ECLI:NL:GHARL:2018:4806

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
17/00610
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete vennootschapsbelasting en kostenvergoeding bezwaarfase

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het hoger beroep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzuimboete die aan belanghebbende is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2012. De Inspecteur had een aanslag opgelegd en een verzuimboete van € 2.460 opgelegd, welke later werd verminderd tot € 1.230. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de verzuimboete ambtshalve verminderd tot € 1.107 vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Belanghebbende stelde dat er geen verwijt aan haar kon worden gemaakt en beroept zich op afwezigheid van alle schuld (avas). Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de verzuimboete had opgelegd, omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijnen aangifte had gedaan. Het Hof volgde de argumentatie van de Inspecteur dat de verzuimboete in beginsel terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was om de boete te verminderen tot € 221, gezien de omstandigheden van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn.

Daarnaast was er een geschil over de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Het Hof oordeelde dat de herroeping van de aanslag en de verzuimboete niet het gevolg was van aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid, en dat de kostenvergoeding niet werd toegekend. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de verzuimboete werd verminderd en de kostenvergoeding werd vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00610
uitspraakdatum: 29 mei 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2017, nummer AWB 16/3141, ECLI:NL:RBGEL:2017:2361, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.460.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete is verminderd tot € 1.230.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boete en de verzuimboete verminderd tot € 1.107.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een sportclub.
2.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2012 (hierna: aangifte Vpb 2012).
2.3.
Op 31 mei 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht uitstel te verlenen voor het doen van aangifte Vpb 2012. In reactie hierop heeft de Inspecteur bij brief van 27 juni 2013 uitstel verleend tot 1 november 2013.
2.4.
Bij brief van 21 november 2013 is belanghebbende eraan herinnerd dat zij nog aangifte Vpb 2012 moet doen (hierna: de herinneringsbrief). De herinneringsbrief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“U hebt uitstel gekregen tot 1 november 2013. Maar u hebt nog geen aangifte gedaan. (…)
Voorkom een boete
We willen uw aangifte graag in behandeling nemen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 5 december 2013 bij ons binnen zijn. U kunt geen uitstel meer krijgen. Als u uw aangifte niet voor deze datum instuurt, krijgt u een aanmaning. Reageert u niet of niet op tijd op deze aanmaning, dan kunt u een boete krijgen.”
2.5.
Bij brief van 24 december 2013 is belanghebbende aangemaand aangifte te doen (hierna: de aanmaning). De aanmaning vermeldt dat de aangifte Vpb 2012 uiterlijk 10 januari 2014 moet zijn ingediend en luidt, voor zover van belang, als volgt:

