ECLI:NL:GHARL:2018:5025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
200.225.532/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarige kinderen en de rol van ouders en pleegouders in het opvoedingsperspectief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, [de minderjarige2]. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2], maar door de problematische opvoedingssituatie is het gezag van de ouders in het geding. De vader heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 september 2017 het gezag van de ouders over [de minderjarige2] heeft beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd heeft benoemd.

De moeder heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de beslissing van de rechtbank te vernietigen voor wat betreft de beëindiging van haar gezag. Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] te dragen. De raad voor de kinderbescherming heeft een rapport opgesteld waarin de noodzaak van een gezagbeëindigende maatregel is onderbouwd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling en stabiliteit van [de minderjarige2]. De ouders zijn al jaren niet verantwoordelijk voor haar opvoeding en het is in haar belang dat er duidelijkheid komt over haar toekomstperspectief. De pleegouders zijn haar primaire hechtingsfiguren en het hof acht het van groot belang dat zij bij hen kan blijven opgroeien. De beslissing van het hof is in lijn met de artikelen 1:266 BW en de internationale verdragen inzake de rechten van het kind, waarbij de belangen van het kind voorop staan. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.532/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/435686 / FL RK 17-636)
beschikking van 31 mei 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad,
en
[verweerster] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verweerder zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Almere,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de vader met productie(s), ingekomen op 12 oktober 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de moeder;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vader;
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 8 november 2017 met productie(s);
- een brief van de raad van 11 januari 2018 waarin wordt bericht dat de raad geen verweerschrift zal indienen maar mondeling verweer zal voeren ter zitting van 16 april 2018;
- een brief van de raad van 28 maart 2018 met productie(s)
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Remport Urban. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en de heer [E] . De vader is niet in persoon verschenen; hij is ter zitting vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Holtrop.

