ECLI:NL:GHARL:2018:5145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
200.218.510/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over vernieling van beveiligingscamera's en contactverbod tussen buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die naast elkaar wonen op een bedrijventerrein. De appellanten, eigenaren van een perceel met een woning en bedrijfshal, hebben beveiligingscamera's geïnstalleerd. De geïntimeerden, die naast hen wonen, hebben zich hierdoor in hun privacy aangetast gevoeld en hebben in het verleden geprobeerd de camera's te laten verwijderen. In een eerder kort geding werd deze vordering afgewezen. In mei 2015 heeft één van de geïntimeerden, [geïntimeerde1], drie van de camera's vernield. De appellanten hebben vervolgens schadevergoeding geëist voor de vernieling van de camera's en hebben ook een contactverbod geëist. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten gedeeltelijk toegewezen, maar de vorderingen van de geïntimeerden in reconventie afgewezen.

In hoger beroep hebben de appellanten hun eis gewijzigd en een hoger schadebedrag gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de schadevergoeding voor de vernielde camera's moet worden gebaseerd op de waarde van de camera's op het moment van het incident. Het hof heeft geoordeeld dat de waarde van de drie vernielde camera's op € 567,- moet worden vastgesteld, en heeft ook de installatiekosten van nieuwe camera's toegewezen. De vordering tot contactverbod van de appellanten is door het hof afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat [geïntimeerde1] opnieuw de camera's zou vernielen of de appellanten zou lastigvallen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de appellanten in het gelijk zijn gesteld voor de schadevergoeding, maar de contactverboden zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.510/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/111973 / HA ZA 15-216)
arrest van 5 juni 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. E.D. Kruidhof-Dijk, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
27 januari 2016 en 22 februari 2017 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 mei 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen onder wijziging van de eis in het (principaal) hoger beroep - samengevat - het vonnis van 22 februari 2017 uitsluitend voor zover het betreft de in het dictum daarvan onder 3 opgenomen veroordeling tot betaling van € 567,- te vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot betaling van € 10.434,27, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
2.4
[geïntimeerden] c.s. vorderen onder wijziging van de eis in het incidenteel hoger beroep - samengevat - het vonnis van 22 februari 2017:
- te bevestigen voor zover de vorderingen van [appellant] daarbij zijn afgewezen;
- te vernietigen voor zover de vorderingen van [appellant] onder 1 (verbod vernieling), 2 (contactverbod) en 5 (proceskosten) zijn toegewezen en, opnieuw rechtdoende, die vorderingen alsnog af te wijzen;
- te vernietigen voor zover de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. zijn afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende
a. aan [appellanten] c.s. een contactverbod op te leggen met dwangsom,
b.
primair[appellanten] c.s. te veroordelen tot verwijdering en verwijderd houden van de camera's 1, 3, 4 en 7 en te verbieden nieuwe camera's op te hangen die zicht kunnen hebben op het perceel en de opstallen van [geïntimeerden] c.s. een en ander met dwangsom,
subsidiair[appellanten] c.s. te gebieden afdekkapjes te monteren over de camera's 1, 3, 4 en 7 in die zin dat deze camera's geen zicht meer kunnen hebben op het perceel en de opstallen van [geïntimeerden] c.s. een en ander met dwangsom,
alles met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten. Het hierna onder 3.6 vast te stellen feit baseert het hof wat betreft de details van de veroordeling op productie 4 bij memeorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellanten] c.s. Weliswaar heeft [geïntimeerden] op die productie niet meer kunnen reageren, maar deze sluit aan bij de stelling van [geïntimeerden] zelf (memorie van grieven incidenteel hoger beroep sub 90) dat hij een voorwaardelijke veroordeling heeft gekregen. [geïntimeerden] wordt door deze vaststelling dan ook niet benadeeld.