Wat als u niet op deze aanmaning reageert?
Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw belastbare bedrag. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting. U kunt ook een boete krijgen. Die boete is minimaal (…) € 2.460 (vanaf 2009) en kan oplopen tot € 4.920.”
2.6.
Na het verstrijken van de in de aanmaning genoemde termijn, heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 25 april 2014 voor het jaar 2012 een ambtshalve aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Daarbij is € 752 aan belastingrente in rekening gebracht. Voorts is een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
2.7.
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
2.8.
Bij brief van 2 juli 2014 heeft de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende gereageerd. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Volgens u is de boete niet terecht opgelegd omdat uitstel zou zijn aangevraagd. Zoals u uit de bijlagen kunt opmaken is inderdaad uitstel gevraagd en verleend. Daarna is een herinneringsbrief en een aanmaningsbrief gestuurd waar de vennootschap niet op heeft gereageerd. Daardoor is een verzuim ontstaan. De boete is dus terecht opgelegd. Indien echter alsnog binnen 6 weken een juiste aangifte wordt ingediend zal ik de boete verminderen naar € 246. Als de aangifte na afloop van die termijn niet is ingediend zal ik de boete beoordelen aan de hand van het inzicht dat ik dan heb.”
2.9.
Bij mail van 28 augustus 2014 verzoekt de gemachtigde van belanghebbende om verlenging van de hiervoor bedoelde termijn van zes weken voor het indienen van de aangifte.
2.10.
Bij mail van eveneens 28 augustus 2014 reageert de Inspecteur:
“Ik vrees dat u mijn brief niet goed hebt begrepen. (…) De termijn van 6 weken ging in op 2 juli (datum verzending brief). Deze termijn gold voor het aanbod om de boete “automatisch” te matigen naar € 246 en is inmiddels verstreken. Uiteraard zal de boete worden gematigd indien en voor zover daar grond voor blijkt te bestaan. (…)
Niettemin verleen ik u hierbij alsnog een termijn van
twee wekenom de aangifte in te dienen, dienend ter motivering van uw bezwaar. Nader uitstel zal ik in beginsel niet verlenen. Dat is ook niet nodig omdat u in uw bezwaarschrift aangeeft dat u de fiscale winst kunt bepalen. Daarmee staat niets meer in de weg aan de indiening van de aangifte. (…)”
2.11.
De aangifte Vpb 2012 is op 7 oktober 2014 ingediend.
2.12.
Op 8 oktober 2014 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Na het hoorgesprek hebben de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur over en weer gecorrespondeerd over de inhoud van de alsnog ingediende aangifte Vpb 2012.
2.13.
Bij brief van 15 maart 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht over de afdoening van het bezwaar. De belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) wordt bepaald op € 2.218. Met betrekking tot de verzuimboete wordt in de brief het volgende opgemerkt:
“De vennootschap is elk jaar te laat met het doen van aangifte. In het verleden (en ook na 2012) zijn meerdere verzuimen geconstateerd. Omdat u tijdens het hoorgesprek aangaf dat u de aangifte 2013 zeker tijdig zou indienen heeft mijn collega [A] toegezegd de boete te matigen naar € 1.230. U heeft zich bij die gelegenheid akkoord verklaard met deze matiging.
De financiële omstandigheden van de BV zijn niet zodanig dat kan worden gezegd dat zij met een verzuimboete van een kwart van het maximum (€ 1.230) onredelijk hard in haar vermogen wordt getroffen. In een mail heeft u later aangevoerd dat uit jurisprudentie zou blijken dat de boete naar € 246 moet worden teruggebracht. (…)
Tijdens het hoorgesprek heeft u het verzoek om een kostenvergoeding ingetrokken.”
Bij de brief is een door de Inspecteur opgemaakt verslag van het hoorgesprek gevoegd. Het verslag is niet door (de gemachtigde van) belanghebbende ondertekend.
2.14.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2016 is overeenkomstig de brief van 15 maart 2016 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.218, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de verzuimboete verminderd tot € 1.230. Er is, ondanks een daartoe strekkend verzoek van belanghebbende, geen kostenvergoeding toegekend.
2.15.
Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld. Opgekomen wordt tegen de beslissing omtrent de verzuimboete en de (neven)beslissing om geen kostenvergoeding toe te kennen. Bij uitspraak van de Rechtbank is het beroep ongegrond verklaard. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de verzuimboete (ambtshalve) verminderd tot € 1.107.

3.Geschil

In geschil is of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Voorts is in geschil of terecht geen kostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase.

