ECLI:NL:GHARL:2018:4481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/01471 tm 16/01476
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet voor ijzer- en schroothandelaar met verzwegen winst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2016. De belanghebbende, een ijzer- en schroothandelaar, had navorderingsaanslagen ontvangen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst stelde dat de belanghebbende aanzienlijke bedragen aan omzet had verzwegen. De inspecteur had de navorderingsaanslagen opgelegd op basis van onregelmatigheden in het kasboek van de belanghebbende en contante stortingen op zijn bankrekening. De rechtbank had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 6 maart 2018 heeft de belanghebbende betwist dat de schatting van de inspecteur redelijk was en heeft hij gesteld dat de contante stortingen verklaard konden worden door een aanzienlijk bedrag aan contant geld dat hij al sinds de jaren '90 in zijn bezit had. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende inzicht had gegeven in de omvang van dit vermogen en dat de inspecteur in redelijkheid kon aannemen dat er sprake was van verzwegen omzet. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de beschikkingen heffings- en belastingrente, waardoor ook deze ongegrond werden verklaard. Het hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers: 16/01471 tot en met 16/01476
uitspraakdatum:
23 mei 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2016, nummers AWB 16/1996 tot en met AWB 16/2001, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.849, een boetebeschikking van € 10.059, alsmede een beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 2.553. Aan belanghebbende is over het jaar 2011 eveneens een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427. In verband met de navorderingsaanslag Zvw is bij beschikking € 225 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.961, een boetebeschikking van € 5.551, alsmede een beschikking belastingrente tot een bedrag van € 1.004. Aan belanghebbende is over het jaar 2012 eveneens een navorderingsaanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 38.961. In verband met de navorderingsaanslag Zvw is bij beschikking € 135 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.184, een boetebeschikking van € 4.713, alsmede een beschikking belastingrente tot een bedrag van € 546. Aan belanghebbende is over het jaar 2013 eveneens een navorderingsaanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.184. In verband met de navorderingsaanslag Zvw is bij beschikking € 84 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren inzake de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffings- en belastingrente ongegrond verklaard en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende handelt in ijzer- en staalschroot. Hij drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De handelsactiviteiten van belanghebbende worden aangeduid met de term ‘stadshandelaar’. Hij is gehuwd met [A] .
2.2.
De Inspecteur is een onderzoek gestart vanwege ongebruikelijk bezit, gelet op het bij hem bekend zijnde inkomen en vermogen. Bij dat onderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende en zijn echtgenote onder meer de volgende voertuigen op naam hebben (gehad):
Kenteken
Merk/type
Datum aanvang
Datum einde
Contant bijbetaald (€)
Belanghebbende
[00-YY-YY]
Audi A6
08-09-2004
24-08-2007
[01-YY-YY]
Audi A5
07-12-2007
26-10-2010
[02-YY-YY]
VW Fox
30-11-2007
10-09-2008
[03-YY-YY]
Audi A7
04-01-2011
16-05-2013
51
[04-YY-YY]
Audi Q5
17-05-2013
17.5
[05-YY-YY]
Harley Davidson V-Rod
26-05-2015
Echtgenote
[06-YY-YY]
VW Jetta
01-11-2007
07-12-2007
[07-YY-YY]
VW Polo
10-09-2008
15-10-2009
[08-YY-YY]
VW Polo
15-10-2009
19-03-2012
[09-YY-YY]
Audi Al
19-03-2012
17-05-2013
21
2.3.
Verder is bij dat onderzoek geconstateerd dat in de jaren 2011 tot en met 2013 de volgende bedragen, opgebouwd uit telkens stortingen van enkele honderden euro's, contant op de bankrekening zijn gestort (in €):
Jaar
Bedrag
2011
18.12
2012
23.7
2013
22.8
2.4.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Inspecteur de inkomens in de navorderingsaanslagen als volgt berekend (in €):
2011
2012
2013
Eerder vastgesteld inkomen
1.924
8.966
7.527
Contante stortingen bank
18.12
23.7
22.8
Contante opnamen
-1.52
-1.5
-500
Contante betalingen auto's
51
21
17.5
Huishoudelijke uitgaven
6
6
6
Bekende privé-opnamen
-12.524
-15.115
-16.644
Minder zelfstandigenaftrek
4.882
Meer MKB-winstvrijstelling
-8.033
-4.09
-3.499
Nader vastgesteld inkomen
59.849
38.961
33.184
2.5.