3.2
[appellanten] c.s. zijn eigenaar van een perceel grond met daarop een woning en een bedrijfshal op het adres [a-straat] 23 te [A] . [geïntimeerden] c.s. zijn eigenaar van het daarnaast gelegen perceel [a-straat] 21 te [A] met daarop eveneens een woning en een bedrijfshal. Beide percelen zijn gelegen op een bedrijventerrein in [A] .
3.3.
[appellanten] c.s. hebben aanvankelijk twee dan wel drie beveiligingscamera's (type Elro c904ip.2) doen bevestigen aan de desbetreffende muur van hun bedrijfspand. [geïntimeerden] c.s. hebben in kort geding gevorderd die camera's te verwijderen. Bij vonnis van 2 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen en daartoe overwogen:
" [geïntimeerde1] stelt dat hij in zijn privacy wordt aangetast door de aanwezigheid van de
camera's en dat uit de technische beschrijving van de camera's kan worden afgeleid dat deze
een zodanig bereik hebben dat er opnamen van zijn woning en tuin kunnen worden
gemaakt. Wat [geïntimeerde1] hiermee stelt, komt in feite daarop neer dat hij het gevoel heeft dat
er inbreuk op zijn privacy wordt gemaakt, zonder dat hij deze inbreuk nader kan
onderbouwen. In het licht van het verweer van [appellant] over onder meer het gebruik
van de beelden, stelt [geïntimeerde1] daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter
onvoldoende om aan te nemen dat van [appellant] onrechtmatig jegens hem handelt."
3.4
[geïntimeerde1] heeft in de periode van 22 tot en met 25 mei 2015 drie camera's van [appellanten] c.s. kapot geschoten. Vervolgens hebben [appellanten] c.s. in totaal negen camera's opgehangen.
3.5
Op 13 juni 2016 heeft de rechtbank een descente en comparitie ter plaatse gehouden. De situatie inzake percelen, gebouwen en cameraposities is daarin als volgt neergelegd:
Perceel appellanten c.s. Perceel geïntimeerden c.s.
3.6
[geïntimeerde1] is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2017 ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijke vernieling van enig goed dat aan een ander toebehoort veroordeeld tot een geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg (in conventie) gevorderd veroordeling van [geïntimeerden] c.s.:
a. a) om gedurende een periode van twee jaar na het wijzen van het vonnis zich te onthouden van de vernieling en/of beschadiging van de beveiligingscamera's die [appellanten] c.s. hebben hangen op hun perceel staande en gelegen te [a-straat] 23 te [A] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere overtreding van dit gebod;
b) om gedurende een periode van twee jaar na het wijzen van dit vonnis op geen enkele wijze contact, telefonisch, per sms, per e-mail, verbaal of per brief met [appellanten] c.s en hun minderjarige kinderen te zoeken, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding van dit gebod;
c) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] c.s. te betalen een bedrag van € 4.250,- ter zake van de schade die [appellanten] c.s. ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] c.s. hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
d) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] c.s. te betalen een bedrag van € 1.000,- ten titel van immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening
e) tot betaling van de kosten van dit geding.
4.2.
[geïntimeerden] c.s. hebben in eerste aanleg (in reconventie) gevorderd veroordeling van [appellanten] c.s.:
a. a) om gedurende een periode van twee jaar na het wijzen van het vonnis op geen enkele wijze contact, telefonisch, per sms, per e-mail, verbaal of per brief met [geïntimeerden] c.s. en hun kinderen te zoeken, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding van dit gebod;
b) om binnen twee weken na het wijzen van het vonnis de camera's 1, 3, 4 en 7 zoals weergegeven op de situatieschets in het proces-verbaal van de op 13 juni 2016 gehouden descente en comparitie van partijen, te verwijderen en verwijderd te houden dan wel een in goede rechtspraak te bepalen oordeel hierin te geven, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding van deze veroordeling en
c) in de kosten van het geding in reconventie.