4.Beoordeling van het geschil

Afwezigheid van alle schuld (avas)
4.1.
Op grond van artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2014, hierna: de AWR) wordt, met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven (zoals de Vpb), de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte (lid 1). De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen (lid 2). Niet eerder dan na verloop van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn kan de inspecteur de belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen (lid 3).
4.2.
Indien de belastingplichtige de aangifte voor de Vpb niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, lid 3, van de AWR gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen (artikel 67a, lid 1, van de AWR). Voor het opleggen van een dergelijke verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Dit neemt niet weg dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen van een verzuimboete achterwege dient te blijven.
4.3.
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende uitstel verleend voor het doen van aangifte Vpb 2012 tot 1 november 2013. Belanghebbende heeft niet binnen die verlengde termijn aangifte Vpb 2012 gedaan. In de herinneringsbrief is belanghebbende hierop gewezen. Nadat de in de herinneringsbrief gestelde termijn was verstreken, heeft de Inspecteur belanghebbende aangemaand aangifte Vpb 2012 te doen en wel uiterlijk 10 januari 2014. Belanghebbende heeft ook die laatste termijn laten verstrijken, zodat sprake is van een verzuim in de zin van artikel 67a, lid 1, van de AWR.
4.4.
Belanghebbende betoogt dat haar in dezen geen enkel verwijt kan worden gemaakt en beroept zich op avas. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat haar gemachtigde om bijzonder uitstel heeft verzocht voor het doen van aangifte Vpb 2012 vanwege een lopend boekenonderzoek bij belanghebbende betreffende de omzetbelasting over het jaar 2008, op welk verzoek de Inspecteur niet heeft gereageerd. Door dat lopende boekenonderzoek was het volgens belanghebbende niet mogelijk om binnen de door de Inspecteur gestelde termijnen ‘duidelijk, stellig en zonder voorbehoud’ aangifte te doen, zoals in artikel 8, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de AWR is voorgeschreven.
4.5.
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De gemachtigde van belanghebbende stelt om bijzonder uitstel te hebben verzocht. Verwezen wordt naar een door hem ingevuld formulier ‘Aanvraag, Uitstel aangiften, Uitstelregeling belastingconsulenten’, dat de gemachtigde op 28 augustus 2013 zou hebben gefaxt naar de Belastingdienst. In dit formulier wordt voor belanghebbende incidenteel uitstel aangevraagd vanwege een lopend boekenonderzoek. Het zogenoemde beconnummer van de gemachtigde was op dat moment echter reeds geruime tijd vervallen verklaard. Uit het formulier volgt dat de gemachtigde hiervan ook op de hoogte was. De gemachtigde kon dus niet om uitstel verzoeken volgens de uitstelregeling voor belastingconsulenten (beconregeling) en mocht niet ervan uitgaan dat de Inspecteur op grond daarvan uitstel zou verlenen. Daarbij komt dat het formulier ook niet bekend is binnen de Belastingdienst. Uitstel voor het doen van aangifte Vpb 2012 is slechts verleend tot 1 november 2013 naar aanleiding van het verzoek door belanghebbende zelf. Niet gebleken is dat de termijn voor het doen van aangifte Vpb 2012 verder is verlengd. Voor zover de gemachtigde al in de veronderstelling kon verkeren dat nog op zijn verzoek om bijzonder uitstel zou worden beslist, blijkt uit de herinneringsbrief en de daarop volgende aanmaning voldoende duidelijk dat verder uitstel (na 1 november 2013) niet was of zou worden verleend. Niet gebleken is dat nadien nogmaals een uitstelverzoek is gedaan. De omstandigheid dat nog een boekenonderzoek gaande was, betreffende een ander belastingmiddel en belastingjaar, hoefde belanghebbende er niet van te weerhouden aangifte Vpb 2012 te doen. Belanghebbende kon duidelijk, stellig en zonder voorbehoud aan haar aangifteverplichting voldoen, rekening houdende met de stand van het boekenonderzoek op dat moment. De Inspecteur was ook niet gehouden op grond van die omstandigheid ambtshalve uitstel te verlenen of belanghebbende er expliciet op te wijzen dat een boekenonderzoek reden kan zijn voor uitstel. Gelet op het een en ander kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende in dezen geen enkel verwijt treft met betrekking tot het aangifteverzuim. Van avas is geen sprake.
De hoogte van de verzuimboete
4.6.
Op grond van paragraaf 21, lid 3, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2014; hierna: BBBB) legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de Vpb een verzuimboete op van vijftig procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR (50% van € 4.920 is € 2.460).
4.7.
Paragraaf 21, lid 8, van het BBBB ziet op de situatie waarin een verzuimboete vóór de aanslag wordt opgelegd en luidt als volgt:
“Indien de inspecteur de verzuimboete oplegt bij afzonderlijke beschikking vóór de aanslag, dan kan het alsnog indienen van de aangifte een omstandigheid zijn die aanleiding geeft de verzuimboete te matigen. Van een dergelijke strafverminderende omstandigheid is sprake, als de belanghebbende alsnog de aangifte doet in de periode die aanvangt met het verstrijken van de termijn in de aangifte en uiterlijk in voorkomende gevallen eindigt op de dag dat de inspecteur uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking doet. Het voorgaande geldt dus ook als de belanghebbende alsnog de aangifte doet in de kort na het verstrijken van de termijn in de aanmaning. In dergelijke gevallen zal de inspecteur de verzuimboete ambtshalve verminderen. In de in dit lid genoemde gevallen wordt de verzuimboete voor de (…) vennootschapsbelasting (…) gematigd tot 5 procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.”
4.8.
Naar aanleiding van een WOB-verzoek is bij Brief van de Belastingdienst van 15 juni 2015 (hierna: de Brief) de werkwijze met betrekking tot de behandeling van verzuimboeten wegens het niet (tijdig) doen van aangiften IB en Vpb geopenbaard (gepubliceerd in V-N 2015/36.5). De Brief waarin die interne werkafspraken zijn vervat luidt, voor zover van belang, als volgt:

