ECLI:NL:GHARL:2018:4305

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.193.255/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de voortzetting van een procedure na overdracht van een vennootschap en cessie van vorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Op- en Overslag Meppel B.V. (hierna: OOM) tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. OOM heeft in eerste aanleg de vorderingen van Holding B.V. toegewezen gekregen, maar heeft in hoger beroep de afwijzing van deze vorderingen gevorderd. De zaak is complex door de overdracht van OOM aan een derde partij en de cessie van de vorderingen aan Schoemaker Beheer B.V. Het hof heeft vastgesteld dat OOM geen procesbelang meer heeft, omdat de vordering die het voorwerp van de appelprocedure is, tot het vermogen van Schoemaker Beheer B.V. is overgegaan. Het hof heeft geoordeeld dat OOM niet kan voortprocederen, omdat zij geen belang meer heeft bij de uitkomst van de procedure. De advocaat van OOM heeft ter zitting aangegeven dat de cessie niet correct was, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij OOM in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.193.255/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/109490 / HA ZA 15-59)
arrest van 8 mei 2018
Op- en Overslag Meppel B.V.,
gevestigd te Meppel,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
OOM,
advocaat: mr. J.W. Both, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
[geïntimeerde] Holding B.V.,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. I.J.A.J. Hanssen, kantoorhoudend te Boxmeer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 mei 2017 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na memorie van antwoord gelast. Deze comparitie is gehouden op 30 november 2017; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte met producties van OOM van 2 januari 2018;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 30 januari 2018.
1.4
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.5
OOM vordert in het (principaal) hoger beroep -kort samengevat- dat het hof, onder vernietiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 december 2015, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen OOM ter voldoening aan het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, te weten € 21.120,16, betaald op 5 februari 2016 en € 14.350,07, betaald op 4 mei 2016.
2.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de betaling gevorderd van enige facturen van haar dochtermaatschappij Bowie Recycling B.V., gericht aan OOM. Deze facturen waren aan [geïntimeerde] verpand. OOM heeft deze facturen en de verpanding als zodanig niet bestreden, maar heeft zich beroepen op verrekening dan wel opschorting, omdat zij stelde een hogere (schade)claim op Bowie Recycling B.V. te hebben. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.

3.De beoordeling van het hoger beroep.

Heeft OOM belang bij haar hoger beroep?
3.1
Ter comparitie van het hof heeft mr. Both - zonder dat zulks tevoren was aangekondigd - meegedeeld dat:
  • OOM via een aandelentransactie is overgedragen aan een derde partij;
  • de uit deze appelprocedure voortvloeiende vorderingen gecedeerd zijn aan Schoemaker Beheer B.V.;
  • deze cessie nog niet was meegedeeld aan [geïntimeerde] ;
  • hij een brief met daarin de formele mededeling van de cessie, bestemd voor [geïntimeerde] , bij zich heeft.
3.2
Mr. Both heeft de door hem genoemde brief niet aan [geïntimeerde] overhandigd. [geïntimeerde] heeft verzocht zich eerst over de gevolgen van een en ander uit te mogen laten. Het hof heeft daarop de comparitie gesloten en OOM in staat gesteld om zich bij akte uit te laten over de gevolgen van deze overdracht voor haar processueel belang en daartoe bewijsstukken in het geding te brengen.
3.3
OOM heeft bij akte aangevoerd dat zij procesbelang heeft behouden. [geïntimeerde] heeft bij antwoordakte gesteld dat OOM geen procesbelang meer heeft en dat zij daarom in haar appel niet kan worden ontvangen dan wel dat haar vorderingen haar moeten worden ontzegd.
3.4
Het hof stelt voorop dat het (appel)procesrecht zoals dat vorm heeft gekregen in de jurisprudentie, uitgaat van de gedachte dat beslist dient te worden tussen de werkelijk belanghebbende partijen. Wanneer de oorspronkelijke wederpartij niet meer als materieel belanghebbende is betrokken bij de rechtsbetrekking in geschil, dient te worden voorkomen dat enerzijds de vordering niet meer aan de oorspronkelijk eiser kan worden toegewezen omdat deze niet meer de schuldeiser is, en dat anderzijds de rechtverkrijgende, na het in kracht van gewijsde gaan van de einduitspraak, daaraan krachtens het gezag van gewijsde zou zijn gebonden zonder daartegen een rechtsmiddel te hebben kunnen instellen. De werkelijk belanghebbende moet derhalve als partij aan een proces kunnen deelnemen, opdat deze niet wordt gebonden aan een beslissing waarop hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Deze gedachte zet de hoofdregel in het appelprocesrecht, dat het hoger beroep gevoerd wordt tussen de partijen in eerste aanleg, zo nodig op zij.
De beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij is van openbare orde en dient ook ambtshalve door de rechter te worden onderzocht (HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3148).
3.5
OOM heeft bij akte na comparitie het voorblad en pagina 11 van de "koopovereenkomst Op- en Overslagbedrijf Meppel B.V.” in het geding gebracht. Blijkens het voorblad heeft Schoemaker Beheer B.V. als verkoper op 26 januari 2017 een intentieovereenkomst met Oosterhuis Beheer B.V. als koper gesloten betreffende de aandelen in OOM. Voorts is overgelegd de tekst van artikel 10 getiteld: vrijwaringsbepalingen.
Artikel 10 luidt:
"10.1 Verkoper zal Koper en/of Op- en Overslag Meppel B.V. volledig schadeloosstellen voor alle huidige en toekomstige kosten en schade en Verkoper zal Koper en/of Op- en Overslag Meppel B.V. vrijwaren tegen aanspraken van derden die veroorzaakt worden door of verband houden met:
a. het geschil tussen Op -en Overslag Meppel B.V. en [geïntimeerde] Holding B.V. en/of Bowie Recycling B.V.
b. Iedere Tekortkoming en/of inbreuk op een Garantie.
10.2
Onder kosten en schade als bedoeld in dit artikel, vallen mede de redelijke kosten van (rechts)bijstand, die de Koper en/of de Vennootschappen moeten maken om zich in en /of buiten rechte te verweren tegen een vordering van een derde zoals hiervoor is opgesomd.
10.3
Verkoper zal aan Koper en/of Op- en Overslag Meppel B.V. op verzoek alle medewerking verlenen bij het voeren van verweer tegen eventuele aanspraken van derden zoals bedoeld in dit artikel. (…)"
3.6
OOM stelt in de akte dat uit bovengenoemd artikel 10.1 voortvloeit dat de lusten en de lasten van deze procedure bij Schoemaker Beheer B.V. liggen, maar dat op naam van OOM gewoon wordt doorgeprocedeerd. Zij stelt: "
Het verhaal van de advocaat van appellante ter zitting over een cessie is dus een misvatting". In het vervolg van de akte schrijft zij: "
Ooit is bedacht om dit juridisch af te hechten door middel van een overdracht van de vordering door middel van een akte van cessie, maar dit is niet geëffectueerd." Volgens haar is de akte van cessie niet op correcte wijze opgemaakt laat staan op grond van de wet meegedeeld, dan wel is de cessie wegens dwaling vernietigd, zodat volgens OOM het vorderingsrecht nog steeds bij haar berust.
3.7
Het hof stelt met [geïntimeerde] vast dat de stellingen van OOM door de akte allerminst zijn verhelderd. Het staat vast dat er een akte van cessie is opgemaakt. Dit is ook ter zitting door de advocaat van OOM meegedeeld. Dat de akte van cessie, die OOM naar eigen keuze niet in het geding heeft gebracht - ondanks het verzoek om op dit punt bewijstukken over te leggen - niet geldig zou zijn, blijkt uit niets. Wat OOM thans bedoelt met haar opmerking dat die niet op correcte wijze is opgemaakt, wordt niet door haar toegelicht. De cessie is ter zitting meegedeeld. De mededeling is vormvrij en kan ook mondeling plaatsvinden. Dat mr. Both er ter zitting uiteindelijk voor gekozen heeft om de brief waarin de door hem gedane mededeling schriftelijk werd bevestigd niet te overhandigen, doet aan de mededeling van die cessie niet af. Derhalve gaat het hof ervanuit dat de vordering rechtsgeldig is overgedragen aan Schoemaker Beheer B.V.
