 van het tussenarrest van 4 juli 2017) heeft [appellant] de schade als volgt begroot:
- herbouwwaarde per 30 augustus 2006 = 2.392.000,-
- plus indexering tot datum brand = 317.011,-
- minus restwaarde = 771.376,-
- minus uitkering Univé = 655.846,-
Dit is totaal € 1.281.789,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2011.
2.3
HDS heeft in haar akte van 31 oktober 2017 over de omvang van de schade (de redelijke toerekening ex artikel 6:98 BW) het navolgende aangevoerd. Ten onrechte neemt [appellant] als uitgangspunt voor de schade het door ir. Adan geschatte bedrag van
€ 2.392.250,- zonder rekening te houden met een bandbreedte van in ieder geval 20%. HDS voert voorts aan (akte sub 10-11) dat de taxatie van ir. Adan een schatting is en dat het gebruikelijk is om een standaardbreedte van 10% naar boven en 10% naar beneden (bandbreedte van 20%) te hanteren. In casu moet zelfs een ruimere marge worden genomen, omdat het woonhuis van [appellant] een uniek object is en zeer moeilijk te vergelijken is (met andere objecten); verdedigd wordt een marge van 20% (naar beneden) zodat dan uitgekomen wordt op een bedrag van € 1.913.800,- (akte sub 13-15). Als die ruimere marge (dan naar boven) ook wordt toegepast op de taxatie van HDS (€ 1.535.000,-) dan komt de taxatie van HDS op € 1.842.000,- (waarmee nog slechts een verschil bestaat van € 71.800,-).
Ook heeft HDS bezwaren aangevoerd tegen de gebruikte (contractuele) indexering van de verzekerde som. HDS stelt dat dient te worden uitgegaan van de objectieve index van het CBS (akte sub 21), hetgeen betekent dat de indexering uitkomt op 7,4% en dat daarmee correspondeert het bedrag van € 172.365,- (als dit berekend zou worden over € 2.392.250,-).
Onder de noemer van de redelijke toerekening ex artikel 6:98 BW voert HDS onder meer aan (akte sub 26 e.v.) dat de volgende factoren zouden moeten meewegen: alle verrichte taxaties zijn schattingen, er is sprake van tijdsverloop, er heeft geen hertaxatie plaatsgevonden na diverse branden en verbouwingen, er zit een opvallend verschil tussen de gehanteerde taxatiemethoden, er zit niet zoveel verschil meer in de taxaties van HDS en ir. Adan als de bandbreedte van 20% wordt gehanteerd, door [appellant] is een te hoog bedrag percentage voor indexering toegepast. Voorts is sprake geweest van meervoudige taxaties in 1999 en in 2006, terwijl de deskundige ir. Adan een enkelvoudige taxatie heeft uitgevoerd (akte sub 30). HDS heeft gebruik gemaakt van de meest gangbare methode van taxeren en de deskundige ir. Adan heeft gebruik gemaakt van een aanzienlijk arbeidsintensievere methode (akte sub 32). Daarnaast beroept HDS zich op eigen schuld (ex artikel 6:101 BW, zo begrijpt het hof) van [appellant] (akte sub 34 e.v.): [appellant] is geen onwetende particulier en hij heeft geaccepteerd dat HDS het woonhuis niet van binnen heeft bezichtigd en dat er meerdere panden moesten worden getaxeerd. [appellant] heeft na de (binnen)brand op 14 juli 2009 het woonhuis verbouwd en het niet meer laten hertaxeren; daardoor is de onderverzekering blijven bestaan. Dit kan [appellant] als eigen schuld worden tegengeworpen, aldus nog steeds HDS.
Tot slot heeft HDS aangevoerd dat de voordeelsverrekening ex artikel 6:100 BW toegepast dient te worden (akte sub 45-47). [appellant] heeft al die jaren een lagere premie betaald; indien HDS een hogere taxatiewaarde had vastgesteld, dan had [appellant] ook een hogere premie moeten betalen.
