2.subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 3 op 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand hebben/heeft gesticht, in een woning aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen, in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] een molotovcocktail/brandbom, althans een dergelijk - brandbaar - voorwerp, door een ruit van die woning naar binnen hebben/heeft gegooid, waarbij/waarna die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp zijn/is beland op het bed, waarop die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] lag(en) (te slapen), althans in de kamer/ruimte waarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich bevond(en), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en), te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen, in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van de maand augustus 2014 tot en met 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, en/of (elders) in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen,
althans tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van de maand augustus 2014 tot en met 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, en/of (elders) in Nederland, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door opzettelijk behulpzaam te zijn, welke opzettelijke uitlokking, althans medeplichtigheid, (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] - veelvuldig - heeft geïnformeerd over en/of belast met de informatie over de in zijn, verdachtes, ogen ondraaglijke overlast die hij ondervond van de bewoners van de woning aan de [adres] (“Polenpand”), waaraan een einde moest komen, en dat hij hiervoor die [slachtoffer 1] verantwoordelijk hield en/of
- personen, onder wie die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] , om zich heen heeft verzameld en/of heeft “gemobiliseerd” en/of
- een sfeer van onverdraagzaamheid jegens die [slachtoffer 1] heeft gecreëerd en/of doen/laten ontstaan en/of
- als bestuurder van zijn auto - samen met die [medeverdachte 2] - die [medeverdachte 1] (in de avond/nacht van 3 op 4 september 2014) thuis heeft opgehaald en/of
- ( vervolgens) met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] langs genoemde woning is gereden en/of
- die woning en/of de kamer, waarin die [slachtoffer 1] verbleef, heeft aangewezen en/of
- opdracht/instructies/aanwijzingen heeft gegeven om een molotovcocktail/brandbom/brandbaar voorwerp door een ruit van die woning/kamer naar binnen te gooien, althans om “het probleem Polenpand/ [slachtoffer 1] ” op te lossen en/of
- niet heeft ingegrepen op het moment dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met een molotovcocktail/brandbom/brandbaar voorwerp zich naar die woning begaven en/of de uitvoering van het gewelddadig handelen niet heeft verhinderd en/of geen afstand hiervan heeft genomen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord en voorts van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van brandstichting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe
- kort gezegd - betoogd dat de verschillende ten laste gelegde deelnemingsvormen niet kunnen worden bewezen omdat [verdachte] geen opzet heeft gehad op de brandstichting en de gevolgen daarvan. Uit niets blijkt dat [verdachte] opdracht heeft gegeven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om de ten laste gelegde feiten te plegen. [verdachte] had juist een geweldloze oplossing van zijn probleem voor ogen, aldus de raadsman.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman in de eerste plaats gewezen op de verschillende door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen. [medeverdachte 1] heeft consequent verklaard dat [verdachte] geen opdracht heeft gegeven om de ten laste gelegde feiten te plegen, dat hij [verdachte] tegen [medeverdachte 2] heeft horen zeggen dat hij geen domme dingen moest doen en dat [verdachte] [medeverdachte 1] heeft gevraagd om met [medeverdachte 2] mee te lopen om te voorkomen dat [medeverdachte 2] domme dingen zou gaan doen. Uit verschillende verklaringen van [medeverdachte 1] blijkt dat het plan om de brandbom te gooien niet door [verdachte] is bedacht. Deze onderdelen uit de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen komen overeen met de verklaringen die [verdachte] heeft afgelegd en dragen bij aan de gedachte dat [verdachte] geen strafwaardige betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde feiten. De aanpassingen die [medeverdachte 1] in zijn latere verklaringen heeft gedaan, te weten dat [verdachte] wel van tevoren op de hoogte was van het plan om de brandbom te gooien omdat hierover in zijn bus en in zijn bijzijn al gesproken zou zijn, moeten van de bewijsvoering worden uitgesloten. Deze latere aanpassingen zijn conclusies die door [medeverdachte 1] zijn getrokken en ze leveren daarom geen bruikbaar bewijsmiddel op. Bovendien zijn deze onderdelen van zijn verklaringen onbetrouwbaar, aldus de raadsman.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de door [betrokkene 1] afgelegde, voor [verdachte] belastende, verklaringen om verschillende redenen onbetrouwbaar zijn en dat deze daarom niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat [verdachte] als medepleger, uitlokker dan wel medeplichtige (de verschillende ten laste gelegde deelnemingsvormen) kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het medeplegen heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde feiten. In dit verband heeft de raadsman in het bijzonder gewezen op de omstandigheden dat hij niet aanwezig was op het moment dat de brandbom werd gemaakt en ook niet toen de ten laste gelegde feiten werden gepleegd en dat hij het plan om de brandbom te gooien niet heeft bedacht maar juist heeft afgekeurd. Van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is geen sprake, aldus de raadsman. De raadsman heeft bovendien betoogd dat - gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - het voor medeplegen vereiste dubbele opzet niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de uitlokking heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat het voor deze deelnemingsvorm vereiste dubbele opzet niet kan worden bewezen, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden. Daarbij heeft de raadsman nog opgemerkt dat uit de bewijsmiddelen juist blijkt dat het idee om de brandbom te gooien van [medeverdachte 2] afkomstig is. [verdachte] kan dus niet als uitlokker worden aangemerkt.
