ECLI:NL:GHARL:2018:4812

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
200.193.052/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor ondeugdelijk werk bij uitbouw woning en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], de opdrachtgever, en [B] h.o.d.n. LGB Bouw, de aannemer, over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een uitbouw aan de woning van [appellant]. De overeenkomst werd op 20 mei 2014 gesloten, met een aanneemsom van € 13.915,00 exclusief btw. Tijdens de bouw ontstonden er problemen, waaronder schade aan de achtergevel en scheefstand van de kozijnen. [appellant] heeft LGB Bouw meerdere keren gesommeerd om de gebreken te herstellen, maar LGB heeft hier geen gevolg aan gegeven. Uiteindelijk heeft [appellant] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden op 2 februari 2015.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, met de overweging dat de tekortkomingen niet toerekenbaar waren aan LGB Bouw. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij primair vervangende schadevergoeding vorderde en subsidiair ontbinding van de overeenkomst.

Het hof heeft in deze tussenuitspraak de grieven van [appellant] besproken en geconcludeerd dat er behoefte is aan deskundigenonderzoek om vast te stellen of de scheefstand van de kozijnen het gevolg is van ondeugdelijk werk door LGB of dat dit te wijten is aan het herplaatste kozijn dat al scheef was. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of zij tot een minnelijke regeling kunnen komen, en de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.193.052/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4023649 LC 15-1274)
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van
[appellant] ,wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.R. Feitsma, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[B] h.o.d.n. LGB Bouw,
wonende te [C] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
LGB,
advocaat: mr. T. IJsenbrandt, kantoorhoudend te Nijmegen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 augustus 2017 hier over.
1.2
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft op 19 december 2017 een comparitie van partijen plaatsgehad. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.3
Vervolgens heeft [appellant] een akte wijziging van eis genomen en
LGB een antwoord-akte.
1.4
Daarna heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het (bestreden) vonnis van 9 maart 2016, nu deze niet tussen partijen in geschil zijn. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder nog als onweersproken vaststaat, gaat het om het volgende.
2.2
Tussen partijen, met [appellant] als opdrachtgever en LGB als opdrachtnemer, is op 20 mei 2014 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met betrekking tot het bouwen van een uitbouw aan de woning van [appellant] . De overeengekomen
aanneemsom bedraagt € 13.915,00 exclusief btw, te betalen in vijf termijnen, waarvan de
laatste termijn van 10% van de aanneemsom bij oplevering betaald dient te worden. Tijdens de bouw is meerwerk overeengekomen.
2.3
De schriftelijke opdrachtbevestiging van 20 mei 2014 bevat als bijlage onder meer een
werkomschrijving, waarin de te verrichten werkzaamheden worden opgesomd. Daarin staat onder meer:
“(…)6. De bestaande achtergevelkozijnen verwijderen, het deurkozijn in de nieuwe achtergevel herplaatsen.(…)
7. Naast het verplaatste kozijn 2 stuks nieuwe hardhouten zijlichten leveren en plaatsen
e.e.a. voorzien van …(…)
14. Een 2-laagse bitumineuze dakbedekking aanbrengen op isolatieplaten in dikte
variërend (…)
Langs de randen dubbel uitgevoerd en afgewerkt met een aluminium daktrim.(…)
Langs de bovenliggende achtergevel een loodstrook aanbrengen d.m.v. een aluminium
knelstrip.
(...)”
2.4
Tijdens door LGB verrichte sloopwerkzaamheden in het kader van de uitvoering van de overeenkomst van aanneming is schade ontstaan aan de achtergevel van de woning. Om te
bekijken hoe de daardoor ontstane problematiek het beste kon worden opgelost heeft LGB
een bouwinspecteur (handelend onder de naam Bouwkundig Advies Buro, hierna: BAB)
onderzoek laten doen. BAB heeft op 24 mei 2014 schriftelijk gerapporteerd en een aantal
adviezen uitgebracht omtrent het herstel van de opgetreden beschadigingen en de wijze van
ondersteuning van de achtergevel.