3.De feiten

3.1
Uit de verbroken relatie van de vader en de moeder zijn geboren [in] 2007 te [A] [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) en [in] 2009 te [A] [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ). De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn op 28 januari 2010 (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI en (met spoed) uit huis geplaatst. Na een gezinsopname in december 2010 bij GGZ [F] van de ouders met in eerste instantie alleen [de minderjarige1] en later (maart 2011) ook [de minderjarige2] zijn beide kinderen op 7 mei 2011 weer bij de ouders thuis komen wonen. Op
8 december 2011 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wederom met een machtiging uit huis geplaatst.
[de minderjarige1] woont sinds 11 juli 2015 weer bij de moeder en haar partner. Zijn ondertoezichtstelling is inmiddels beëindigd. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is wel verlengd, laatstelijk op 7 februari 2017 tot 9 februari 2018. Haar (tweede) uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 9 februari 2018.
3.4
Met een onderbreking in de periode van maart 2011 tot 11 december 2011 verblijft [de minderjarige2] sinds 28 januari 2010 bij de pleegouders.
3.5
De raad heeft een onderzoek verricht naar de noodzaak van een gezagbeëindigende maatregel en heeft ter zake gerapporteerd op 21 maart 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd over [de minderjarige2] benoemd.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 september 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep betreffende het gezag van de vader over [de minderjarige2] in volle omgang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het gezag van de vader over [de minderjarige2] is beëindigd en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om het gezag van de vader over [de minderjarige2] te beëindigen, alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep betreffende het gezag van de moeder over [de minderjarige2] in volle omgang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beslissing van de rechtbank te vernietigen voor wat betreft de beslissing ten aanzien beëindiging van het gezag van de moeder en, zo begrijpt het hof, het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [de minderjarige2] te beëindigen alsnog af te wijzen.
4.4
De raad voert verweer en hij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof komt - na eigen onderzoek - tot dezelfde beoordeling als de rechtbank, namelijk dat beëindiging van het gezag van zowel de vader als de moeder over [de minderjarige2] noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige2] . Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over, maakt die tot de zijne en verwijst daar kortheidshalve naar.
In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.4
De vader erkent dat het perspectief van [de minderjarige2] bij de pleegouders ligt. En ook de moeder - zoals zij in hoger beroep heeft aangevoerd - heeft zich inmiddels neergelegd bij het feit dat van thuisplaatsing van [de minderjarige2] geen sprake meer kan zijn en berust in de plaatsing van [de minderjarige2] in het pleeggezin. Dit is echter onvoldoende om niet tot beëindiging van het gezag te komen. Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin of bij een gezinshuisouder waar het verblijft te laten opgroeien, dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.5
De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder(s). De in artikel 1:266 lid 1 onderdeel a BW vermelde grond voor de maatregel tot gezagsbeëindiging is afgestemd op die voor de ondertoezichtstelling. Zij vormen elkaars spiegelbeeld. Indien duidelijk is dat de ouders niet (weer) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, kan de rechter het gezag van de ouders beëindigen. De ondertoezichtstelling daarentegen kan alleen worden uitgesproken indien de verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders wel in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen voormelde termijn (weer) te kunnen dragen. Deze verwachting is, zoals in de bestreden beschikking terecht is overwogen, niet (meer) aanwezig. Beide ouders dragen al jaren geen opvoedingsverantwoordelijkheid voor [de minderjarige2] en die gaan ze ook niet krijgen. [de minderjarige2] zal bij de pleegouders opgroeien. Verlengingen van een ondertoezichtstelling zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouders zijn derhalve niet meer de juiste maatregelen in een dergelijke opvoedingssituatie, aldus de wetgever in de memorie van toelichting op het wetsartikel.
5.6
[de minderjarige2] is een kwetsbaar meisje dat vlak na haar geboorte uit huis is geplaatst, vervolgens weer is teruggeplaatst bij de ouders en daarna wederom uit huis is geplaatst. [de minderjarige2] is veilig gehecht en ingegroeid in het pleeggezin waar zij het grootste deel van haar leven heeft gewoond. De pleegouders zijn voor [de minderjarige2] haar primaire hechtingsfiguren en het hof acht het voor [de minderjarige2] van groot belang dat duidelijk wordt dat zij bij haar huidige pleegouders mag blijven oproeien.
Duidelijkheid over het toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces is te meer van belang nu ter zitting en uit voormeld raadsrapport van 21 maart 2017 is gebleken dat [de minderjarige2] bevestiging zoekt dat zij bij de pleegouders mag blijven wonen. Dat [de minderjarige2] vragen blijft stellen over haar toekomst is door de moeder ter zitting bevestigd. De moeder heeft daarbij benoemd dat [de minderjarige2] een kwetsbaar meisje is dat veel heeft meegemaakt in het verleden en hoewel de moeder haar niet belast met dergelijke kwesties ziet zij ook, zoals zij stelt, dat [de minderjarige2] op dit moment last heeft van de onduidelijkheid of zij bij haar pleegouders kan blijven opgroeien. Het maalt in haar hoofd, aldus de moeder.
Daar komt bij dat, zoals ter zitting is gebleken, [de minderjarige2] op dit moment niet goed in haar vel zit op school. Zij begint zich terug te trekken en het is moeilijk voor haar om sociale contacten aan te gaan. Ze gaat met tegenzin naar school. Daarnaast heeft ze minder zin om naar de moeder te gaan. Er wordt intensief onderzoek gedaan naar wat een passende aanpak is.
5.7
Het hof kan de raad volgen in zijn standpunt dat het in het belang van [de minderjarige2] is, dat voor haar en alle betrokkenen, onder wie de pleegouders (hechting is een wederzijds proces), duidelijk is dat zij (in ieder geval) tot haar volwassenheid opgevoed en verzorgd zal worden door haar pleegouders en dat er duidelijkheid is over de rol op afstand die de ouders in haar leven kunnen innemen. De onderhavige maatregel draagt daaraan bij.
De maatregel van gezagsbeëindiging maakt immers een eind aan de onzekerheid omtrent de verblijfssituatie van [de minderjarige2] , al was het alleen maar omdat de jaarlijkse verlengingen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing dan niet meer nodig zijn. Voor het hof weegt het belang van [de minderjarige2] bij zekerheid en continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarder dan het belang van de ouders bij behoud van het gezag.
5.8
Dat de vader stelt dat hij zijn gezag niet misbruikt en zijn volledige medewerking verleent aan de GI, doet niet af aan bovenstaand oordeel. Dat neemt niet weg dat het hof het prijzenswaardig vindt hoe de vader zich geschikt heeft in de rol die hij heeft in het leven van [de minderjarige2] .
5.9
De moeder heeft ter zitting nog te kennen gegeven dat zij bang is door de maatregel minder betrokken te raken bij [de minderjarige2] . Het hof overweegt hierover dat de raad en de GI ter zitting van het hof hebben verklaard dat zulks zeker niet de bedoeling van de maatregel is en dat het juist in het belang van [de minderjarige2] is dat de moeder bij haar betrokken blijft. Desgevraagd heeft de moeder ter zitting van het hof ook verklaard dat het contact met [de minderjarige2] hetzelfde is gebleven sinds de bestreden beschikking en dat het contact met de GI ook goed is.
Het feit dat zowel de moeder als de vader zeer betrokken is op [de minderjarige2] is van grote waarde voor haar. De ouders moeten gehoord en gezien worden. De band die zij met [de minderjarige2] hebben die altijd zal blijven en moet ook een plaats hebben. Het hof gaat ervan uit dat de GI zich ervoor in zal blijven spannen om waar mogelijk de moeder en de vader betrokken te laten blijven in het leven van [de minderjarige2] .
5.1
Voor zover de ouders een beroep hebben gedaan op de artikelen 8 EVRM en 3, 5 en 18 IVRK overweegt het hof dat de inbreuk die de beëindiging van het gezag maakt in dit geval in het belang van [de minderjarige2] noodzakelijk en proportioneel wordt geacht. De beëindiging van het gezag van de ouders is dan ook niet in strijd met genoemde verdragsbepalingen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 september 2017.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. G. Jonkman en mr. M.E. Allegro, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 31 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.