2.4
[appellant] heeft in zijn akte voor comparitie (sub 13-25) gereageerd op de akte van HDS van 29 augustus 2017 en zijn eis aangepast c.q. aangevuld door thans nadrukkelijk te vorderen dat HDS tevens zal worden veroordeeld tot terugbetaling van de proceskosten (met wettelijke rente) die [appellant] aan HDS heeft betaald (op grond van het vonnis van 27 maart 2013) en dat HDS wordt veroordeeld tot (terug)betaling van het ten behoeve van het deskundigenrapport betaalde voorschot van € 23.500,- (met wettelijke rente) dat door [appellant] moest worden gedeponeerd ter griffie voor 1 april 2015 (tussenarrest van 17 maart 2015).
2.5
Het hof stelt voorop dat het hier (nog) gaat om de begroting van de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de beroepsfout van HDS. Dat betekent dat [appellant] in de (vermogens)positie moet worden gebracht die er zou zijn geweest indien HDS géén beroepsfout zou hebben gemaakt. De schadevergoeding van [appellant] moet aldus worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de beide vermogensposities, namelijk mét fout (de feitelijke situatie) en zónder fout (de hypothetische situatie). Die schade zal het hof op de voet van artikel 6:97 BW begroten.
2.6
Het hof heeft zich in het tussenarrest van 4 juli 2017 in een uitvoerige motivering onder rov. 2.9 aangesloten bij de door de deskundige ir. Adan geschatte herbouwwaarde van € 2.392.250,-. De deskundige heeft daarbij ook de door derden uitgebrachte taxaties in ogenschouw genomen (Lengkeek Expertises en ABC Makelaars) en ook nog contact opgenomen met De Raad, voormalig expert van Lengkeek Expertises (rov. 2.7 tussenarrest van 4 juli 2017). De Raad was, als expert van Lengkeek Expertises, al tot een getaxeerde herbouwwaarde van € 2.894.956,- gekomen en de indicatieve herbouwwaarde van ABC Makelaars kwam al uit op € 2.925.000,-. Al met al heeft de deskundige ir. Adan een (zeer) gewogen schatting gemaakt van de herbouwwaarde van het woonhuis van [appellant] . Dat daarop dan nog een correctie van 10% of 20%
naar benedenzou moeten worden toegepast, zoals HDS bepleit, omdat een taxatie altijd een schatting is (en geen exacte wetenschap) volgt het hof hier niet, juist omdat de deskundige ir. Adan al een afgewogen schatting heeft gemaakt van de herbouwwaarde. Verdedigbaar zou dan immers ook zijn, indien de visie van HDS gevolgd zou worden over het in acht nemen van een bandbreedte, om de door de deskundige ir. Adan geschatte herbouwwaarde met 10% of meer te verhogen in plaats van te verlagen (gezien de andere, hogere taxaties). De overige stellingen die HDS aanvoert om de getaxeerde herbouwwaarde naar beneden af te ronden (in het kader van de redelijke toerekening ex artikel 6:98 BW dan wel in het kader van eigen schuld ex artikel 6:101 BW) zijn al eerder door het hof meegewogen in het tussenarrest van 4 juli 2017 (rov. 2.9) en daarover heeft hof al eindbeslissingen genomen. HDS heeft niet gemotiveerd gesteld dat er aanleiding is voor het hof om terug te komen op deze bindende eindbeslissingen (conform de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521), zodat het hof deze opnieuw aangevoerde stellingen niet meer beoordeelt; het hof blijft bij hetgeen hierover reeds is beslist, ook in het kader van de schadebegroting. Het hof benadrukt (en herhaalt) hier dat HDS, als bij uitstek deskundig, de taxatieopdracht niet heeft uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk taxateur rechtens mag worden verlangd binnen de door haar gegeven opdracht, namelijk een (her)taxatie van de herbouwwaarde voor een getaxeerde polis. Dat met de begroting van de schade ook rekening moet worden gehouden met het feit dat [appellant] hoogstwaarschijnlijk minder premie heeft betaald, omdat de getaxeerde herbouwwaarde van HDS vele malen lager is dan de thans door het hof geschatte herbouwwaarde (voordeelsverrekening ex artikel 6:100 BW) is op zichzelf juist doch HDS heeft ter zitting van 7 november 2017 geen énkele indicatie gegeven over de grootte van het verschil in premie noch daarnaar gevraagd bij verzekeraar Univé dan wel bij [appellant] zelf. Ter zitting wist ook [appellant] niet over welk premieverschil het zou gaan. Nu dit bedrag, verrekening van voordeel, niet concreet is gemaakt door HDS zal het hof hiermee geen rekening (kunnen) houden.
