ECLI:NL:GHARL:2018:5313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
21-003662-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor schuldheling van televisietoestellen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee ten laste gelegde feiten, maar veroordeeld voor schuldheling van televisietoestellen. De rechtbank had bepaald dat er geen straf of maatregel werd opgelegd voor het eerste feit, terwijl voor het vierde feit een gevangenisstraf van 90 dagen werd opgelegd, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar trok dit gedeeltelijk in. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, omdat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de zaak verder onderzocht en de bewijsvoering van de rechtbank beoordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de televisietoestellen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de diefstal, terwijl zijn moeder had bekend dat zij de televisies had gestolen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen die het hof had gemaakt over de bewijsvoering en de rol van de verdachte in de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003662-17
Uitspraak d.d.: 5 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2017 met parketnummer 18-930293-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-007790-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft verdachte vrijgesproken ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en heeft verdachte ter zake van het onder 1 en 4 ten laste gelegde veroordeeld.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de rechtbank bepaald dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Ten aanzien van de onder 4 impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling heeft de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
Verder heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-007790-16, van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week toegewezen.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Op 18 mei 2018 is het ingestelde beroep partieel ingetrokken ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte heeft ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dus ook tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Tegen een vrijspraak staat voor de verdachte ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep open en het is om die reden dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep voor zover het betrekking heeft op het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 4 primair ten laste gelegde opzetheling tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-007790-16, van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week zal toewijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. H. Bakker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde het volgende overwogen:
“De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
(….)
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord­Nederland d.d. 5 november 2016, opgenomen op pagina 81 van het dossier met nummer 2016315396 d.d. 15 februari 2016, inhoudende als verklaring van [aangever] :
Namens [benadeelde 2] te [plaats 1] doe ik aangifte van gekwalificeerde diefstal van twintig flatscreen televisies. Op 5 november 2016 omstreeks 10:00 uur constateerde schoonmaker [naam] dat de flatscreen televisie in bungalow 734 weggenomen was. De mobiele guestservice heeft de andere omliggende leegstaande bungalows gecontroleerd en geconstateerd dat de flatscreen televisies uit bungalows, 721, 722, 723, 734, 735, 736, 737, 741, 743, 744, 755 en 746 weggenomen waren. De weggenomen flatscreen televisies waren van het merk Samsung en zwart van kleur. Op de televisies zitten stickers met het nummer van het huisje. De televisies zijn gecodeerd speciaal voor het vakantiepark.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 17 november 2016, opgenomen op pagina 120 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 5 november 2016 kwam ik aan bij mijn zaak. Ik heb een bedrijfspand welke is gevestigd op het adres [adres 1] te [plaats 2] . Toen ik aankwam rijden zag ik dat er een grijze Volkswagen golf type 4, op de parkeerplaats stond. Ik zag dat er twee personen bij deze auto stonden, een man en een vrouw. Ik zag dat deze auto bij een paardentrailer stond. Deze paardentrailer stond op een parkeerplaats naast mijn bedrijf. Ik zag dat de man een deken in de paardentrailer neerlegde en dat hij vervolgens twee televisies op deze dekens legde. Ik zag dat deze man twee televisies tegelijk vast pakte en op de deken neerlegde. Ik zag dat hij de televisie, met de beeldbuizen op elkaar, vast pakte. Ik zag dat er allemaal kabels aan deze televisies vast zaten. Ik zag dat de man deze televisies uit de grijze Volkswagen golf pakte. Ik zag dat de man vier a vijf keer, twee televisies tegelijk, uit de Volkswagen golf pakte en in de paardentrailer neerlegde. De vrouw die erbij stond deed niets.
