In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschap van erflaatster [G], die in 2007 overleed. De erfgenamen, zes kinderen van [F] sr. en [G], hebben de nalatenschap aanvaard. De complicatie in deze zaak is dat de goederen van de erflaatster onder beschermingsbewind stonden, waarbij [geïntimeerde] als bewindvoerder fungeerde en tevens een van de erfgenamen was. De eindafrekening van de bewindvoerder was niet goedgekeurd door alle erfgenamen, wat leidde tot juridische geschillen.
De procedure begon met een tussenarrest van het hof op 26 september 2017, gevolgd door een comparitie van partijen op 6 maart 2018. De erfgenamen hebben na beraad arrest gevraagd. De rechtbank had eerder vastgesteld dat [geïntimeerde] op basis van een vaststellingsovereenkomst € 225.000,- in de nalatenschap moest inbrengen. De erfgenamen vorderden in hoger beroep dat de nalatenschap zou worden verdeeld, waarbij [geïntimeerde] alle baten zou ontvangen, maar ook verplicht zou zijn om aan ieder van de andere erfgenamen een bedrag te betalen.
Het hof oordeelde dat de verdeling van de nalatenschap niet meer aan de rechtbank was onderworpen, omdat de erfgenamen geen bezwaar hadden gemaakt tegen de afgifte van de goederen aan [geïntimeerde]. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] de vorderingen op hem moest voldoen, inclusief bedragen voor melkquota en onjuist bewind. Uiteindelijk werd de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij [geïntimeerde] verplicht werd om aan de andere erfgenamen een bedrag van € 6.369,55 per persoon te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.