Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: appellant)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
€ 212.550,. (…)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 21 juni 2016 het bezwaar van appellant tegen een naheffingsaanslag in de loonheffingen niet-ontvankelijk verklaarde. De naheffingsaanslag was opgelegd aan de werkgever, [A] B.V., voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Appellant, die in dienst was bij [A] B.V., had in 2008 certificaten van aandelen verkregen en was betrokken bij een geschil over de naheffingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van appellant te laat was ingediend, maar appellant stelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat hij pas later inzage had gekregen in de naheffingsaanslag en de afspraken tussen de werkgever en de inspecteur. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag niet aan appellant was opgelegd, maar aan de werkgever, en dat appellant pas belanghebbende werd door de vaststellingsovereenkomst tussen de werkgever en de inspecteur. Het Hof concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar onterecht was en dat appellant het recht had om bezwaar te maken. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en droeg de inspecteur op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.505.