2.5
Een bouwkundige van Bouwinspecteurs Nederland (hierna: Bouwinspecteurs Nederland) heeft op 16 juli 2014 in opdracht van [appellant] een bouwtechnisch onderzoek uitgevoerd naar de bouwkundige staat van onder meer de
“Buitengevels”en de
“Buitenkozijnen, - ramen, - deuren en -beglazing”van de woning van [appellant] en daarover schriftelijk gerapporteerd.
2.6
In het rapport van Bouwinspecteurs Nederland staat onder het kopje
“04.05 Buitengevels”onder meer:
“De bitumen bekleding van de borstwering en onderlinge aansluitingen van de
lood/zinkwerken dienen te worden gemodificeerd, de huidige uitvoering is niet lekdicht of is
na lekdicht maken een lekkage/schadegevoelige uitvoering/oplossing.
Lodenafdekking vervangen door zinken dekking met kraallijst. Bitumen bekleding aan
dakzijde verwijderen en houten constructie afwerken met houten betimmering inclusief benodigde folies. Aansluitingen met bestaande metselwerken/daken dient volgends de regels van de bouwkunst te worden uitgevoerd.”De totale kosten van de laatstgemelde werkzaamheden worden in het rapport begroot op een bedrag van € 2.735,- exclusief btw.
2.7
In het rapport van Bouwinspecteurs Nederland staat onder het kopje
“04.06 Buitenkozijnen, -ramen, -deuren en –beglazing”onder meer:
“De kozijnen zij merendeels niet correct gesteld, staan uit het lood. Zoals besproken kiest opdrachtgever er liever niet meer voor (vanwege historie en tijdduur van geheel) om de pui integraal te herstellen/vervangen: hetgeen in feite wel de enige correcte oplossing is in deze. Zoals besproken: kozijn handhaven, draaiende delen vervangen door maatwerk passende delen inclusief beglazing etc.”De kosten van de laatstgemelde werkzaamheden worden in het rapport begroot op een bedrag van € 1.400,-. De kosten van het integraal herstellen van de pui worden in het rapport begroot op een bedrag van € 5.000,-.
2.8
Bij e-mailbericht van 16 juli 2014 heeft [appellant] LGB gesommeerd tot het herstel van de in het rapport van Bouwinspecteurs Nederland genoemde, niet deugdelijk uitgevoerde, werkzaamheden. Bij brieven van 22 juli 2014 en 8 augustus 2014 is LGB ter zake van het verrichten van dezelfde werkzaamheden telkens opnieuw in gebreke gesteld. LGB heeft daar geen gevolg aan gegeven. Bij schrijven van 2 februari 2015 heeft de gemachtigde van [appellant] de overeenkomst van aanneming van werk buitengerechtelijk ontbonden.
2.9
Bij factuur van 2 juli 2014 heeft LGB een bedrag van € 1.549,99 aan [appellant] in rekening gebracht. Die factuur betreft (de laatste) 10% van de overeengekomen vierde termijn van de overeengekomen aanneemsom. Bij factuur van 3 augustus 2014 heeft LGB een bedrag van € 1.329,57 aan [appellant] in rekening gebracht. Die factuur betreft verricht meerwerk. [appellant] heeft die facturen, alsmede het bedrag van de vijfde en laatste termijn van de aanneemsom (neerkomend op een bedrag van
€ 1.549,99) aanvankelijk onbetaald gelaten, maar voldaan nadat hij daartoe bij vonnis van de kantonrechter van 9 maart 2016 was veroordeeld.