4.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 februari 2017 beslist als volgt:
in conventie
1. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om gedurende een periode van twee jaar na het vonnis zich te onthouden van de vernieling en/of beschadiging van de beveiligingscamera's die [appellanten] c.s. hebben hangen op hun perceel staande en gelegen te [a-straat] 23 te [A] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding van dit gebod met een maximum van € 5.000,-;
2. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om gedurende een periode van twee jaar na het vonnis op geen enkele wijze contact, telefonisch, per sms, per e-mail, verbaal of per brief met [appellanten] c.s. en hun (minderjarige) kinderen te zoeken, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding van dit gebod met een maximum van € 5.000,-;
3. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 567,-(vijfhonderdzevenenzestig euro), ter zake van de schade die [appellanten] c.s. ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] c.s, hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 25 september 2015 tot de dag van de volledige betaling;
4. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [appellanten] c.s. tot op heden begroot op € 1.535,13;
5. verklaart het vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7. wijst de vorderingen af;
8. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] begroot op € 192,-;
9. verklaart het vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

Principaal hoger beroep
Wijziging van eis
5.1
[appellanten] c.s. hebben hun eis in hoger beroep gewijzigd in die zin dat in plaats van een hoofdsom van € 4.250,- wegens vernieling van de camera's door [geïntimeerden] c.s. thans gevorderd wordt een hoofdsom van € 10.434,27. [geïntimeerden] c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Deze is ook niet in strijd met de eisen van een behoorlijke procesorde. Om die reden wordt recht gedaan op basis van de gewijzigde eis.
Cameraschade
5.2
Op enig moment in de periode van 22 tot en met 25 mei 2015 heeft [geïntimeerde1] een drietal beveiligingscamera's (type Elro c904ip.2) van [appellanten] c.s. vernield door daarop te schieten met een luchtbuks. De rechtbank heeft dat als onrechtmatig handelen van [geïntimeerde1] aangemerkt. Dat oordeel is geen inzet van het (principaal en incidenteel) hoger beroep en is daarom uitgangspunt voor verdere beoordeling.
5.3
[appellanten] c.s. hebben bij inleidende dagvaarding gesteld dat de camera's geheel onbruikbaar waren geworden. De als gevolg daarvan geleden schade hebben zij gesteld op de vervangingswaarde, zijnde € 4.250,-. De rechtbank heeft dat bedrag onvoldoende onderbouwd geoordeeld en heeft vervolgens toegewezen het schadebedrag dat door [geïntimeerden] c.s. als juist erkend was, te weten € 189,- per camera, zijnde € 567,- in totaal. In
grief 1(tevens de enige grief) komen [appellanten] c.s. op tegen dit oordeel van de rechtbank.
5.4
[appellanten] c.s. voeren in hoger beroep aan dat aanschaf en installatie van de camera's destijds € 2.864,07 heeft gekost. Ter onderbouwing van die stelling hebben zij overgelegd (productie 1 bij memorie van grieven) een factuur van Solotech aan [appellant] die gedateerd is op 18 juni 2013. Volgens die factuur zijn in rekening gebracht:
- 4 camera's type Elro c904ip.2 à € 458,- per stuk € 1.832,-
- installatiekosten € 535,-
- btw € 497,07
------------- +
Totaal € 2.864,07
5.5
[geïntimeerden] c.s. voeren aan dat [geïntimeerde1] niet vier, maar drie camera' heeft vernield en dat zij niet gehouden zijn de nieuwwaarde per 18 juni 2013 te vergoeden maar de daadwerkelijke waarde van de camera's op datum incident (22-25 mei 2015). Die waarde bedraagt niet meer dan € 159,- per camera, hetgeen [geïntimeerden] c.s. baseren op een op 13 november 2017 van internet gehaalde advertentie van Elro (productie 13 bij memorie van antwoord principaal hoger beroep tevens memorie van grieven incidenteel hoger beroep).
