Uitspraak
[appellant],
LGB,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
LGB een antwoord-akte.
2.De feiten
“(…)6. De bestaande achtergevelkozijnen verwijderen, het deurkozijn in de nieuwe achtergevel herplaatsen.(…)
“Buitengevels”en de
“04.05 Buitengevels”onder meer:
“04.06 Buitenkozijnen, -ramen, -deuren en –beglazing”onder meer:
“De kozijnen zij merendeels niet correct gesteld, staan uit het lood. Zoals besproken kiest opdrachtgever er liever niet meer voor (vanwege historie en tijdduur van geheel) om de pui integraal te herstellen/vervangen: hetgeen in feite wel de enige correcte oplossing is in deze. Zoals besproken: kozijn handhaven, draaiende delen vervangen door maatwerk passende delen inclusief beglazing etc.”De kosten van de laatstgemelde werkzaamheden worden in het rapport begroot op een bedrag van € 1.400,-. De kosten van het integraal herstellen van de pui worden in het rapport begroot op een bedrag van € 5.000,-.
€ 1.549,99) aanvankelijk onbetaald gelaten, maar voldaan nadat hij daartoe bij vonnis van de kantonrechter van 9 maart 2016 was veroordeeld.
“Wij hebben een aantal metingen verricht daarbij hebben wij vastgesteld dat er sprake is van een hoogteverschil van de aanbouw van circa 3 centimeter. De verdiepingshoogte varieert van 260,5 centimeter aan de zijde die grenst met de buren (links) tot 263,5 centimeter aan de andere zijde (rechts). Het hoogteverschil is aan de binnenzijde van de aanbouw gemeten.Wij hebben tevens gemeten dat de bovendorpel van het kozijn niet waterpas is gesteld. (…)Wij hebben tevens geconstateerd en gemeten dat zowel het metselwerk als de gevelpui enigszins achterover helt. De afwijking is 4 millimeter per 80 centimeter.(…)Gelet op de inhoud van de NEN 2887 zou het hoogteverschil aan weerszijden van de aanbouw niet meer dan 6 millimeter mogen bedragen. Dit geldt ook voor het achteroverhellen van de eindgevel. Wij hebben afwijkingen gemeten die ongeveer 5 keer zo groot zijn. (…)Uw cliënt geeft aan dat zijn uitgangspunt is dat hij niet eist dat wederpartij de uitbouw afbreekt en weer opnieuw opbouwt. (…)vordert cliënt een bedrag om de bestaande gevelpui te kunnen vervangen door een nieuwe op maat gemaakte gevelpui.De afwijkingen in het metselwerk (...) kunnen in dat geval zoveel mogelijk worden opgevangen door het nieuw te plaatsen stelkozijn en door het nieuw te plaatsen buitenkozijn. De draaiende delen zoals ramen en deuren kunnen in dat geval hierin waterpas worden gesteld. Wij ramen de herstelkosten voor deze methodiek op € 5.500,- inclusief btw.(…)Bij het verwerken van lood in een spouwconstructie dienen de loodslabben altijd te worden doorgezet tot aan het binnenspouwblad. (…)In de huidige kwestie is het lood enkel met een knelstrip op het buitenspouwblad aangebracht.Wij ramen de herstelkosten op circa € 1.200,- inclusief btw.”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
“dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] wordt veroordeeld:
[appellant] in conventie afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat de vlek op het plafond en het niet netjes afgewerkt zijn van het stucwerk rond het kozijn ‘opleverpuntjes’ zijn die een ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigen. Ten aanzien van de buitengevels, buitenkozijnen, - ramen, -deuren en -beglazing en de prefab uitbouw is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van LGB, zodat er geen grond bestaat voor een (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst of voor schadevergoeding door LGB.
In reconventie is [appellant] veroordeeld tot betaling aan LGB van de openstaande facturen, in totaal € 4.429,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 2.879,56 vanaf 20 mei 2015 tot de dag der algehele voldoening en over een bedrag van
€ 1.549,99 vanaf 3 augustus 2014 tot de dag der algehele voldoening.
is in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld, alsmede in het nasalaris van de gemachtigde.
4.Wijziging van eis
Het hof heeft [appellant] in verband daarmee in de gelegenheid gesteld een akte te nemen teneinde zijn vordering te verduidelijken. [appellant] heeft zijn eis vervolgens bij akte gewijzigd, zodat deze nu als volgt luidt:
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft opgemerkt dat het gaat om de in het vonnis van de kantonrechter onder a, b, c, d en f van rechtsoverweging 4.2 omschreven tekortkomingen. Zijn klacht met betrekking tot de kozijnen is correct omschreven in rechtsoverweging 4.2 sub b van het vonnis. Van een tekortkoming als beschreven in rechtsoverweging 4.2 sub e van het bestreden vonnis is volgens [appellant] geen sprake.