Ik vond het raar dat ze zoveel televisies in die paardentrailer hadden neergelegd. Ik dacht eerst nog dat ze misschien wel een bedrijfje wilde starten in 1 van de leegstaande panden. Ik dacht dit omdat ik had gezien dat 1 van de verhuurders met die jongen, die de televisies in de paardentrailer had gelegd, stond te praten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 november 2016, opgenomen op pagina 136 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
In de paardentrailer troffen wij de volgende goederen aan: 12 televisies van het merk Samsung. Aan de achterzijde van deze televisies stonden nummers geschreven. Het betroffen de volgende nummers: 721, 722, 723, 734, 735, 736, 737, 741, 743, 744, 745 en 746. Na onderzoek bleken de 12 televisies en afkomstig te zijn van de inbraken gepleegd op het vakantiepark genaamd " [benadeelde 2] " gevestigd te [plaats 1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 16 november 2016, opgenomen op pagina 127 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik heb een pand te huur welke is gevestigd aan de [adres 2] te [plaats 2] . Op 3 november 2016 werd ik gebeld door een jongen welke zich voorstelde als [verdachte] . Deze man vertelde dat hij belang had bij mijn pand en dat hij dit pand wilde bezichtigen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 17 november 2016, opgenomen op pagina 123 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
De manspersoon heeft [getuige 2] een telefoonnummer van zijn collega doorgegeven mits hij zelf niet op zou nemen. Dit telefoonnummer betreft [nummer] . Bij thuiskomst heeft [getuige 2] nogmaals naar het genoteerde nummer gekeken maar kwam hij tot de conclusie dat hij een onvolledig nummer had genoteerd. Het onvolledige nummer, [nummer] , komt op het missende cijfer na, overeen met het telefoonnummer welke bij [verdachte] behoort, [nummer] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 8 december 2017, opgenomen op pagina 131 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
[moeder verdachte] is samen met haar zoon, [verdachte] , aangehouden terwijl ze in vakantiehuisje 731, op het vakantiepark genaamd " [benadeelde 2] " verbleven. Na de aanhouding zijn er in vakantiehuisje 731 een aantal spullen achtergebleven waaronder een dameshandtas. In deze handtas bevonden zich een aantal goederen waaronder een sleutelbos. Aan deze sleutelbos bevond zich een sleutel waarmee het kettingslot, waarmee de paardentrailer was afgesloten, geopend en/of afgesloten kon worden.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte is geweest die zich op 5 november 2016 schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van televisietoestellen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de wijze van het overbrengen van een groot aantal flatscreens, die waren voorzien van voormelde stickers en waaraan nog kabels vastzaten, vanuit een personenauto in een paardentrailer niet een handelwijze is die past bij goederen die een legale herkomst hebben. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de televisietoestellen van misdrijf afkomstig waren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte geen alternatieve verklaring heeft gegeven over de herkomst. Uit het strafdossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van deze televisietoestellen, zoals betoogd door de officier van justitie.
(…)
De rechtbank acht het onder (…) 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
4.
hij op 05 november 2016 te [plaats 2] . televisietoestellen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die televisietoestellen redelijkerwijs moest vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.”
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 4 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het aannemelijk is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de twaalf huisjes. Volgens de raadsman leidt deze vaststelling ertoe dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, aangezien een dergelijke vaststelling de kwalificatie van (schuld)heling in de weg staat.
Daartoe heeft de raadsman onder meer het volgende aangevoerd. In het weekend van 4 tot en met 6 november 2016 zijn uit twintig huisjes de televisies van de muur geschroefd. Verdachte en zijn moeder, [moeder verdachte] , verblijven in huisje 713. Acht televisies zijn teruggevonden in de auto van de moeder van verdachte. De moeder heeft de diefstal van deze acht toestellen bekend. De overige toestellen zijn aangetroffen in een paardentrailer in [plaats 2] . Getuige [getuige 1] heeft gezien dat een man en een vrouw de televisies in de trailer legden. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij de man eerder heeft gezien met de eigenaar van de daar aanwezige boxen. Deze eigenaar, getuige [getuige 2] , kon bevestigen dat de voornoemde persoon verdachte is geweest, aangezien het door verdachte aan hem opgegeven 06-nummer in de politiesystemen overeenkwam met het 06-nummer van verdachte. Op pagina 197 van het dossier staat vermeld dat een schoenspoor uit één van de huisjes (nummer 737) overeenkomt met de schoen van verdachte. De televisie uit dit huisje is nadien teruggevonden in de paardentrailer.