5.6
Het hof oordeelt als volgt. Het debat tussen partijen is steeds gegaan over drie beschadigde camera’s. Hiervoor (onder 3.4) is ook al vastgesteld dat [geïntimeerde1] drie (dus niet vier) camera's heeft vernield. De vordering van [appellanten] c.s. in hoger beroep tot vergoeding van vier camera’s is louter onderbouwd met de factuur van 18 juni 2013 waarop de aanschaf van vier camera’s staat vermeld. Ter comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de heer [B] van Solotech verklaard “dat er vier camera’s op de offerte staan, komt omdat we ze per vier verkopen”. Die mededeling in combinatie met de factuur van 18 juni 2013 is onvoldoende om [geïntimeerden] c.s. gehouden te achten tot vergoeding van meer dan de waarde van de drie daadwerkelijk vernielde camera's.
5.7
Uitgangspunt bij de vergoeding van een schade als de onderhavige is dat de werkelijk geleden schade moet worden vergoed. Niet in geschil is dat herstel van de drie vernielde camera's niet mogelijk was. Dat betekent dat de werkelijk geleden schade gelijk is aan de waarde van de verloren gegane camera's op de datum van het incident. [appellanten] c.s. hebben in hoger beroep informatie verschaft over de aanschafwaarde van die camera's. Ervan uitgaande dat deze, zoals de factuur vermeldt, op of omstreeks 18 juni 2013 zijn aangeschaft waren deze ten tijde van het incident ongeveer twee jaar oud. In het algemeen kan in een dergelijke situatie de waarde van een verloren gegane zaak worden gesteld op de marktwaarde daarvan, dat wil zeggen de waarde in het economisch verkeer. De aanschafwaarde kan dan uitgangspunt zijn voor berekening van de marktwaarde. Toepassing van een correctie "van nieuw voor oud" of een afschrijvingspercentage kan vervolgens leiden tot bepaling van de waarde ten tijde van het incident. Indien een andere methode voorhanden is om de marktwaarde te bepalen waarbij het schattingselement wordt beperkt, is die methode in beginsel te verkiezen. Een dergelijke methode is er in dit geval. [geïntimeerden] c.s. hebben namelijk gesteld dat vervanging van de verloren gegane camera's door camera's van dezelfde soort mogelijk was voor een bedrag van € 189,- per camera. Bij conclusie van antwoord van 13 januari 2016 hebben zij een advertentie overgelegd waaruit die prijs voor dit type camera blijkt. In hoger beroep hebben zij nog wel betoogd dat het bedrag verlaagd dient te worden naar € 159,- per camera, maar dat is gebaseerd op een advertentie van 13 november 2017 en betreft dus een prijs die gold meer dan twee jaar na het incident. Het hof gaat daarom uit van de dichter bij het incident gelegen prijs van € 189,- per camera. [appellanten] c.s. hebben niet weersproken dat vervanging van de verloren gegane camera's tegen de door [geïntimeerden] c.s. genoemde cameraprijs van € 189,- mogelijk was. Het hof sluit zich derhalve aan bij het oordeel van de rechtbank om de waarde van de drie verloren gegane camera's vast te stellen op 3 x € 189,- = € 567,-.
5.8
Het vernielen van de camera's had ook tot gevolg dat de nieuwe geinstalleerd moesten worden. Op basis van de door hen overgelegde nota hebben [appellanten] c.s. betoogd dat daarmee € 535,- (exclusief btw) gemoeid was. [geïntimeerden] c.s. hebben wel kritiek geuit op die nota, maar niet weersproken dat een bedrag van € 535,- voor de installatie van (destijds) vier camera's een reëel bedrag is. Dat bedrag wordt daarom tot uitgangspunt genomen. Nu het om de vervanging van drie en niet van vier camera's gaat wordt op dit onderdeel toegekend ¾ x € 535,- = € 401,25. In totaal is aan cameraschade derhalve toewijsbaar € 567,- + € 401,25 = € 968,25.