De Inspecteur heeft de bijdrage-inkomens voor de ZVW voor de jaren 2011, 2012 en 2013 overeenkomstig de hiervoor genoemde correcties, vastgesteld op respectievelijk € 59.849 (gemaximeerd tot € 33.427), € 38.961 en € 33.184.

3.Geschil

In geschil is of de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffings- en belastingrente tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende heeft daarbij betwist dat de schatting op basis waarvan de navorderingsaanslagen zijn opgelegd, redelijk is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat onregelmatigheden in het kasboek, bezien in samenhang met de contante geldstortingen en betalingen, het bewijsvermoeden opleveren dat belanghebbende in de onderhavige jaren aanzienlijke bedragen aan omzet heeft verzwegen. Belanghebbende heeft, aldus de Inspecteur dit bewijsvermoeden niet ontzenuwd, zodat aannemelijk is dat belanghebbende in de onderhavige jaren de vereiste aangifte niet heeft gedaan en de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
4.2.
Belanghebbende heeft ontkend dat het kasboek onregelmatigheden bevat en heeft gesteld dat de contante stortingen op de bankrekening en de contante betalingen verklaard worden door een aanzienlijke som contant geld die reeds vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw in zijn bezit is en ook in de onderhavige jaren nog immer aanzienlijk was. Belanghebbende heeft deze aanzienlijke som geld nimmer in enige aangifte opgenomen, ook niet in de aangiften voor de onderhavige jaren. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien hetgeen belanghebbende heeft gesteld waar is, de contante betalingen en stortingen hierdoor verklaard kunnen worden. Met betrekking tot de vraag of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, heeft belanghebbende zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
4.3.
Naar ’s Hofs oordeel is, mede gelet op de ter zitting door de gemachtigde gegeven toelichting, aannemelijk dat het kasboek achteraf is opgesteld. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het kasboek alleen kan kloppen indien belanghebbende over niet-opgegeven inkomsten of vermogen heeft kunnen beschikken. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij over aanzienlijk niet in de aangiften verantwoord vermogen heeft beschikt. Omtrent de omvang van dit vermogen in de onderhavige jaren heeft belanghebbende geen enkel inzicht verschaft en ook niet willen verschaffen, niet aan zijn gemachtigde of boekhouder, niet in aangiften over latere jaren en ook niet ter zitting aan het Hof. Ter zitting is slechts gezegd dat dit vermogen in de jaren ’90 ‘aanzienlijk hoger’ was dan
f200.000 en dat de gemachtigde bekend is met een stadshandelaar met een contant vermogen van € 1 miljoen.
4.4.
Belanghebbende heeft derhalve ofwel omzet verzwegen, zoals de Inspecteur stelt, ofwel een aanzienlijk vermogen, zoals belanghebbende stelt. Daarmee staat vast – en tussen partijen is dit niet in geschil – dat belanghebbende in de onderhavige jaren de aangiften inkomstenbelasting niet juist heeft gedaan.
4.5.
Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.6.
Als de contante stortingen en betalingen moeten worden verklaard uit verzwegen omzet, is het bedrag daarvan als winst uit onderneming belastbaar naar het tarief behorend bij het belastbare inkomen uit werk en woning; als ze moeten worden verklaard uit verzwegen vermogen, dient het rendement op dat vermogen belast te worden als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Als gevolg van de door de houding van belanghebbende ontstane grote onduidelijkheid acht het Hof een puur rekenkundige benadering in dit geval niet geschikt om te bepalen wat de exacte betekenis is van het niet aangegeven inkomen. Gelet op de hoogte van de contante stortingen en betalingen en de door belanghebbende wel genoemde bedragen aan verzwegen vermogen (van ‘aanzienlijk meer dan
f200.000’ tot € 1 miljoen) acht het Hof aannemelijk dat de belasting en premie over het niet aangegeven inkomen, zowel in relatieve als in absolute zin, aanzienlijk is. Dit brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, zodat het hoger beroep alleen dan gegrond is, indien is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende.
4.7.
De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen gebaseerd op een schatting van verzwegen omzet. Belanghebbende heeft bestreden dat de schatting van de Inspecteur redelijk is. Gelet op de door de belanghebbende gecreëerde onduidelijkheid – waarvan de gevolgen naar ’s Hofs oordeel voor rekening en risico van belanghebbende dienen te blijven – kon de Inspecteur in redelijkheid ervan uitgaan dat sprake is geweest van verzwegen omzet en wel in de mate zoals weergegeven in de door hem aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggende berekeningen. Hetgeen belanghebbende hiertegen heeft ingebracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Belanghebbende heeft hiermee ook niet doen blijken dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.8.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffings- en belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
23 mei 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 mei 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.