Overwegingen
1. Eiseres is een besloten vennootschap die een sportclub uitbaat.
2. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd om aangifte te doen voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2012. De termijn voor het indienen van de aangifte is geëindigd op 31 mei 2013. Verweerder heeft op verzoek uitstel verleend tot 1 november 2013. Hierop heeft verweerder een herinnering met dagtekening 21 november 2013 gestuurd, gevolgd door een aanmaning met dagtekening 24 december 2013. Eiseres heeft binnen deze termijn geen aangifte vennootschapsbelasting 2012 ingediend.
3. Na het verstrijken van de in de aanmaning genoemde termijn, heeft verweerder ambtshalve de aanslag vastgesteld en gelijktijdig de verzuimboete opgelegd.
4. In geschil is of de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Daarnaast is in geschil of verweerder terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.
Beoordeling van het geschil
Verwijtbaarheid
5. Volgens eiseres is de boete niet terecht, omdat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is. Door een boekenonderzoek naar de door haar ingediende aangiften omzetbelasting kon zij niet vaststellen hoe hoog de omzetbelasting in dat jaar zou gaan uitvallen, waardoor zij het bedrag van de belastbare winst voor het jaar 2012 niet kon bepalen. Voorts heeft eiseres een aanvullend verzoek om bijzonder uitstel gedaan. Hoewel verweerder hierop niet heeft gereageerd, is volgens eiseres van rechtswege een aanvullend uitstel verleend.
6. Verweerder is van mening dat de boete terecht is opgelegd. Het boekenonderzoek naar de omzetbelasting stond niet in de weg aan het doen van een aangifte voor de vennootschapsbelasting. Ondanks de onbekendheid van het definitieve bedrag aan omzetbelasting, had eiseres de aangifte vennootschapsbelasting kunnen doen. Het boekenonderzoek heeft voorts alleen geleid tot een geringe aanpassing in jaarstukken en aangifte. In het bezwaarschrift geeft eiseres zelf een winstberekening van de BV, dit betekent volgens verweerder dat de aangifte gewoon gedaan had kunnen worden.
7. De beroepsgrond faalt. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een verzuimboete in beginsel geen schuld is vereist. Alleen als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas), kan geen verzuimboete opgelegd worden. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres dan ook als een beroep op avas. Naar het oordeel van de rechtbank is van avas geen sprake. Het boekenonderzoek stond niet in de weg aan het doen van aangifte. Van uitstel is geen sprake, omdat verweerder niet op eiseres’ verzoek heeft beslist, terwijl in artikel 10, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat de inspecteur uitstel van het doen van aangifte
kanverlenen. De stelling van eiseres dat uitstel van het doen van aangifte van rechtswege intreedt indien een beslissing uitblijft, vindt dan ook geen steun in het recht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd.
Hoogte van de boete
8. Eiseres stelt dat de boete verminderd moet worden tot een bedrag van € 246 op grond van artikel 21, achtste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), zoals dat gold tot 1 juli 2015 en de toelichting van de Staatssecretaris in zijn brief van 6 december 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013–2014, 33 752 nr. 74). Het alsnog indienen van de aangifte is volgens eiseres een strafverminderende omstandigheid, waarmee verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden. Volgens eiseres is per definitie sprake van een losse boetebeschikking, omdat zij alleen tegen de boete in bezwaar en beroep is gegaan.
9. Deze beroepsgrond faalt. In artikel 21, achtste lid, van het BBBB staat dat het alsnog indienen van de aangifte aanleiding kan geven om de verzuimboete te matigen, als de inspecteur de boete heeft opgelegd bij een afzonderlijke beschikking vóór de aanslag. Deze bepaling heeft alleen betrekking op een zogenoemde losse boetebeschikking. De losse boetebeschikking is destijds ingevoerd om al bij de aanmaning wegens te late aangifte een boete op te kunnen leggen. De bedoeling was om hiermee de aangiftemoraal onder belastingplichtigen te verbeteren. Ter compensatie zou de belastingplichtige, als hij vóór het opleggen van de aanslag alsnog aangifte zou doen, een vermindering op die losse boetebeschikking kunnen krijgen. In het geval van eiseres heeft de inspecteur de boete tegelijk met de aanslag opgelegd en is dus geen sprake van een losse boetebeschikking.