Afdekkappen en sandwichwand
5.9
[appellanten] c.s. stellen in hoger beroep dat bij het schieten in de periode van 22 tot 25 mei 2015 niet slechts de drie beveiligingsamera's zijn vernield, maar ook schade is aangericht aan koperen afdekkappen op het woonhuis en een zogenaamde sandwichwand van de bedrijfsloods. Herstel van die schade vergt een bedrag van € 2.995,20 vermeerderd met 21% btw (afdekkappen) respectievelijk € 4.575,- (sandwichwand). Offertes tot herstel voor die bedragen zijn door [appellanten] c.s. overgelegd.
5.1
[geïntimeerden] c.s. voeren hier het volgende tegen aan. Van beschadiging van de afdekkappen en sandwichwand is geen sprake. Door hen overgelegde foto's laten geen beschadigingen aan de afdekkappen en/of de sandwichwand zien. Het destijds door de politie uitgevoerde sporenonderzoek rept niet van beschadigingen aan afdekkappen en/of sandwichwand. Indien niettemin van schade zou moeten worden uitgegaan geldt dat van oorzakelijk verband tussen die schade en het schieten door [geïntimeerde1] geen sprake is. Bij het door de politie uitgevoerde sporenonderzoek zijn projectielen aangetroffen van een tweetal, verschillende, kalibers terwijl met de onder [geïntimeerde1] in beslag genomen luchtbuks slechts projectielen van één kaliber (4,5 mm) kunnen worden verschoten. [geïntimeerde1] is bovendien een geoefend schutter: hij heeft gemikt op de camera's en slechts deze geraakt.
5.11
Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerden] c.s. hebben zowel de aanwezigheid van schade aan de afdekkappen en de sandwichwand als het oorzakelijk verband tussen die (eventuele) schade en het schieten door [geïntimeerde1] in de periode van 22 tot en met 25 mei 2015 gemotiveerd betwist. Bij die stand van zaken rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van zowel het een als het ander op [appellanten] c.s.. Een bijzondere regel waaruit een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit is er niet. Redelijkheid en billijkheid nopen evenmin tot een andere verdeling. [appellanten] c.s. hebben bewijs aangeboden "
middels het horen van zichzelf als partijgetuigen en het eventueel horen van de firma's H&L Montage B.V. en WTI Installatietechniek B.V., die kunnen bevestigen dat de door hen geoffreerde werkzaamheden noodzakelijk zijn om de ontstane schade te herstellen." Dit bewijsaanbod is echter niet ter zake dienend en wordt om die reden gepasseerd. Reden daarvoor is dat uit dit aanbod niet blijkt of de genoemde getuigen kunnen verklaren niet slechts over de aanwezigheid van schade, maar in het bijzonder ook over de aard van de schade en/of de wijze van ontstaan daarvan en/of enig aandeel van [geïntimeerden] c.s. bij het eventueel ontstaan daarvan. Voor het vaststellen van aansprakelijkheid van [geïntimeerden] c.s. gaat het echter nu juist om de vraag of sprake is van schade in de vorm van inslag door projectielen en, zo ja, of die inslag (telkens) is veroorzaakt door het schieten van [geïntimeerde1] .
Tussenconclusie principaal hoger beroep
5.12
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 (tevens de enige grief) in het principaal hoger beroep gedeeltelijk slaagt op het punt van de installatiekosten van de nieuwe camera's. In plaats van de door de rechtbank toegewezen hoofdsom van € 567,- zal daarom, met vernietiging van het vonnis waarvan beroep in zoverre, worden toegewezen een hoofdsom van € 968,25. Voor het overige faalt de grief.
Incidenteel hoger beroep
Wijziging van eis
5.13
[geïntimeerden] c.s. hebben hun eis in incidenteel hoger beroep gewijzigd. [appellanten] c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Deze is ook niet in strijd met de eisen van een behoorlijke procesorde. Om die reden wordt recht gedaan op basis van de gewijzigde eis.
