Beoordeling
1. De gemachtigde voert in hoger beroep allereerst aan dat de kantonrechter, die de beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd, het beroep gegrond had moeten verklaren in plaats van ongegrond.
2. Het hof stelt, gelet op de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, vast dat het beroep dat de kantonrechter ongegrond heeft verklaard, het beroep tegen de inleidende beschikking betreft. De omstandigheid dat de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ten onrechte niet gegrond heeft verklaard is niet van zodanig gewicht dat dit moet leiden tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
3. De gemachtigde heeft verder aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie om van het horen af te zien, valt te billijken. De gemachtigde stelt dat de officier van justitie niet aan het horen voorbij had mogen gaan.
4. Nu de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie reeds heeft vernietigd, heeft de gemachtigde geen belang bij bespreking van dit bezwaar.
5. De gemachtigde heeft verder bezwaren aangevoerd tegen de inleidende beschikking.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
10 februari 2015 om 10.59 uur op de Leeghwaterstraat te Delft met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
7. De gemachtigde bestrijdt niet dat het voertuig ten tijde van de gedraging ter plaatse was geparkeerd, maar wijst op artikel 65, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Daarin is bepaald dat het bord E1 slechts geldt voor de zijde van de weg alwaar het bord is geplaatst. Het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd aan de linkerzijde van de weg, terwijl het bord aan de rechterzijde van de weg was geplaatst. De omstandigheid dat er sprake is van een zone, maakt niet dat artikel 65, tweede lid, RVV 1990 toepassing mist, aldus de gemachtigde. Voorts stelt de gemachtigde dat het betreffende verkeersbord makkelijk te missen is. Er is namelijk sprake van een druk universiteitsterrein met veel kruisend verkeer, waaronder fietsers en voetgangers. De gemachtigde kan dan ook niet begrijpen dat herhalingsborden ontbreken.
8. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het op 5 mei 2015 opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
“Op 10 februari 2015 omstreeks 10:59 uur, werd door mij verbalisant, op de Leeghwaterstraat een aankondiging van beschikking uitgeschreven voor een gedraging gepleegd met een personenauto, merk Volkswagen met het kenteken [0-YYY-00] . De Leeghwaterstraat is een openbare weg gelegen in de Tu-wijk van de gemeente Delft. Dit gehele gebied is aangeduid als parkeerverbodszone waar parkeren alleen is toegestaan op plaatsen die door middel van hoekstenen/andere bestrating als zodanig zijn aangegeven, dit wordt aangeduid door middel van borden, overeenkomstig model E1 van bijlage 1 van het RVV 1990, bij elke invalsweg naar deze zone. Het voertuig stond buiten deze vakken dus op een parkeerverbod.”
9. Namens de betrokkene is niet betwist dat op de Leeghwaterstraat een bord E1 «zone» was geplaatst en evenmin dat het voertuig van de betrokkene ter plaatse stond geparkeerd. Ingevolge Bijlage 1 van het RVV 1990 wordt een parkeerverbod aangeduid met een verkeersbord E1. In artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 is bepaald - voor zover van belang - dat het verkeersbord E1 geldt voor de zijde van de weg alwaar het is geplaatst.
10. Artikel 66 van het RVV 1990 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Indien boven een verkeersbord het woord «zone» is aangebracht zonder aanduiding van het gebied van de zone, geldt het verkeersbord in een gebied dat wordt begrensd door het verkeersbord en een of meer in samenhang met dat verkeersbord geplaatste borden waarmee het einde van de zone wordt aangeduid."
11. Het verweer van de gemachtigde dat het bord E1 «zone» slechts geldt voor de zijde van de weg waar het is geplaatst, moet worden verworpen. Artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990, waarin is bepaald dat een bord E1 alleen geldt voor de zijde van de weg waar het is geplaatst, vindt – gelet op het bepaalde in artikel 66 RVV 1990 – binnen een parkeerverbodszone geen toepassing. Naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
12. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde verder heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de parkeerverbodszone onvoldoende duidelijk was aangegeven. Op de door de gemachtigde in de procedure gebrachte foto van de situatie ter plaatse is waar te nemen dat het bord E1 «zone» aan het begin van de Leeghwaterstraat is geplaatst. Het bord is aan de rechterzijde van de weg geplaatst. Naar het oordeel van het hof is de parkeerverbodszone met de plaatsing van dit bord E1 «zone» aan de rechterzijde van de weg voldoende duidelijk aangegeven. Dat in de zone geen herhalingsborden zijn geplaatst, maakt dit niet anders. Van iedere weggebruiker mag worden verwacht dat hij te allen tijde en onder alle omstandigheden oplettend is op de aanwezige bebording. Indien de betrokkene het bord E1 «zone» ter plaatse niet heeft opgemerkt, is dat - in aanmerking genomen dat van enige onduidelijkheid daaromtrent niet is gebleken - een omstandigheid die voor zijn rekening dient te komen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor het achterwege laten of matigen van de sanctie.