Ad a) Afwerking buitengevels en lekkages
heeft verder gesteld dat de spouwmuren tijdens de bouw enige tijd onafgedekt open hebben gestaan, waardoor lekkage is opgetreden. Een vlek op het plafond getuigt daarvan. LGB had nagelaten voorzieningen te treffen om lekkage te voorkomen.
heeft LGB herhaaldelijk gesommeerd (bij e-mail van 16 juli 2014 en brieven van 22 juli 2014 en 8 augustus 2014) om maatregelen te nemen om verdere lekkages te voorkomen. Toen LGB daaraan geen gevolg gaf, zag [appellant] zich genoodzaakt zelf noodreparaties te laten uitvoeren. De kosten daarvan bedroegen € 900,- aldus [appellant] . Hij verwijst in dat verband naar productie 13 bij inleidende dagvaarding, een factuur van Aalderink met als omschrijving
“Bevestigen betonnen afdekelementen, kitten en voegen Verslaglegging, plaatsen laatste 2 afdekelementen en kitten.”
De loodstroken over het metselwerk en de spouw zijn kosteloos door LGB aangebracht als noodvoorziening, omdat [appellant] in een heel laat stadium met de wens kwam om in plaats van een aluminium daktrim (waarop de hele constructie was gebouwd) betonnen afdekkers te plaatsen, dezelfde als bij zijn buren. Deze bleken bij de fabrikant niet meer leverbaar, waarna LGB in overleg met [appellant] elders betonnen afdekkers heeft besteld. [appellant] heeft deze zelf laten aanbrengen. LGB heeft [appellant] de kosten van het aanbrengen van betonnen afdekkers niet in rekening gebracht (producties 4 en 5 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg).
[appellant] heeft gekozen voor een eenvoudige aanbouw voor een aanneemsom van
€ 13.915,- exclusief btw. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de door LGB toegepaste afwerking van de buitengevel (door middel van een loodslab die met een knelstrip wordt vastgezet op de muur) tussen partijen is overeengekomen èn dat dit een gebruikelijke werkwijze is. Dat een andere wijze van afwerking – als door de door [appellant] ingeschakelde deskundigen omschreven – wellicht beter is, betekent niet dat de door LGB toegepaste werkwijze niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk en aan hetgeen [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
LGB heeft gemotiveerd betwist dat de toegepaste constructie niet lekdicht is en dat is door [appellant] ook niet aannemelijk gemaakt. [appellant] beroept zich op de rapportages van Bouwinspecteurs.nl en Lengkeek, bij de totstandkoming waarvan LGB niet is betrokken. In die rapporten wordt weliswaar gezegd dat sprake is van
‘een lekkagegevoelige uitvoering’(Bouwinspecteurs.nl) en dat
‘door deze wijze van aansluiting kunnen lekkages ontstaan’(Lengkeek), maar dat zich daadwerkelijk lekkages hebben voorgedaan, is niet gebleken. Integendeel, ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [appellant] bevestigd dat er sinds de betonnen afdekkers zijn geplaatst (in het najaar van 2014) geen lekkages zijn geweest.
Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat er voordien een lekkage is opgetreden doordat er water in de spouw kon lopen, overweegt het hof het volgende. LGB heeft betwist dat daarvan sprake is geweest. Zij heeft verklaard dat zij de spouw destijds tijdelijk met lood had afgedekt. [appellant] heeft gesteld dat deze lekkage zich heeft geopenbaard in de vorm van een plek in het midden van het plafond. Het hof acht het, gelet op de grote afstand tussen genoemde plek op het plafond en de spouwmuur, onaannemelijk dat die plek is ontstaan als gevolg van inwatering in de spouw. In geval van inwatering in de spouw zou vooral de muur zelf vochtplekken moeten vertonen, maar daaromtrent is niets gesteld of gebleken.
Nu niet is komen vast te staan dat de toegepaste en overeengekomen constructie niet lekdicht is, komt het door [appellant] gevorderde bedrag van € 2.735,- ten behoeve van een aanpassing van de afwerking van de buitengevels niet voor toewijzing in aanmerking.
LGB heeft bevestigd (mva nummer12) dat zij deze afdekkers niet heeft aangebracht, hoewel partijen deze gewijzigde uitvoering nader waren overeengekomen en LGB de afdekkers ook ten behoeve van [appellant] heeft besteld. LGB is ter zake in verzuim komen te verkeren, omdat zij niet tot het aanbrengen van de betonnen afdekkers is overgegaan nadat zij daartoe bij brief van USG Legal van 8 augustus 2014 was gesommeerd.
De (extra) kosten die [appellant] heeft moeten maken door deze werkzaamheden door Aalderink te laten uitvoeren, komen daarom voor vergoeding in aanmerking. [appellant] heeft ter zake € 900,- aan Aalderink voldaan.
Uit de – op dat punt onweersproken – stellingen van LGB (akte uitlating in eerste aanleg van 2 december 2015, nummer 1.9) en de door haar overgelegde stukken (producties 4 en 5 bij cva in eerste aanleg) blijkt dat LGB de kosten van het aanbrengen van de betonbanden – door haar begroot op € 148,40 inclusief btw – niet aan [appellant] in rekening heeft gebracht. Deze kosten had [appellant] dienen te voldoen als het werk door LGB was afgemaakt. Voor vergoeding komt aldus in aanmerking: € 751,60 (€ 900,- - € 148,40).