2.1
Op 22 juli 2016 heeft [D] van Lengkeek Expertises in opdracht van [appellant] een visueel onderzoek verricht naar de aanbouw van de woning van [appellant] . Het rapport houdt onder meer het volgende in:
“Wij hebben een aantal metingen verricht daarbij hebben wij vastgesteld dat er sprake is van een hoogteverschil van de aanbouw van circa 3 centimeter. De verdiepingshoogte varieert van 260,5 centimeter aan de zijde die grenst met de buren (links) tot 263,5 centimeter aan de andere zijde (rechts). Het hoogteverschil is aan de binnenzijde van de aanbouw gemeten.Wij hebben tevens gemeten dat de bovendorpel van het kozijn niet waterpas is gesteld. (…)Wij hebben tevens geconstateerd en gemeten dat zowel het metselwerk als de gevelpui enigszins achterover helt. De afwijking is 4 millimeter per 80 centimeter.(…)Gelet op de inhoud van de NEN 2887 zou het hoogteverschil aan weerszijden van de aanbouw niet meer dan 6 millimeter mogen bedragen. Dit geldt ook voor het achteroverhellen van de eindgevel. Wij hebben afwijkingen gemeten die ongeveer 5 keer zo groot zijn. (…)Uw cliënt geeft aan dat zijn uitgangspunt is dat hij niet eist dat wederpartij de uitbouw afbreekt en weer opnieuw opbouwt. (…)vordert cliënt een bedrag om de bestaande gevelpui te kunnen vervangen door een nieuwe op maat gemaakte gevelpui.De afwijkingen in het metselwerk (...) kunnen in dat geval zoveel mogelijk worden opgevangen door het nieuw te plaatsen stelkozijn en door het nieuw te plaatsen buitenkozijn. De draaiende delen zoals ramen en deuren kunnen in dat geval hierin waterpas worden gesteld. Wij ramen de herstelkosten voor deze methodiek op € 5.500,- inclusief btw.(…)Bij het verwerken van lood in een spouwconstructie dienen de loodslabben altijd te worden doorgezet tot aan het binnenspouwblad. (…)In de huidige kwestie is het lood enkel met een knelstrip op het buitenspouwblad aangebracht.Wij ramen de herstelkosten op circa € 1.200,- inclusief btw.”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie), kort samengevat, gevorderd:
“dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I) wordt verklaard voor recht dat LGB Bouw niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit
hoofde van de tussen partijen bestaande overeenkomst en dat LGB Bouw dientengevolge
aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellant] geleden schade;
II) wordt verklaard voor recht dat dat de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst,
zoals neergelegd in de opdracht ontbonden is, althans dat de kantonrechter behage deze
overeenkomst te ontbinden;
III) LGB wordt veroordeeld tot voldoening aan [appellant] van een bedrag van
€ 11.135,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de
wettelijke rente hierover, almede met een bedrag van € 380,00 terzake het inschakelen van
de deskundige alsmede met de proces- en nakosten.”
3.2
LGB heeft in eerste aanleg (in reconventie) kort samengevat gevorderd:
“dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] wordt veroordeeld:
I tot betaling va een bedrag van € 1.549,99 te vermeerderen met de wettelijke rente;
II tot betaling van een bedrag van € 1.329,57, te vermeerderen met de wettelijke rente;III tot betaling van een bedrag van € 1.549,99 te vermeerderen met de wettelijke rente;IV tot betaling van de proces- en nakosten.”
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 9 maart 2016 de vorderingen van
[appellant] in conventie afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat de vlek op het plafond en het niet netjes afgewerkt zijn van het stucwerk rond het kozijn ‘opleverpuntjes’ zijn die een ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigen. Ten aanzien van de buitengevels, buitenkozijnen, - ramen, -deuren en -beglazing en de prefab uitbouw is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van LGB, zodat er geen grond bestaat voor een (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst of voor schadevergoeding door LGB.
In reconventie is [appellant] veroordeeld tot betaling aan LGB van de openstaande facturen, in totaal € 4.429,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 2.879,56 vanaf 20 mei 2015 tot de dag der algehele voldoening en over een bedrag van
€ 1.549,99 vanaf 3 augustus 2014 tot de dag der algehele voldoening.
is in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld, alsmede in het nasalaris van de gemachtigde.

4.Wijziging van eis

4.1
Het hof heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep met partijen besproken dat uit de inhoud van de memorie van grieven (nummer 40) blijkt dat [appellant] in hoger beroep beoogt primair vervangende schadevergoeding te vorderen, maar dat het petitum van zijn memorie daarmee niet in overeenstemming is, nu dat inhoudt dat de in eerste aanleg door [appellant] ingestelde vorderingen (strekkend tot ontbinding van de overeenkomst) moeten worden toegewezen, terwijl een vordering tot vervangende schadevergoeding een vordering tot ontbinding uitsluit.