Algemene overweging
5.14
Voordat wordt ingegaan op de door [geïntimeerden] c.s. opgeworpen grieven maakt het hof een aantal opmerkingen die voor de beoordeling van alle grieven van belang zijn. Vervolgens zal tegen de achtergrond van die opmerkingen worden overgegaan tot beoordeling van de individuele grieven.
5.15
Partijen zijn buren van elkaar. De verstandhouding tussen hen is slecht. Elk van partijen heeft een eigen visie op de oorzaken van het ontstaan van die slechte verstandhouding. Die visie kan, beknopt als volgt worden weergegeven:
[appellanten] c.s.
In verband met inbraken op het bedrijventerrein waarop partijen werken en wonen hebben [appellanten] c.s. beveiligingscamera's opgehangen. [geïntimeerden] c.s. voelden zich daardoor op eigen terrein bekeken, maar die camera's zijn zo afgesteld dat daarvan geen sprake is. Niettemin eisten [geïntimeerden] c.s. verwijdering van de camera's in kort geding. Die vordering is bij vonnis van de voorzieningenrechter van 2 mei 2014 afgewezen. [geïntimeerden] c.s. hebben zich daarbij kennelijk niet kunnen neerleggen en partijen zijn daardoor volkomen langs elkaar heen gaan leven totdat [geïntimeerde1] in mei 2015 bedreigende sms'jes aan [appellant] zond en drie camera's kapot schoot. Vervolgens is [geïntimeerde2] nog met de auto ingereden op de dochter van [appellant] en de vriendin van die dochter. Toen was de maat vol voor [appellanten] c.s. en zijn zij de onderhavige procedure gestart.
[geïntimeerden] c.s.
Vanaf de dag dat [geïntimeerden] c.s. naast [appellanten] c.s. zijn komen wonen is het al mis. Bij [appellanten] c.s. is altijd veel lawaai. Verzoeken om dat te verminderen worden genegeerd. [appellant] maakt [geïntimeerden] c.s. regelmatig uit voor NSB'ers, noemt [geïntimeerde2] regelmatig een hoer en heeft haar in februari en maart 2015 tot tweemaal toe pogen aan te rijden. Door de camera's voelen [geïntimeerden] c.s. zich voortdurend begluurd. [geïntimeerde2] zat als gevolg van dit alles regelmatig huilend op de bank. [geïntimeerde1] kon dit op zeker moment niet meer aanzien en heeft toen uit frustratie en wanhoop het recht in eigen hand genomen door op de camera's te schieten en bedreigende sms'jes te sturen. Dat, zo vindt hij zelf, had niet moeten gebeuren.
5.16
Steen des aanstoots zo blijkt uit deze weergave van standpunten én uit de voorgeschiedenis van het kort geding wel, zijn in belangrijke mate de beveiligingscamera's die [appellanten] c.s. hebben opgehangen. Het hof stelt voorop dat het zonder toestemming maken van beeldopnames van personen als zij zich in en om hun huis bevinden een dermate grote inbreuk oplevert op hun privacy en daardoor onrechtmatig is dat hiervoor slechts onder zeer bijzondere omstandigheden een rechtvaardigingsgrond kan worden aangenomen. (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609)
5.17
De beveiligingscamera's bij [appellanten] c.s. zijn geinstalleerd door het bedrijf Solotech. Ter comparitie van 3 oktober 2016 heeft de heer [B] van dat bedrijf de werking van de camera's uitgelegd. Die uitleg komt erop neer dat het systeem is voorzien van een zogenaamd "privacy-mask". Dat houdt in dat op de beelden alles zwart wordt gemaakt wat niet de eigendom van [appellanten] c.s. is. [B] heeft dat privacy-mask aangezet en [appellanten] c.s. niet uitgelegd hoe het uitgeschakeld kan worden. De schets van de situatie ter plaatse (zie hiervoor onder 3.5) bekijkend en in het bijzonder acht slaande op de bij de diverse camera's aangebrachte zichtpijlen is duidelijk dat met de camera's 1, 3, 4 en 7 opnames van (personen op) het erf van [geïntimeerden] c.s. kúnnen worden gemaakt. Bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie hebben [geïntimeerden] c.s. een verklaring d.d. 5 augustus 2015 van de heer [C] van Digi-Eyes overgelegd. Hoewel die verklaring niet specifiek camera's met nummer benoemt (de nummering dateert immers pas van later, namelijk 13 juni 2016) bevestigt deze verklaring dat het maken van opnames op het erf (en zelfs in de woning) van [geïntimeerden] c.s. mogelijk is.
