Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de vaststelling van partneralimentatie na de echtscheiding van partijen, die op huwelijkse voorwaarden met elkaar waren gehuwd. Het huwelijk is op 30 juni 2017 ontbonden. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud ingediend, welke door de rechtbank Midden-Nederland is afgewezen. De man is van deze beschikking in hoger beroep gegaan, waarbij hij verzoekt om de vrouw te verplichten tot een maandelijkse bijdrage van € 5.500,-. De vrouw verzet zich hiertegen en verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en is ingegaan op de behoeftigheid van de man. De man ontvangt een AOW-uitkering en een pensioen, maar heeft ook een aanzienlijke schuld aan een BV. Het hof overweegt dat de man, ondanks zijn financiële situatie, over voldoende vermogen beschikt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof wijst erop dat de man een woonhuis met stallen en landerijen bezit, dat momenteel te koop staat. De man kan zijn vermogen aanwenden om zijn levensonderhoud te bekostigen, en het hof oordeelt dat hij niet kan verwachten dat de vrouw in zijn aanvullende behoefte voorziet, terwijl hij zelf de middelen heeft.
De grieven van de man worden verworpen en de bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure betrekking heeft op de bijdrage in het levensonderhoud van de man.