Het hof heeft [appellant] in verband daarmee in de gelegenheid gesteld een akte te nemen teneinde zijn vordering te verduidelijken. [appellant] heeft zijn eis vervolgens bij akte gewijzigd, zodat deze nu als volgt luidt:
“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, kamer kanton, van 9 maart 2016 met zaak/rolnummer 4023649 LC 15-1274 tussen [appellant] als eiser in conventie en gedaagde in reconventie, en LGB Bouw als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie gewezen (voor zover nodig met verbetering of aanvulling van de gronden) in conventie te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1.
Te verklaren voor recht dat LGB Bouw niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van de
tussen partijen bestaande overeenkomst en dat LGB Bouw dientengevolge aansprakelijk is voor de
dientengevolge door [appellant] geleden schade;
Primair
2.
LGB Bouw te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag aan (vervangende)
schadevergoeding van € 11.135,=, althans een door het Gerechtshof in goede justitie te bepalen
bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2014, althans vanaf de dag der
dagvaarding, althans vanaf een door het Hof in goede justitie te bepalen datum;
Subsidiair
3.
Te verklaren voor recht dat de tussen [appellant] en LGB Bouw tot stand gekomen
overeenkomst van aanneming van werk op 2 februari 2015 buitengerechtelijk is ontbonden, althans dat het het Gerechtshof behage deze overeenkomst te ontbinden;
4.
LGB Bouw te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag aan schadevergoeding van
€ 11.135,=, althans een door het Gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2014, althans 2 februari 2015, althans vanaf de dag der
dagvaarding, althans vanaf een door het Hof in goede justitie te bepalen datum;
Primair en subsidiair
5.
LGB Bouw te veroordelen om aan [appellant] te betalen de kosten van de deskundige van in
totaal € 380,=;
6.
LGB Bouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de
wettelijke rente over de proceskosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest
aan de veroordeling is voldaan;
7.
LGB Bouw te veroordelen in de nakosten van € 131,= zonder betekening van het in deze zaak te wijzen arrest, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest tot aan de dag van algehele voldoening.”
4.2
LGB heeft bij antwoord-akte laten weten geen bezwaar te hebben tegen de gewijzigde eis. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] heeft zes grieven tegen het vonnis van de kantonrechter van 9 maart 2016 geformuleerd, voor zover dat in conventie is gewezen. De beslissing in reconventie staat in dit hoger beroep niet ter discussie. Alle grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van LGB, zodat LGB niet gehouden is tot schadevergoeding, terwijl er evenmin grond is voor ontbinding van de overeenkomst. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft opgemerkt dat het gaat om de in het vonnis van de kantonrechter onder a, b, c, d en f van rechtsoverweging 4.2 omschreven tekortkomingen. Zijn klacht met betrekking tot de kozijnen is correct omschreven in rechtsoverweging 4.2 sub b van het vonnis. Van een tekortkoming als beschreven in rechtsoverweging 4.2 sub e van het bestreden vonnis is volgens [appellant] geen sprake.
Ad a) Afwerking buitengevels en lekkages
5.2
[appellant] heeft, onder verwijzing naar het rapport van Bouwinspecteurs.nl alsmede het rapport van Lengkeek, aangevoerd dat de huidige uitvoering niet lekdicht is en dat de bitumen bekleding van de borstwering en de onderlinge aansluitingen van de lood/zinkwerken dienen te worden gemodificeerd. De kosten daarvan zijn door Bouwinspecteurs begroot op € 2.735,-.
heeft verder gesteld dat de spouwmuren tijdens de bouw enige tijd onafgedekt open hebben gestaan, waardoor lekkage is opgetreden. Een vlek op het plafond getuigt daarvan. LGB had nagelaten voorzieningen te treffen om lekkage te voorkomen.
heeft LGB herhaaldelijk gesommeerd (bij e-mail van 16 juli 2014 en brieven van 22 juli 2014 en 8 augustus 2014) om maatregelen te nemen om verdere lekkages te voorkomen. Toen LGB daaraan geen gevolg gaf, zag [appellant] zich genoodzaakt zelf noodreparaties te laten uitvoeren. De kosten daarvan bedroegen € 900,- aldus [appellant] . Hij verwijst in dat verband naar productie 13 bij inleidende dagvaarding, een factuur van Aalderink met als omschrijving
“Bevestigen betonnen afdekelementen, kitten en voegen Verslaglegging, plaatsen laatste 2 afdekelementen en kitten.”
