Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 13 december 2016, houdende de bepaling van een comparitie na aanbrengen,
- het proces-verbaal van de op 19 januari 2017 gehouden comparitie,
3.De vaststaande feiten
[00-YYY-0] (hierna: de auto). Het kentekenbewijs van die auto heeft van 4 juli 2013 tot 18 april 2015 op zijn naam gestaan.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
[appellant] heeft zich beroepen op een koopovereenkomst met betrekking tot de auto van [geïntimeerde] en de stelling dat de auto nimmer aan hem ter beschikking is gesteld, hetgeen in de rechtsverhouding tussen partijen voor rekening komt van [geïntimeerde] .
- teruggave van de auto en de daarbij behorende kentekenpapieren,
- betaling van een vergoeding voor extra kosten veroorzaakt door boetes die door [appellant] niet tijdig zijn voldaan.
5.De vorderingen in hoger beroep
a) € 4.450,- als vergoeding van de dagwaarde van de auto,
b) € 5.000,- uit hoofde van onverschuldigde betaling.
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Gelet op hun samenhang lenen de grieven zich voor gezamenlijke behandeling.
[geïntimeerde] heeft bevestigd dat de kentekenpapieren van de auto door [C] aan [appellant] zijn overhandigd. Volgens [geïntimeerde] is dat echter al op 19 maart 2014 gebeurd, en niet in het kader van een verkoop, maar als borg voor de terugbetaling door [C] van een door hem van [appellant] geleend bedrag (van € 800,-). [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat het zonder meer mogelijk is om zonder medewerking van de vorige eigenaar het kentekenbewijs over te schrijven, indien men in het bezit is van het volledige kentekenbewijs.
Integendeel, ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is geweest van een lening heeft [geïntimeerde] een bankafschrift overgelegd waaruit kan blijken dat op 19 maart 2014 een bedrag van
€ 800,- is gestort op rekening van [C] (althans een rekening op naam van [E] ) door ICM International Oil Company BV (hierna: ICM), met als omschrijving “lening aan de heer [C1] ”. [appellant] heeft niet weersproken dat [C] ook wel “ [C1] ” wordt genoemd en uit een door [geïntimeerde] overgelegd uittreksel uit de KvK blijkt (onweersproken) dat ICM een onderneming is van [appellant] . Dat wijst (inderdaad) op een lening van [appellant] aan [C] . [appellant] heeft desondanks niet toegelicht hoe die lening en de gestelde afgifte van de kentekenpapieren als borg daarvoor, zich verhouden tot zijn eigen stellingen.
Daarmee dient die stelling te worden verworpen, faalt grief 2, en ontvalt de grondslag aan de vordering van [appellant] tot teruggave van de auto Eveneens ontvalt daarmee de grondslag aan zijn vordering tot vergoeding van de kosten verbonden aan het gebruik maken van vervangend vervoer.
Het hof houdt het er aldus voor dat de beweerdelijke betaling kennelijk ziet op (terugbetaling van) de lening van [C] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag van € 5.000,- zou betalen om zijn eigen auto terug te krijgen.
Alleen [C] zou daarom een vordering uit hoofde van die betaling kunnen toekomen. Nu [C] verder geen partij is in deze procedure en [geïntimeerde] evenmin heeft gesteld dat hij handelt als lasthebber van [C] , strandt daarop de vordering van [geïntimeerde] .
7.De slotsom
8.De beslissing
- veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juli 2016 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [appellant] tot betaling van de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen begroot op nihil;