3.8
Voor zover OOM thans betoogt dat de cessie wegens dwaling zou zijn vernietigd, hetgeen [geïntimeerde] betwist, overweegt het hof dat deze stelling op geen enkele wijze met stukken wordt gestaafd. Uit niets blijkt dat OOM dan wel Oosterhuis Beheer B.V. zich jegens haar wederpartij bij de cessie - Schoemaker Beheer B.V. - op dwaling heeft beroepen. Derhalve passeert het hof deze stelling.
3.9
Nu de vordering die het voorwerp is van deze appelprocedure naar 's hofs oordeel tot het vermogen van Schoemaker Beheer B.V. is gaan behoren, is de volgende vraag of OOM deze vordering nog in rechte geldend kan maken. OOM kan op grond van volmacht of op grond van cessie ter incasso ten behoeve van Schoemaker Beheer B.V. een vordering instellen. Zulks heeft OOM evenwel niet gesteld. Zij voert thans aan dat OOM zelf nog altijd eigenaar van de vordering is, welk standpunt het hof hiervoor heeft verworpen. De mogelijkheid van retrocessie kan verder onbesproken blijven, nu OOM daarop geen beroep heeft gedaan.
Ook kan OOM, als cedent (althans daarmee gelijk te stellen partij voor zover niet uitsluitend Oosterhuis Beheer B.V. als cedent moet worden aangemerkt) zelf partij in appel blijven voor zover zij een eigen belang bij de procedure heeft behouden (Zie HR 6 januari 1967,
NJ1967/382 en HR 5 juni 1992,
NJ1993/204 met noot Snijders). OOM heeft nog een brief van mr. A. Ben Daoued - volgens haar de advocaat van OOM na de aandelenoverdracht - van
23 november 2017 overgelegd. Deze schrijft het volgende;
"Cliënte, Op-en Overslag Meppel B.V., berichtte mij dat zij dinsdag 14 november 2017, contact met u heeft gehad over de hoger beroepsprocedure tussen Op- en Overslag Meppel B.V. jegens [geïntimeerde] Holding B.V. (met zaaknummer 200.193/255). In die procedure jegens [geïntimeerde] Holding B.V. treedt u nog immer op als advocaat van Op- en Overslag Meppel B.V. Cliënte heeft geen enkel belang bij die procedure en voor haar geldt in principe ook geen verplichting om die procedure voort te zetten. Desalniettemin zal cliënte de procedure op haar beloop laten, mits u mij bevestigt dat alle (advocaat)kosten die direct of indirect in de procedure jegens [geïntimeerde] worden gemaakt niet ten laste worden gebracht van Op en Overslag Meppel B.V. Al deze kosten dienen door Schoemaker Beheer B.V. voldaan te worden, als uw opdrachtgever.
Ten aanzien van de € 10.000,- die achterblijft in depot voor een eventuele proceskostenveroordeling na (tussen)arrest verzoek ik u mij dan wel te bevestigen dat Schoemaker Beheer B.V. rechtstreeks, volledig en tijdig de proceskostenveroordeling overmaakt aan [geïntimeerde] , dan wel reeds een onherroepelijke volmacht af te geven om na (tussen) arrest tot uitbetaling van het benodigde depotbedrag aan [geïntimeerde] over te gaan."
3.1
Het hof leidt uit deze brief af dat OOM zelf, naast Schoemaker Beheer B.V., geen enkel eigen belang meer heeft bij de uitkomst van de procedure.
3.11
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat het belang bij de vordering geheel is overgegaan op Schoemaker B.V. en dat OOM geen belang meer heeft bij de uitkomst van deze procedure, zodat het door OOM ingestelde hoger beroep wegens gebrek aan belang moet worden afgewezen. Het hof passeert het verder niet toegelichte aanbod tot het horen van de getuigen [B] , [C] , [D] en [E] als niet terzake dienend.
De slotsom
3.12
Het hof zal het hoger beroep afwijzen, het aangevochten vonnis bekrachtigen, en OOM, als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] te begroten op 2,5 punt naar tarief III
à € 1.391 per punt).

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep,
wijst het hoger beroep af en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 december 2015;
veroordeelt OOM in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [geïntimeerde] te begroten op € 1.957,- aan verschotten en op € 3.477,- aan salaris voor de advocaat en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.H. de Witte en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
8 mei 2018.