13. Gelet hierop heeft de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking, voor zover daar de sanctie opgelegd, terecht ongegrond verklaard. Het beroep van de gemachtigde daartegen faalt.
14. Verder maakt de gemachtigde bezwaar tegen de in rekening gebrachte administratiekosten. De gemachtigde stelt dat artikel 1 van de Regeling vaststelling administratiekosten 2012 (hierna: de Regeling) in strijd is met de bedoeling van de wetgever en in strijd is met algemene rechtsbeginselen, zoals het beginsel van détournement de pouvoir. De gemachtigde heeft betoogd dat de kosten voor de strafrechtelijke afdoeningen ten onrechte mede deel uit maken van de integrale kostprijs van de administratiekosten die in het kader van de Wahv in rekening worden gebracht, alsmede dat de doorberekende administratiekosten hoger zijn dan de daadwerkelijk voor de inning gemaakte kosten. Volgens de gemachtigde is de Regeling niet binnen de door de wetgever gestelde uitgangpunten gebleven en daarbij verwijst de gemachtigde naar de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2007/08, 31 386, nr. 3 MvT, pag. 23). De gemachtigde stelt dat Wahv-overtreders ten onrechte moeten meebetalen aan kosten waarvoor zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden.
15. Het hof overweegt dat een niet door de formele wetgever gegeven algemeen verbindend voorschrift, zoals de Regeling, buiten toepassing dient te worden gelaten, indien dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. Een zodanig voorschrift kan voorts wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel buiten toepassing worden gelaten indien de desbetreffende regelgever, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen. De rechter heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. (vgl. ABRvS 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3120 en HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9354). 16. Bij de Wet van 12 juni 2009 is het wettelijk kader geschapen voor het in rekening brengen van administratiekosten bij (verkeers-)boetes.
17. De memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2007/08, 31 386, nr. 3, blz. 23) houdt onder meer in:
"Het kabinet meent dat van degene aan wie de boete is opgelegd een bescheiden bijdrage kan worden verlangd. Het doorberekenen van de administratiekosten is naar het oordeel van het kabinet wenselijk en verantwoord. Om deze reden wordt voorgesteld om de wettelijke bepalingen op basis waarvan het CJIB boetes int zo aan te passen dat de administratieve kosten die met die inning zijn gemoeid bij de persoon aan wie de boete is opgelegd in rekening kunnen worden gebracht. Het betreft de artikelen 11, 22, tweede lid, en 31 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), artikel 572 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 74, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Over (de hoogte van) de administratiekosten zullen krachtens dit artikel, zoals het na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel komt te luiden, in lagere regelgeving voorschriften worden opgenomen, evenals thans het geval is wat betreft onder meer de verhaalskosten en de plaats van betaling. In het rapport <> is een algemeen kader gegeven over de mogelijkheid om toelatings- en handhavingskosten door te berekenen. In dat rapport wordt aangegeven dat repressieve handhavingskosten kunnen worden doorberekend, mits aan een aantal uitgangspunten wordt voldaan. Deze uitgangspunten zijn onder meer dat de omvang van de vergoeding die gevraagd wordt een duidelijke relatie moet hebben met de kosten die een overtreder heeft veroorzaakt. Daarbij moet er duidelijkheid zijn over welke kosten worden doorberekend zo nodig door een specificatie van de te betalen kosten. Ook moet de vergoeding die wordt gevraagd redelijk zijn voor de werkelijk gemaakte kosten. De doorberekening en de hoogte van de inningskosten van (verkeers-)boetes betreffen dergelijke repressieve handhavingskosten."
18. In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat de administratiekosten per 1 oktober 2012 € 7,- per administratieve sanctie bedragen. Verder is in artikel 2 van de Regeling bepaald dat de administratiekosten per geldboete (eveneens) € 7,- bedragen.
19. In de toelichting bij de Regeling schrijft de Minister van Veiligheid en Justitie dat deze tarieven zijn gebaseerd op de integrale kostprijs van het inningsproces, waarbij directe en indirecte kosten die het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) maakt bij de inning worden doorbelast. Uit de Nota verhogen administratiekosten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 20 maart 2012, waarnaar de gemachtigde heeft verwezen, blijkt dat de kostprijs per geinde boete voor Wahv-sancties € 4,28, voor boetevonnissen € 106,14 en voor OM-afdoeningen € 66,28 bedraagt. Gemiddeld bedraagt de kostprijs € 6,59. Daarbij gevoegd de afschrijvingen verandercapaciteit (€ 0,08) en een loon/prijscorrectie van 2,11% (€ 0,13) komt het bedrag (na afronding met € 0,20) uit op € 7,-.