[appellant] heeft het volgende aangevoerd. LGB heeft de zijlichten aan het deurkozijn gemonteerd en het kozijn niet volgens de eisen van goed en deugdelijk werk gemonteerd, zodat het geheel nu uit het lood staat. LGB heeft het kozijn aan de bovenzijde vastgeschroefd zonder gebruik te maken van speciale montagesets waarmee het kozijn gesteld kan worden. Doordat het plafond van de aanbouw scheef is, is het complete kozijn ook scheef komen te staan. Om dit te herstellen, moet de pui integraal worden vervangen, waarvan de kosten door Bouwinspecteurs.nl zijn begroot op € 5.000,-.
Lengkeek heeft vastgesteld dat er onaanvaardbare hoogteverschillen zijn in de aanbouw, dat het plafond scheef is en de uitbouw niet waterpas staat. De kosten om een en ander te herstellen bedragen volgens offerte van Aalderink (productie 16 bij dagvaarding in eerste aanleg) € 2.500,-.
LGB heeft betwist dat zij bij het herplaatsen geen gebruik heeft gemaakt van de benodigde montagesets. Zij heeft niet weersproken dat het kozijn uit het lood staat, maar heeft betoogd dat dit haar niet kan worden toegerekend. Het kozijn met de dubbele deuren dat zij in opdracht van [appellant] moest herplaatsen, was door een ander vervaardigd en gemonteerd en was al scheef. Dat moet op grond van de wet (art.7:760 lid 2 BW) voor rekening van [appellant] blijven en hij kan daarom geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten van een geheel nieuwe pui, aldus LGB.
Wat het door Lengkeek gemeten hoogteverschil aan de binnenzijde van de aanbouw betreft, heeft LGB opgemerkt dat zij uitdrukkelijk opdracht heeft gekregen het plafond van de aanbouw zoveel mogelijk met het bestaande plafond van de woning te laten meelopen en dat dat ook gebruikelijk is. Doordat het plafond van de woning niet geheel waterpas loopt, kon het plafond van de aanbouw ook niet waterpas lopen.
Ten slotte heeft LGB erop gewezen dat in de offerte van Aalderink diverse posten voorkomen waarover nooit is geklaagd en waarvoor zij niet aansprakelijk kan worden gehouden.
Het hof heeft daarom behoefte aan nadere voorlichting door een deskundige ten aanzien van de volgende vragen:
a) is de scheefstand van het kozijn met deuren en zijlichten een gevolg van ondeugdelijke (montage)werkzaamheden van LGB of vindt deze zijn oorzaak in de omstandigheid dat het herplaatste kozijn met de deuren al scheef was?
b) had LGB, in het geval het herplaatste kozijn al scheef was, [appellant] daarvoor moeten waarschuwen en/of ter zake specifieke maatregelen moeten treffen?
c) wat zijn de benodigde kosten van herstel?
In dat verband overweegt het hof reeds nu het volgende.
Voor zover LGB heeft aangevoerd dat zij, mocht zij zijn tekortgeschoten, nimmer in verzuim is komen te verkeren omdat zij niet in gebreke in gesteld, verwerpt het hof dat verweer, omdat [appellant] LGB zowel bij e-mail van 16 juli 2014 als bij brieven van 22 juli 2014 heeft gesommeerd om tot herstel van de scheefstand van de kozijnen over te gaan en haar daartoe bij herhaling een termijn heeft gesteld. LGB heeft aan die sommaties geen gevolg gegeven.
Op grond van het bepaalde in art. 7:760 lid 2 BW komen, in het geval de ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, de gevolgen daarvan voor rekening van de opdrachtgever, voor zover de aannemer niet zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat LGB hem ter zake niet heeft gewaarschuwd. Als LGB dat wel had moeten doen, kan zij zich jegens [appellant] niet beroepen op het bepaalde in art.7:760 BW.
Wel is het zo dat in het geval komt vast te staan dat het herplaatste kozijn niet bruikbaar was [appellant] in het geval LGB daarvoor wèl had gewaarschuwd ook een nieuw kozijn met deuren had moeten aanschaffen. Die materiaalkosten vormen in dat geval dus geen schade voor [appellant] . Zijn schade is dan beperkt tot de kosten die met het verwijderen van het oude kozijn en het plaatsen van het nieuwe kozijn gemoeid zijn.
De vraag rijst of de kosten van een dergelijk onderzoek wel in verhouding staan tot het daarmee gemoeide belang. Het hof geeft partijen in overweging om op basis van dit tussenarrest te onderzoeken of zij alsnog tot een vergelijk kunnen komen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen, opdat partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of zij een minnelijke regeling hebben getroffen en zo niet, of zij prijs stellen op een deskundigenonderzoek. In dat geval kunnen zij zich tevens uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen.
grief IIIaan.
grieven IV en V.
26 juni 2018;