In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 2] voor kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. [appellant] was van 27 november 2000 tot 5 juni 2013 bestuurder van [bedrijf 2] en indirect bestuurder van [bedrijf 1]. De curator heeft [appellant] aangesproken op grond van artikel 2:248 BW, omdat hij het bestuur van [bedrijf 1] overhaast heeft overgedragen aan bepaalde (rechts)personen zonder voldoende onderzoek te doen naar hun integriteit en financiële achtergrond. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gebreken in de administratie van [bedrijf 2] tijdens de periode dat [appellant] bestuurder was, maar heeft wel geoordeeld dat [appellant] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld door onvoldoende onderzoek te doen naar de opvolgend bestuurders.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen. Het hof oordeelt dat [appellant] zijn taak als bestuurder niet naar behoren heeft vervuld door het bestuur over te dragen zonder adequaat onderzoek. Het hof bevestigt dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd voor de onbehoorlijke taakvervulling en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [bedrijf 1]. De vordering van de curator is dan ook terecht toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.