20. Met de gemachtigde moet worden vastgesteld dat voor een Wahv-sanctie de in rekening gebrachte administratiekosten hoger zijn dan de kostprijs per geinde boete. Dit hangt daarmee samen dat in deze administratiekosten een deel van de kostprijs per geinde boete voor strafrechtelijke geldboetes (boetevonnissen en OM-afdoeningen) wordt meegenomen, en wel zodanig dat de hoogte van de administratiekosten voor alle financiële sancties waarop de Regeling betrekking heeft, dezelfde is.
21. De aan de Regeling ten grondslag liggende hogere regelgeving verzet zich hier niet tegen. De wetgever heeft, bij de attributie van de regelgevende bevoegdheid, niet bepaald dat onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds administratiekosten die gelden voor Wahv-sancties en anderzijds administratiekosten voor strafrechtelijke geldboetes. Hierdoor heeft de wetgever de mogelijkheid open gelaten om de kostprijs van de inning van Wahv-sancties te middelen met de kostprijs van inning van strafrechtelijke geldboetes. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de Regeling in strijd is met hogere regelgeving.
22. Met betrekking tot de stelling van de gemachtigde dat de Minister handelt in strijd met de bedoeling van de wetgever en/of in strijd met algemene rechtsbeginselen en/of oneigenlijk gebruik maakt van zijn regelgevende bevoegdheid door de hoogte van de administratiekosten voor Wahv-sancties op deze wijze te bepalen, overweegt het hof dat de Minister bij de vaststelling van artikel 1 van de Regeling voor ogen heeft gehad dat de hoogte van de administratiekosten voor elke financiële sanctie waarop de Regeling betrekking heeft dezelfde moet zijn. Daarmee wordt voorkomen dat voor strafrechtelijke geldboetes administratiekosten van meer dan bescheiden hoogte in rekening gebracht moeten worden, hetgeen in strijd is met de bedoeling van de wetgever en voorts ten koste kan gaan van de mogelijkheden tot inning daarvan, hetgeen op zichzelf weer een verhogend effect op de administratiekosten kan hebben. Voorts wordt door een dergelijke regeling het in rekening brengen van administratiekosten door het CJIB vereenvoudigd. De door de Minister vastgestelde regeling betekent weliswaar dat degene die een Wahv-sanctie opgelegd krijgt voor de inning daarvan een hoger bedrag moet betalen dan de werkelijk daarvoor gemaakte kosten, maar deze hogere kosten zijn -in absolute zin- beperkt. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat dat de Minister, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan hem ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen. Het verweer treft derhalve geen doel.
23. Ook in zoverre kan de beslissing van de kantonrechter worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden, nu de kantonrechter op het hierboven onder 22. besproken bezwaar niet is ingegaan.
24. Verder voert de gemachtigde in hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
25. Het te dezen toepasselijke artikel 13a, eerste lid, eerste volzin, van de Wahv, voor zover hier van belang, bepaalt dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Anderzijds kan niet uit het oog worden verloren dat de regeling van de proceskostenvergoeding is ingegeven door de gedachte dat indien een betrokkene proceskosten heeft moeten maken met het oog op het bij een administratieve beroepsinstantie of rechterlijke instantie aanvechten van een beslissing, en die aangevochten beslissing vervolgens -al dan niet ambtshalve- door die instantie geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt, het niet redelijk is om de proceskosten voor rekening van de betrokkene te laten blijven.
26. Nu de beslissing van de officier van justitie door de kantonrechter is vernietigd, is de betrokkene (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld door de kantonrechter. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in een zodanig geval aanleiding bestaat voor inwilliging van het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding, gemaakt in de procedure bij de kantonrechter. Dat is slechts anders indien geoordeeld zou moeten worden dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
27. Een en ander brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding is afgewezen, niet in stand kan blijven. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding wordt toegekend voor de behandeling van het beroep bij de kantonrechter. Voor het overige zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen, zij het - gelet op hetgeen in rechtsoverweging 23 is overwogen - met verbetering van gronden.
28. Nu de betrokkene in hoger beroep (gedeeltelijk) in het gelijk wordt gesteld, komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten gemaakt in hoger beroep eveneens voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde heeft de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, verschijnen ter zitting bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift en aan het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50 (= 3 x € 501,- x 0,5).