5.18
Die enkele mogelijkheid is echter onvoldoende om ervan te kunnen uitgaan dat daarvan feitelijk ook gebruik is of wordt gemaakt. Het is integendeel zo dat de verklaring van [B] erop wijst dat de gewraakte opnamemogelijkheid is geblokkeerd. Niet valt uit te sluiten dat [appellanten] c.s., ook al heeft [B] hun de weg niet gewezen, zelf achterhalen hoe het privacy-mask kan worden uitgeschakeld, maar iedere concrete aanwijzing dat die situatie zich heeft voorgedaan én dat vervolgens opnames zijn gemaakt van erf of woning van [geïntimeerden] c.s. ontbreekt. De voorzieningenrechter heeft het bij vonnis van 2 mei 2014 raak geformuleerd door te overwegen dat de stellingen van [geïntimeerden] c.s. in feite daarop neerkomen dat zij het gevoel hebben dat er inbreuk op hun privacy wordt gemaakt, zonder dat zij deze inbreuk nader kunnen onderbouwen. Sinds dat kort geding is er niets veranderd. Ook in hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de gestelde privacyschending in concreto onderbouwen.
Gebod geen camera's te vernielen en contactverbod
5.19
De rechtbank heeft, conform de vordering van [appellanten] c.s., [geïntimeerden] c.s. veroordeeld zich gedurende twee jaar na betekening van het vonnis te onthouden van het vernielen van camera's van [appellanten] c.s. en aan die veroordeling een dwangsom verbonden. Die veroordeling is neergelegd in onderdeel 1 van het dictum. In
grief IIIkomen [geïntimeerden] c.s. op tegen die beslissing.
5.2
Partijen hebben in eerste aanleg voorts over en weer een contactverbod geeist. De vordering van [geïntimeerden] c.s. is afgewezen, die van [appellanten] c.s. is toegewezen. In hun
grieven I (afwijzing) en II (toewijzing)in het incidenteel hoger beroep komen [geïntimeerden] c.s. tegen die beslissingen op.
5.21
In de toelichting op grief III voeren [geïntimeerden] c.s. aan dat [geïntimeerde1] geleerd heeft van het schietincident in mei 2015, dat hij het wel uit zijn hoofd laat opnieuw het recht in eigen hand te nemen, dat de hem door de strafrechter daarvoor opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 750,- met een proeftijd van één jaar een voldoende stok achter de deur is en oplegging van een dwangsom dan ook niet nodig is. In het petitum van de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep is gevorderd het vonnis van de rechtbank (ook) waar het betreft onderdeel 1 van het dictum te vernietigen. Grief, toelichting en petitum in onderling verband gelezen brengen het hof tot de conclusie dat met deze grief kennelijk beoogd is de vordering van [appellanten] c.s. op dit onderdeel alsnog integraal te doen afwijzen althans aan een veroordeling geen dwangsom te verbinden.
5.22
De rechtbank heeft de noodzaak van het uitgesproken gebod (onderwerp van grief III) enkel en alleen gegrond op het schietincident van mei 2015. Dat incident maakt, aldus de rechtbank, dat [appellanten] c.s. belang hebben bij het gevorderde gebod.