Beoordeling verzoek
(…)
In april van vorig jaar [Hof: 2014] is op basis van dit beleid [Hof: te vinden in het BBBB] tussen de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën een werkwijze afgesproken hoe in de praktijk om te gaan met de behandeling van aangifteverzuimboeten inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Met toepassing van artikel 7 lid 1 Wob kies ik er voor u hierbij in deze brief alle van belang zijnde informatie te verstrekken.
De gemaakte afspraken luiden als volgt:
  • Indien de uiterlijke termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en de aangifte wordt alsnog ingediend, maar wel uiterlijk voor de uitspraak op bezwaar dan gaan we terug met de verzuimboete naar € 49 (IB) en € 246 (VpB) indien belanghebbende er blijk van heeft gegeven zijn aangiftegedrag te willen verbeteren.
  • Dat is mogelijk bij telefonisch contact bij het binnenpraten.
  • Dat is mogelijk bij telefonisch /mondeling /schriftelijk contact na de fase van het binnenpraten.
  • Bij het contact wordt aangegeven dat de boete eerst op het hoge bedrag wordt opgelegd en hoe kan worden bewerkstelligd dat deze wordt verminderd.
  • Het is akkoord om belanghebbenden bij wie het niet is gelukt telefonisch contact te leggen bij het binnenpraten ambtshalve op dezelfde wijze te behandelen als belanghebbenden waarbij dat wel is gebeurd en die er blijk van hebben gegeven het aangiftegedrag te willen verbeteren.
  • Het is ook akkoord om belanghebbenden bij wie geen telefonisch contact is gelegd bij het binnenpraten omdat de aangifte reeds (weliswaar te laat) binnen was, ambtshalve op dezelfde wijze te behandelen als belanghebbenden waarbij dat wel is gebeurd en die er blijk van hebben gegeven het aangiftegedrag te willen verbeteren.
Deze afspraken zijn als volgt vertaald naar de praktijk:
1. Wanneer wegens het niet doen van aangifte een ambtshalve aanslag wordt opgelegd met verzuimboete, en een (expliciet) bezwaarschrift tegen de verzuimboete wordt ingediend, wordt het volgende aanbod gedaan. Als de aangifte binnen zes weken na het eerste contactmoment (en dus voor de uitspraak op bezwaar), alsnog wordt ingediend nemen we aan dat belanghebbende zijn aangiftegedrag heeft verbeterd en matigen we de boete tot € 49 (IB) en € 246 (Vpb).
2 Voor degenen die wel in bezwaar komen (waaronder begrepen het alsnog indienen van de aangifte) tegen de aanslag (IB of Vpb), maar niet expliciet tegen de verzuimboete, geldt het volgende. Wanneer een bezwaarschrift wordt ingediend (niet in de vorm van een aangifte) tegen de aanslag, wordt het volgende aanbod gedaan. Als de aangifte binnen zes weken na het eerste contactmoment (en dus voor de uitspraak op bezwaar), alsnog wordt ingediend nemen we aan dat belanghebbende zijn aangiftegedrag heeft verbeterd en matigen we de boete tot € 49 (IB) en € 246 (Vpb). Indien het bezwaarschrift (tijdig) wordt ingediend door middel van het alsnog indienen van de aangifte, matigen we de boete direct tot € 49 (IB) en € 246 (Vpb).
(…)
5 De werkafspraken gelden uitsluitend voor verzuimboeten die na 1-1-2014 zijn opgelegd.
4.9.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur, gelet op (de strekking van) paragraaf 21, lid 8, van het BBBB en de werkafspraken in de Brief, de verzuimboete had moeten verminderen tot € 246.
4.10.
In het onderhavige geval is, nadat de in de aanmaning genoemde termijn was verstreken, op 25 april 2014 een ambtshalve aanslag Vpb vastgesteld, waarbij wegens het aangifteverzuim een verzuimboete is opgelegd van € 2.460. In de bezwaarfase heeft de Inspecteur bij brief van 2 juli 2014 aan belanghebbende te kennen gegeven dat wanneer binnen zes weken een juiste aangifte zou worden ingediend hij de boete zou verminderen tot € 246 en dat als de aangifte na afloop van die termijn zou worden ingediend hij de boete zou beoordelen aan de hand van het inzicht dat hij dan heeft. Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat de Inspecteur heeft willen handelen conform de werkafspraken zoals beschreven in de Brief. De brief van 2 juli 2014 moet daarbij worden aangemerkt als ‘het eerste contactmoment’. De termijn van zes weken heeft de Inspecteur nadien met twee weken verlengd. De aangifte Vpb 2012 is niet binnen die (verlengde) termijn ingediend, maar wel voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan. In dat geval wordt volgens de (naar de praktijk vertaalde) werkafspraken niet aangenomen dat het aangiftegedrag is verbeterd, maar dient dat individueel te worden beoordeeld. Volgens de Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete verminderd omdat de gemachtigde van belanghebbende tijdens het hoorgesprek nadrukkelijk uitzicht heeft geboden op tijdige indiening van aangiftes over latere jaren. Dit kan niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende er naar de beoordeling van de Inspecteur blijk van heeft gegeven haar aangiftegedrag te willen verbeteren. Alsdan wordt volgens de als (intern) beleid op te vatten werkafspraken de verzuimboete verminderd tot € 246. Dit is in lijn met paragraaf 21, lid 8, van het BBBB. Bij het doen van uitspraak op bezwaar is de Inspecteur ten nadele van belanghebbende hiervan afgeweken door de boete op die grond slechts te verminderen tot € 1.230.
4.11.
Gelet op het voorgaande dient de verzuimboete in beginsel te worden verminderd tot € 246. Die boete acht het Hof ook passend en geboden. In bezwaar en beroep is de redelijke termijn met 12 maanden overschreden. Het Hof ziet hierin aanleiding om de verzuimboete met 10 procent te verminderen tot € 221.
Kostenvergoeding bezwaarfase
4.12.
Op grond van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.13.
Vast staat dat belanghebbende tijdig een verzoek heeft gedaan om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, dat bij uitspraak van de Inspecteur het bezwaar gegrond is bevonden en de aanslag en de verzuimboete zijn herroepen. Het komt erop aan of die herroeping het gevolg is van aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is naar het oordeel van het Hof geen sprake.
4.14.
Aangezien belanghebbende in verzuim was met het doen van aangifte Vpb 2012, heeft de Inspecteur de aanslag opgelegd naar een geschatte belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) van € 100.000. Door het gemis van een aangifte als hulpmiddel, heeft hij in de aanslagregelende fase geen inzicht gekregen in de werkelijk door belanghebbende behaalde winst over het jaar 2012. Het enige concrete aanknopingspunt waarover kon worden beschikt, was de aangifte omzetbelasting en de daarin vermelde omzetgegevens. Gelet hierop acht het Hof de schatting van de Inspecteur niet onredelijk, in aanmerking nemende dat die schatting een zekere ruwheid mag hebben. Hierbij hoefde de Inspecteur geen rekening te houden met de stand van het lopende boekenonderzoek betreffende de omzetbelasting over het jaar 2008 en de eventuele gevolgen hiervan voor de Vpb. Ter zake van de vermindering van de aanslag in de bezwaarfase, aan de hand van de alsnog ingediende aangifte Vpb 2012 en de daarin vermelde gegevens, valt de Inspecteur in zoverre niets te verwijten.
4.15.
De vermindering van de boete in de bezwaarfase is evenmin te wijten aan een onrechtmatigheid van de Inspecteur, maar het gevolg van een in de bezwaarfase gebleken omstandigheid (het blijk geven van verbetering van het aangiftegedrag door belanghebbende). De verzuimboete is overigens terecht opgelegd. Er is sprake van een aangifteverzuim in de zin van artikel 67a van de AWR ter zake waarvan op grond van paragraaf 21, lid 3, van het BBBB in beginsel een verzuimboete van € 2.460 wordt opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 501) en € 1.252,50 voor de kosten in hoger beroep (2,5 punten (hogerberoepschrift, conclusie van repliek en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 501), ofwel in totaal op € 2.254,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur betreffende de verzuimboete,
– vermindert de verzuimboete tot € 221,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.254,50, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 334 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 501 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 29 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 29 mei 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.