5.3
LGB heeft, onder het overleggen van een aantal producties, betoogd dat het zeer gebruikelijk is om een waterdichte aansluiting te maken door de loodslab middels een knelstrip vast te zetten op de muur. Deze wijze van uitvoering is tussen partijen overeengekomen. Het frezen van de loodslab in de muur is een andere en veel duurdere oplossing. LGB betwist dat de toegepaste constructie niet lekdicht is. De aanbouw is in 2014 gerealiseerd en er hebben zich tot op heden geen lekkages voorgedaan.
De loodstroken over het metselwerk en de spouw zijn kosteloos door LGB aangebracht als noodvoorziening, omdat [appellant] in een heel laat stadium met de wens kwam om in plaats van een aluminium daktrim (waarop de hele constructie was gebouwd) betonnen afdekkers te plaatsen, dezelfde als bij zijn buren. Deze bleken bij de fabrikant niet meer leverbaar, waarna LGB in overleg met [appellant] elders betonnen afdekkers heeft besteld. [appellant] heeft deze zelf laten aanbrengen. LGB heeft [appellant] de kosten van het aanbrengen van betonnen afdekkers niet in rekening gebracht (producties 4 en 5 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg).
5.4
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[appellant] heeft gekozen voor een eenvoudige aanbouw voor een aanneemsom van
€ 13.915,- exclusief btw. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de door LGB toegepaste afwerking van de buitengevel (door middel van een loodslab die met een knelstrip wordt vastgezet op de muur) tussen partijen is overeengekomen èn dat dit een gebruikelijke werkwijze is. Dat een andere wijze van afwerking – als door de door [appellant] ingeschakelde deskundigen omschreven – wellicht beter is, betekent niet dat de door LGB toegepaste werkwijze niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk en aan hetgeen [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
LGB heeft gemotiveerd betwist dat de toegepaste constructie niet lekdicht is en dat is door [appellant] ook niet aannemelijk gemaakt. [appellant] beroept zich op de rapportages van Bouwinspecteurs.nl en Lengkeek, bij de totstandkoming waarvan LGB niet is betrokken. In die rapporten wordt weliswaar gezegd dat sprake is van
‘een lekkagegevoelige uitvoering’(Bouwinspecteurs.nl) en dat
‘door deze wijze van aansluiting kunnen lekkages ontstaan’(Lengkeek), maar dat zich daadwerkelijk lekkages hebben voorgedaan, is niet gebleken. Integendeel, ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [appellant] bevestigd dat er sinds de betonnen afdekkers zijn geplaatst (in het najaar van 2014) geen lekkages zijn geweest.
Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat er voordien een lekkage is opgetreden doordat er water in de spouw kon lopen, overweegt het hof het volgende. LGB heeft betwist dat daarvan sprake is geweest. Zij heeft verklaard dat zij de spouw destijds tijdelijk met lood had afgedekt. [appellant] heeft gesteld dat deze lekkage zich heeft geopenbaard in de vorm van een plek in het midden van het plafond. Het hof acht het, gelet op de grote afstand tussen genoemde plek op het plafond en de spouwmuur, onaannemelijk dat die plek is ontstaan als gevolg van inwatering in de spouw. In geval van inwatering in de spouw zou vooral de muur zelf vochtplekken moeten vertonen, maar daaromtrent is niets gesteld of gebleken.
Nu niet is komen vast te staan dat de toegepaste en overeengekomen constructie niet lekdicht is, komt het door [appellant] gevorderde bedrag van € 2.735,- ten behoeve van een aanpassing van de afwerking van de buitengevels niet voor toewijzing in aanmerking.
5.5
Grief Ifaalt derhalve.