Dit betekent dat het hof het door [appellant] op (het hof leest in verband met de genoemde kennelijke typefout/verschrijving, verbeterd:) € 2.392.250,- becijferde totale schadebedrag juist acht.
2.7
[appellant] heeft voorts de contractuele indexering gevorderd. HDS heeft niet betwist dat de verzekeraar over de periode 30 augustus 2006 tot 7 april 2011 over het verzekerde (en te lage) bedrag een indexatie heeft toegepast van 13,253%. HDS verdedigt het standpunt dat zou moeten worden uitgegaan van de objectieve index van het CBS en dat het niet redelijk is als zij zou zijn gebonden aan een relatief hoog indexeringspercentage. Naar het oordeel van het hof miskent HDS met deze stelling dat zij gehouden is de schade te vergoeden aan [appellant] in de (hypothetische) situatie dat HDS geen beroepsfout zou hebben gemaakt en Univé contractueel gehouden zou zijn geweest over de getaxeerde waarde van € 2.392.000,- ook de contractuele indexering uit te keren. Het hof zal dan ook het door [appellant] gevorderde indexeringsbedrag van € 317.011,- toewijzen.
2.8
Over de verrekening (aftrek) van de restwaarde van het woonhuis ad
€ 771.376,- en de schadeuitkering van Univé ad € 655.846,- verschillen partijen niet van mening. Het hof zal deze bedragen dan ook meenemen in de uiteindelijk door HDS te vergoeden schade.
2.9
Tot slot heeft [appellant] in de akte ten behoeve van de comparitie van 7 november 2017 (sub 11) zijn eis aangevuld. De door [appellant] geformuleerde eis luidt aldus, verkort weergegeven:
a. veroordeling van HDS tot betaling aan [appellant] van € 1.282.039,- (1.281.789,- + 250,-);
b. veroordeling van HDS in de proceskosten van beide instanties;
c. veroordeling van HDS tot terugbetaling van hetgeen [appellant] heeft betaald in de hoofdzaak (de proceskosten c.a.);
d. veroordeling van HDS tot betaling aan [appellant] van € 23.500,- (deskundigenbericht);
e. veroordeling van HDS tot betaling van de overige kosten van de deskundige (in hoger beroep).
Wat betreft de vorderingen onder a. en b. constateert het hof dat [appellant] deze vorderingen al eerder in de procedure in hoger beroep had geformuleerd.
Wat betreft de vorderingen onder c. geldt dat HDS, ook zonder deze vordering, gehouden zal zijn om de (proces)kosten c.a. van de eerste aanleg aan [appellant] terug te betalen, nu het (eind)vonnis (in de hoofdzaak) vernietigd zal worden en [appellant] aldus onverschuldigd heeft betaald (ex artikel 6:203 lid 2 BW).
Wat betreft de vorderingen onder d. en e. geldt dat deze kosten vallen onder de proceskostenveroordeling van HDS als de in het ongelijk te stellen partij.

3.De slotsom

3.1
De grieven slagen. Het bestreden vonnis (in de hoofdzaak) van 27 maart 2013 zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] alsnog zal worden toegewezen als volgt onder 4.
3.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof HDS in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 101,64
- griffierecht
€ 1.436,--
totaal verschotten € 1.537,64
- salaris advocaat € 9.633,- (3 punten x tarief VIII)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 103,82
- griffierecht € 1.553,-
totaal verschotten € 1.656,82
- kosten deskundigenbericht € 21.042,19
- salaris advocaat € 27.480,- (6 punten x appeltarief VIII)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 27 maart 2013 en doet opnieuw recht;
veroordeelt HDS tot betaling aan [appellant] van € 1.282.039,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt HDS tot (terug) betaling aan [appellant] al hetgeen [appellant] aan HDS heeft voldaan op basis van het vonnis van 27 maart 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der betaling door [appellant] aan HDS tot aan de dag der (terug)betaling door HDS aan [appellant] ;
veroordeelt HDS tot betaling aan [appellant] van € 21.042,19, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt HDS in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.537,64 voor verschotten en op € 9.633,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.656,82 voor verschotten en op
€ 27.480,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, L.J. de Kerpel-van de Poel en P.H. van Ginkel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.