5.23
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] (onderwerp grief II) toegewezen omdat er kort voor de descente van 13 juni 2016 nog slaande ruzie is geweest tussen partijen en [geïntimeerden] c.s. hebben verklaard er weinig vertrouwen in te hebben dat het rustig blijft. De vordering van [geïntimeerden] c.s. (onderwerp grief I) is afgewezen omdat deze voldoende gemotiveerd is weersproken door [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. die vordering onvoldoende hebben onderbouwd.
5.24
Het hof komt met betrekking tot de grieven I, II en III tot een andere afweging. Het enkele feit dat [geïntimeerde1] in mei 2015 een ernstige fout heeft gemaakt door [appellant] te bedreigen en op een drietal camera's te schieten rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de kans reëel is dat hij dat nog een keer gaat doen of dat hij [appellanten] c.s. anderszins zal lastig vallen. [geïntimeerde1] heeft immers die fout erkend, is bereid tot schadevergoeding en is door de strafrechter op de vingers getikt. Van concrete feiten en omstandigheden die, in samenhang met de incidenten van mei 2015, de conclusie rechtvaardigen dat de kans reëel is dat [geïntimeerde1] opnieuw op de camera's van [appellanten] c.s. zal schieten of hen anderszins zal lastig vallen is dan ook niet gebleken. Het feit dat de advocaat van [geïntimeerden] c.s. ter comparitie van 3 oktober 2016 heeft gezegd, zoals de rechtbank aanhaalt, dat [geïntimeerden] c.s. er weinig vertrouwen in hebben dat het rustig blijft en dat er kort voor de descente nog slaande ruzie is geweest houdt, zonder nadere invulling van aard en oorzaak van die slaande ruzie, welke ontbreekt, voorts een onvoldoende concrete aanwijzing in van door [geïntimeerden] c.s. te veroorzaken overlast (vernielen camera's, lastig vallen). De grieven II en III slagen.
5.25
Het door [geïntimeerden] c.s. gevorderde contactverbod (grief I) is door de rechtbank terecht afgewezen. Aan hun vordering hebben [geïntimeerden] c.s. de feitelijkheden ten grondslag gelegd die hiervoor onder 5.15 zijn weergegeven. Die feitelijkheden zijn echter niet nader onderbouwd en blijven steken in het stadium van geponeerde stellingen. Grief I faalt.
Verwijdering camera's
5.26
De
grieven IV en Vrichten zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering tot verwijdering van de beveiligingscamera's. Gegeven de eiswijziging in hoger beroep gaat het daarbij om de camera's 1, 3, 4 en 7.
5.27
In de toelichting op beide grieven voeren [geïntimeerden] c.s. aan dat met de camera's in kwestie zicht bestaat op hun erf alsmede op en in hun woning en dat aldus sprake is van een onrechtmatige inbreuk op hun privacy.
5.28
De grieven IV en V falen op de gronden die hiervoor al zijn genoemd onder 5.17 en 5.18.

6.De slotsom

6.1.
De enige grief in het principaal appel slaagt gedeeltelijk. De grieven II en III in het incidenteel appel slagen, de grieven I, IV en V in het incidenteel appel falen. Gevolg is dat het vonnis waarvan beroep deels bekrachtigd deels vernietigd zou moeten worden. Ter voorkoming van onduidelijkheid zal het hof dat vonnis niettemin geheel vernietigen en opnieuw rechtdoen.
6.2
Partijen zijn zowel in eerste aanleg als (principaal en incidenteel) hoger beroep over en weer als in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. De kosten zullen daarom worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 22 februari 2017 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om aan [appellanten] c.s. te betalen een bedrag van € 968,25 (negenhonderdachtenzestig euro en vijfentwintig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2015 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt.
wijst het meer of anders (in conventie en reconventie) gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, K.M. Makkinga en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
5 juni 2018.