10. In de onder 8. genoemde brief van de Staatssecretaris leest de rechtbank slechts een toelichting op artikel 21, achtste lid, van het BBBB en niet dat het alsnog indienen van een aangifte ook in andere gevallen een strafverminderende omstandigheid is. Weliswaar heeft eiseres aangeboden om aan de hand van een andere brief van de staatssecretaris te bewijzen dat deze besloten zou hebben dat boetes ook in een geval als dat van eiseres gematigd zouden moeten worden, maar de rechtbank wijst dit aanbod af. Eiseres heeft namelijk de gelegenheid gehad om dit bewijs eerder te leveren. Daarnaast is het bewijsaanbod niet nader geconcretiseerd. Desgevraagd kon eiseres geen verwijzing naar een dergelijke brief noemen. Voor zover een dergelijk bewijs ziet op het matigingsbeleid zoals bedoeld in artikel 21, achtste lid, van het BBBB, zou een dergelijk bewijs niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Op de vraag op welke andere grondslag dan artikel 21, achtste lid, van het BBBB die brief dan wel zou zien, bleef eiseres het antwoord schuldig.
11. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de boete passend en geboden is. Een verzuimboete heeft als doel om het naleven van fiscale verplichtingen, zoals het tijdig doen van aangifte, in te scherpen. Eiseres is in de afgelopen jaren steeds te laat geweest met het indienen van de aangiftes. Verweerder heeft de boete gematigd omdat naar zijn idee zicht bestond op een betere aangiftemoraal. De rechtbank acht de bij bezwaar verminderde boete, gelet op alle feiten en omstandigheden van dit geval, passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
12. Vervolgens ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of de boete gematigd moet worden wegens overschrijding van de redelijke termijn voor bezwaar en beroep, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In beginsel is daarvan sprake als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan. Dat blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. De boete is opgelegd op 25 april 2014. Van een eerdere aanvang van de termijn is de rechtbank niet gebleken. In de tijd tot deze uitspraak is nagenoeg drie jaar verstreken. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van 12 maanden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de boete met 10% te verminderen. Omdat de matiging van deze boete ambtshalve plaatsvindt, kan van een vergoeding van het griffierecht geen sprake zijn. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 16 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP8053) heeft geconcludeerd, is bij verwerping van alle door eiseres aangevoerde beroepsgronden en de enkele ambtshalve constatering dat de redelijke termijn is overschreden, waardoor de boete verminderd moet worden, geen aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep en daarmee evenmin voor vergoeding van griffierecht. Kostenvergoeding bezwaarfase
13. Eiseres verzoekt een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De vermindering van de aanslag in de bezwaarfase was nodig omdat verweerder bij de aanslag een onredelijk hoge schatting van de belastbare winst heeft gemaakt.
14. Volgens verweerder is de aanslag mede gebaseerd op de winsten uit voorgaande jaren en daarmee niet onredelijk hoog. De aanslag is dus niet verminderd vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Daarnaast heeft eiseres volgens verweerder haar verzoek om kostenvergoeding tijdens de hoorzitting ingetrokken.
15. Een vergoeding van kosten in de bezwaarfase is volgens artikel 7:15 van de Awb alleen mogelijk als het bestuursorgaan het besluit herroept wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen aangifte heeft ingediend, zodat verweerder niet anders kan dan de aanslag te baseren op een schatting. Deze schatting, gebaseerd op winsten over voorgaande jaren, acht de rechtbank niet onredelijk. Dat de aanslag in de bezwaarfase is verlaagd, vindt zijn grond in het alsnog overleggen van winstcijfers van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van een onrechtmatigheid die tot de vermindering van de aanslag heeft geleid. Het verlagen van de boete ter aanmoediging van een betere belastingmoraal is evenmin een herroeping vanwege onrechtmatig handelen van verweerder. De vraag of eiseres het verzoek al of niet heeft ingetrokken, kan daarmee onbeantwoord blijven. Eiseres had dus geen recht op een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
17. Voor een vergoeding van proceskosten voor de beroepsfase bestaat geen aanleiding.