De advocaat-generaal heeft zoals hierboven vermeld gerequireerd dat het hof zal bewezen verklaren dat verdachte de televisietoestellen opzettelijk heeft geheeld.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat in geval van betrokkenheid van de verdachte na een vermogensdelict, heling in beeld kan komen. Daarbij geldt wel dat krachtens het begrip van heling – een begunstigingsmisdrijf – moet worden aangenomen dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in artikel 416 of artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht verricht ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf als pleger of als medepleger door enig misdrijf heeft verkregen, aan de kwalificatie heling in de weg staat. Indien dit laatste met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, is kwalificatie als heling uitgesloten. Kwalificatie als heling is tevens uitgesloten indien de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsvoering dwingt tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen. Indien zij niet dwingt tot die gevolgtrekking – ook al laat zij die mogelijkheid wel open –, heeft de rechter de mogelijkheid dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen, kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. In dat verband kan van belang zijn of door of namens de verdachte in feitelijke aanleg op die – aan een veroordeling ter zake van heling in de weg staande – omstandigheid een voldoende geconcretiseerd beroep is gedaan. Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte "ten tijde van" bijvoorbeeld het voorhanden "krijgen" wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een "door misdrijf verkregen goed" betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp (Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, r.o. 2.3.1.).
In de onderhavige zaak is de vraag of en, zo ja, hoe verdachte al dan niet met zijn moeder op of omstreeks 5 november 2016 betrokken is geweest bij diefstal van televisietoestellen in [plaats 2] , of dat hij die toestellen heeft geheeld.
De officier van justitie heeft verdachte bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat verdachte televisietoestellen heeft geheeld. Ter zitting van de rechtbank nam hij echter het standpunt in dat verdachte de toestellen had gestolen. Hij vorderde daarom wijziging van de tenlastelegging in die zin dat de rechtbank daaraan diefstal zou laten toevoegen. De rechtbank heeft die vordering afgewezen omdat zo’n wijziging volgens haar strijd oplevert met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat verdachte een ander feit zou worden ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting van de rechtbank gerequireerd tot vrijspraak van heling omdat hij vond dat de stukken in het procesdossier dwingen tot de gevolgtrekking dat het verdachte zelf is geweest die de televisies heeft gestolen. Volgens hem was bewezenverklaring van heling dan ook uitgesloten.
De rechtbank heeft verdachte dus wel veroordeeld voor het plegen van schuldheling.
Het hof stelt verder vast dat moeder van verdachte bij de politie heeft bekend dat zij de televisies heeft gestolen. Ook heeft zij verklaard dat zij die diefstallen alleen heeft gepleegd. Zij heeft in de nacht van 5 op 6 november 2016 de bungalow verlaten waarin zij met verdachte verbleef. Verdachte lag toen te slapen. Ook heeft zij gedetailleerd verklaard over hoe zij die toestellen heeft gestolen. [1] Verdachte heeft tegenover de politie met zoveel woorden ontkend dat hij iets met de diefstal te maken heeft gehad. [2] ‘Ik heb op mijn nest gelegen en ik heb geslapen’, aldus verdachte. Ter zitting van de rechtbank heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Hij is niet ter zitting van het hof verschenen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsvoering dwingt niet tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die de televisietoestellen heeft gestolen, of dat hij dat met zijn moeder heeft gedaan. De omstandigheden waarop de raadsman zich ter zitting van het hof heeft beroepen zijn onvoldoende concreet dat daardoor aannemelijk is geworden dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is dat evenmin aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte en die van zijn moeder zijn zelfs sterke aanwijzingen voor het tegendeel.
Het hof verwerpt, gezien vorenstaande, het verweer van de raadsman. De rechtbank heeft op juiste wijze beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen met aanvulling van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.L. Stuiver en mr. M. Kuijer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.D. de Boer, griffier,
en op 5 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Kuijer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pagina 32-34 van het dossier.
2.Pagina 70-73 van het dossier.