5.6
[appellant] heeft voorts vergoeding gevorderd van het bedrag van € 900,- dat hij aan Aalderink heeft voldaan voor het aanbrengen van de betonnen afdekkers.
LGB heeft bevestigd (mva nummer12) dat zij deze afdekkers niet heeft aangebracht, hoewel partijen deze gewijzigde uitvoering nader waren overeengekomen en LGB de afdekkers ook ten behoeve van [appellant] heeft besteld. LGB is ter zake in verzuim komen te verkeren, omdat zij niet tot het aanbrengen van de betonnen afdekkers is overgegaan nadat zij daartoe bij brief van USG Legal van 8 augustus 2014 was gesommeerd.
De (extra) kosten die [appellant] heeft moeten maken door deze werkzaamheden door Aalderink te laten uitvoeren, komen daarom voor vergoeding in aanmerking. [appellant] heeft ter zake € 900,- aan Aalderink voldaan.
Uit de – op dat punt onweersproken – stellingen van LGB (akte uitlating in eerste aanleg van 2 december 2015, nummer 1.9) en de door haar overgelegde stukken (producties 4 en 5 bij cva in eerste aanleg) blijkt dat LGB de kosten van het aanbrengen van de betonbanden – door haar begroot op € 148,40 inclusief btw – niet aan [appellant] in rekening heeft gebracht. Deze kosten had [appellant] dienen te voldoen als het werk door LGB was afgemaakt. Voor vergoeding komt aldus in aanmerking: € 751,60 (€ 900,- - € 148,40).
5.7
Grief IIslaagt ten dele.
Ad b Buitenkozijnen, -ramen, -deuren en –beglazing
5.8
Partijen zijn overeengekomen dat LGB het kozijn met dubbele deuren uit de bestaande achtergevel diende te verwijderen en vervolgens te herplaatsen in de achtergevel van de nieuwe aanbouw. Naast dat verplaatste kozijn diende LGB twee nieuwe kozijnen met zijlichten aan te brengen.
[appellant] heeft het volgende aangevoerd. LGB heeft de zijlichten aan het deurkozijn gemonteerd en het kozijn niet volgens de eisen van goed en deugdelijk werk gemonteerd, zodat het geheel nu uit het lood staat. LGB heeft het kozijn aan de bovenzijde vastgeschroefd zonder gebruik te maken van speciale montagesets waarmee het kozijn gesteld kan worden. Doordat het plafond van de aanbouw scheef is, is het complete kozijn ook scheef komen te staan. Om dit te herstellen, moet de pui integraal worden vervangen, waarvan de kosten door Bouwinspecteurs.nl zijn begroot op € 5.000,-.
Lengkeek heeft vastgesteld dat er onaanvaardbare hoogteverschillen zijn in de aanbouw, dat het plafond scheef is en de uitbouw niet waterpas staat. De kosten om een en ander te herstellen bedragen volgens offerte van Aalderink (productie 16 bij dagvaarding in eerste aanleg) € 2.500,-.
5.9
LGB heeft allereerst benadrukt dat zij niet betrokken is bij het onderzoek van Bouwinspecteurs.nl. Zij heeft [appellant] voorgesteld een contra-expertise te laten verrichten door een onafhankelijke, door beide partijen gezamenlijk in te schakelen, deskundige. Hoewel [appellant] daar aanvankelijk mee instemde, weigerde hij later zijn medewerking. Bij het onderzoek van Lengkeek, dat in opdracht van [appellant] is verricht, is LGB evenmin betrokken.
LGB heeft betwist dat zij bij het herplaatsen geen gebruik heeft gemaakt van de benodigde montagesets. Zij heeft niet weersproken dat het kozijn uit het lood staat, maar heeft betoogd dat dit haar niet kan worden toegerekend. Het kozijn met de dubbele deuren dat zij in opdracht van [appellant] moest herplaatsen, was door een ander vervaardigd en gemonteerd en was al scheef. Dat moet op grond van de wet (art.7:760 lid 2 BW) voor rekening van [appellant] blijven en hij kan daarom geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten van een geheel nieuwe pui, aldus LGB.
Wat het door Lengkeek gemeten hoogteverschil aan de binnenzijde van de aanbouw betreft, heeft LGB opgemerkt dat zij uitdrukkelijk opdracht heeft gekregen het plafond van de aanbouw zoveel mogelijk met het bestaande plafond van de woning te laten meelopen en dat dat ook gebruikelijk is. Doordat het plafond van de woning niet geheel waterpas loopt, kon het plafond van de aanbouw ook niet waterpas lopen.
Ten slotte heeft LGB erop gewezen dat in de offerte van Aalderink diverse posten voorkomen waarover nooit is geklaagd en waarvoor zij niet aansprakelijk kan worden gehouden.
5.1
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kozijnen uit het lood staan. Zij twisten echter over de oorzaak daarvan. [appellant] stelt, onder verwijzing naar de rapporten van Bouwinspecteurs.nl en Lengkeek, dat LGB ondeugdelijk werk heeft verricht door de kozijnen scheef te monteren. LGB heeft dat gemotiveerd betwist: zij stelt dat de oorzaak is gelegen in het feit dat het kozijn met de dubbele deuren dat niet door haar is vervaardigd, maar dat zij moest herplaatsen, scheef was, en dat daardoor ook de door haar vervaardigde zijlichten scheef zijn komen te staan.
5.11
Het hof is van oordeel dat aan de rapporten van Bouwinspecteurs.nl en Lengkeek geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend, nu deze uitsluitend in opdracht van [appellant] zijn uitgebracht en LGB niet betrokken is bij het onderzoek van deze deskundigen. Bovendien heeft [appellant] , ondanks een eerdere toezegging om mee te zullen werken aan de contra-expertise die op 21 november 2014 plaats zou vinden, die toezegging op 12 november 2014 ingetrokken, waardoor de contra-expertise geen doorgang heeft kunnen vinden.
Het hof heeft daarom behoefte aan nadere voorlichting door een deskundige ten aanzien van de volgende vragen:
a) is de scheefstand van het kozijn met deuren en zijlichten een gevolg van ondeugdelijke (montage)werkzaamheden van LGB of vindt deze zijn oorzaak in de omstandigheid dat het herplaatste kozijn met de deuren al scheef was?
b) had LGB, in het geval het herplaatste kozijn al scheef was, [appellant] daarvoor moeten waarschuwen en/of ter zake specifieke maatregelen moeten treffen?
c) wat zijn de benodigde kosten van herstel?
In dat verband overweegt het hof reeds nu het volgende.
5.12
In het geval komt vast te staan dat LGB ondeugdelijk werk heeft verricht, is zij uit dien hoofde aansprakelijk. [appellant] heeft aangegeven geen nakoming van de overeenkomst meer te wensen maar (primair) vervangende schadevergoeding. Hij vordert een – niet nader gespecificeerd – bedrag van € 5.000,- voor volledige vervanging van de pui.
Voor zover LGB heeft aangevoerd dat zij, mocht zij zijn tekortgeschoten, nimmer in verzuim is komen te verkeren omdat zij niet in gebreke in gesteld, verwerpt het hof dat verweer, omdat [appellant] LGB zowel bij e-mail van 16 juli 2014 als bij brieven van 22 juli 2014 heeft gesommeerd om tot herstel van de scheefstand van de kozijnen over te gaan en haar daartoe bij herhaling een termijn heeft gesteld. LGB heeft aan die sommaties geen gevolg gegeven.
5.13
Als juist is wat LGB stelt, namelijk dat de scheefstand niet aan de wijze van uitvoering van haar werkzaamheden te wijten is, maar aan de ondeugdelijkheid van het herplaatste kozijn, geldt het volgende.
Op grond van het bepaalde in art. 7:760 lid 2 BW komen, in het geval de ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, de gevolgen daarvan voor rekening van de opdrachtgever, voor zover de aannemer niet zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat LGB hem ter zake niet heeft gewaarschuwd. Als LGB dat wel had moeten doen, kan zij zich jegens [appellant] niet beroepen op het bepaalde in art.7:760 BW.
Wel is het zo dat in het geval komt vast te staan dat het herplaatste kozijn niet bruikbaar was [appellant] in het geval LGB daarvoor wèl had gewaarschuwd ook een nieuw kozijn met deuren had moeten aanschaffen. Die materiaalkosten vormen in dat geval dus geen schade voor [appellant] . Zijn schade is dan beperkt tot de kosten die met het verwijderen van het oude kozijn en het plaatsen van het nieuwe kozijn gemoeid zijn.
5.14
[appellant] , die vergoeding van de door hem gestelde schade vordert, zal het voorschot voor de kosten van een deskundigenonderzoek dienen te voldoen.
De vraag rijst of de kosten van een dergelijk onderzoek wel in verhouding staan tot het daarmee gemoeide belang. Het hof geeft partijen in overweging om op basis van dit tussenarrest te onderzoeken of zij alsnog tot een vergelijk kunnen komen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen, opdat partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of zij een minnelijke regeling hebben getroffen en zo niet, of zij prijs stellen op een deskundigenonderzoek. In dat geval kunnen zij zich tevens uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen.
5.15
Het hof houdt de verdere beoordeling van
grief IIIaan.
Ad c,d en f Posten offerte Aalderink
5.16
[appellant] vordert betaling van een bedrag van € 2.500,- overeenkomstig de offerte van Aalderink (productie 16 bij dagvaarding in eerste aanleg). Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de genoemde werkzaamheden – anders dan eerder door hem in de procedure vermeld – nog niet zijn uitgevoerd. [appellant] stelt dat het werkzaamheden betreffen die verband houden met gebreken aan de aanbouw.
5.17
In de offerte van Aalderink staan echter posten die geen onderwerp zijn van het voorliggende geschil. Zo heeft de kantonrechter in r.o. 4.3 van zijn vonnis van 9 maart 2016 overwogen dat [appellant] heeft gesteld dat hij heeft geconstateerd dat de buitenmuur op de erfgrens met de buren scheef staat, maar dat die stelling hem niet kan baten nu hij niet heeft gesteld dat dit een toerekenbare tekortkoming van LGB betreft en evenmin dat hij LGB ter zake in gebreke heeft gesteld. [appellant] heeft tegen dit oordeel geen grief gericht. Daarop stuit dat onderdeel van zijn vordering af.
5.18
LGB heeft terecht aangevoerd dat [appellant] haar voorafgaand aan deze procedure ook nimmer heeft aangesproken op of in gebreke gesteld ter zake van de post ‘verhelpen van tocht op 4 stopcontacten en een tweedelige lichtschakelaar’. Ook die post komt niet voor toewijzing in aanmerking. Datzelfde geldt voor de post ‘dichtmaken van aantal kleine gaten in achtergevel langs de dakrand en maken open stootvoegen’. Ook deze post heeft het hof in de door en namens [appellant] gezonden correspondentie niet teruggevonden.
5.19
Wat de post ‘rechtmaken stucwerk rondom kozijn uitbouw’ betreft, is het voor het hof niet duidelijk of deze post ook al is begrepen in het door Bouwinspecteurs.nl begrote bedrag van € 5.000,-. Nu laatstgenoemd bedrag niet is gespecificeerd, kan het hof dat niet nagaan. De beslissing daarover wordt in afwachting van de uitkomst van het eventueel te gelasten deskundigenonderzoek aangehouden.
5.2
Rest de post ‘opnieuw stucen plafond uitbouw (loopt scheef) en het opnieuw spacken daarvan’. De noodzaak daarvan is door [appellant] niet toegelicht en volgt ook niet uit de rapporten van Bouwinspecteurs.nl en Lengkeek. Het hof zal deze daarom afwijzen.
5.21
Het hof houdt de beslissing omtrent de post “rechtmaken stucwerk rondom kozijn uitbouw’ ad € 175,- aan. Voor het overige falen de
grieven IV en V.
5.22
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten naar aanleiding van hetgeen hiervoor in r.o. 5.11 en 5.14 is overwogen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof
bepaalt dat partijen zich bij akte dienen uit te laten naar aanleiding van hetgeen in de rechtsoverwegingen 5.11 en 5.14 is overwogen;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van
26 juni 2018;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, J. Smit en D.J. Keur en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.