Ook ten aanzien van de medeplichtigheid heeft de raadsman betoogd dat het vereiste dubbele opzet niet kan worden bewezen, gelet op alle hiervoor al genoemde omstandigheden.
Gelet op al het voorgaande dient [verdachte] van beide ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat [verdachte] het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende naar voren komt dat [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt. [verdachte] was niet aanwezig bij de uitvoering van de ten laste gelegde feiten en hij was er ook niet bij toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de brandbom hebben gemaakt. Naar het oordeel van het hof is zijn bijdrage van onvoldoende gewicht om het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde medeplegen bewezen te kunnen verklaren.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Het hof is van oordeel dat het door [verdachte] gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
In het politieonderzoek in deze zaak zijn meerdere verdachten naar voren gekomen. Deze verdachten zijn allemaal verschillende keren gehoord bij de politie. Ook hebben er nog verhoren plaatsgevonden bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachten door de verhoren heen wisselend en op punten tegenstrijdig hebben verklaard. De door de verdachten afgelegde verklaringen zijn soms in tegenspraak met een eerdere door diezelfde verdachte afgelegde verklaring, maar stroken ook niet altijd met de verklaringen van de andere verdachten.
In de loop van het onderzoek zijn steeds meer details naar voren gekomen over de ten laste gelegde feiten. Verklaringen die pas in een later stadium zijn afgelegd, zijn naar het oordeel van het hof niet zonder meer onbetrouwbaar.
Bij de beoordeling van de feiten zal het hof in beginsel die verklaringen als uitgangspunt nemen die worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. Het hof heeft niet voor alle onderdelen van de verklaringen die tot het bewijs zullen worden gebruikt verankering kunnen vinden in een ander bewijsmiddel. Waar dit niet mogelijk is gebleken, heeft het hof beoordeeld welke verklaring het meest betrouwbaar en mede daarom geloofwaardig is en deze verklaring gebruikt voor het bewijs.
Het hof zal bij de beoordeling uitgaan van de hierna weer te geven feiten en omstandigheden. Eerst zal het hof de aanloop naar de ten laste gelegde feiten beschrijven. Daarna zal het hof bespreken wat er ten tijde van en na het ten laste gelegde is gebeurd. Tot slot zal de inhoud van de door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] afgelegde verklaringen in het kort worden weergegeven (voor zover relevant voor de beoordeling door het hof).
In de periode van augustus 2014 tot en met 3 september 2014 hebben [verdachte] en zijn vriendin verschillende meldingen gedaan bij de politie. Bij deze meldingen werd aangegeven dat een aantal personen ’s nachts rond hun woning zou lopen. [verdachte] zou één van deze personen een keer hebben achtervolgd en toen hebben gezien dat deze het pand aan de [straat 4] te Velp, waar buitenlandse werknemers verblijven, naar binnen ging.
Op 3 september 2014 heeft [betrokkene 2] , een vriend van [verdachte] , aangifte gedaan van vernieling van zijn auto. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de problemen die er speelden bij [verdachte] . Volgens [verdachte] zou het om Polen gaan die bij zijn woning zouden rondhangen. Hij was daar gestrest over. [betrokkene 2] was naar [verdachte] gekomen om hem te helpen door in de buurt rond te kijken en de wacht te houden.
Op 3 september 2014 om 04.00 uur waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar aanleiding van deze door [betrokkene 2] gedane aangifte van vernieling ter plaatse in de [straat 1] in Velp. Op aanwijzingen van buurtbewoners, waarbij werd geroepen: “Dat is ’m! Die moet je hebben!”, is een inzittende van een voertuig gecontroleerd. Dit was [slachtoffer 1] . [verdachte] was ook aanwezig en heeft de politieagenten verteld dat deze [slachtoffer 1] degene was die steeds over de schutting van zijn woning zou kijken en zijn woning in de gaten hield. Verder gaf [verdachte] verschillende keren aan dat deze [slachtoffer 1] samen met een vrouw in de kamer van het “Polenpand” aan de [straat 4] woonde die direct grenst aan de [straat 4] en dat zij de afgelopen weken verschillende keren bij hem in de tuin stonden en over de schutting in zijn tuin keken. [verdachte] zei dat hij bang was dat deze personen hem een keer zouden overvallen en hij zei een paar keer dat hij er niet op ging wachten tot iemand een pistool op zijn hoofd zou zetten. [verdachte] maakte een zeer gestreste en bijna paranoïde indruk op de verbalisanten.
Na dit incident heeft [verdachte] - onder meer - de volgende WhatsApp-berichten verstuurd:
- “ Ik ben vanaf nu de enigste die er een eind aan kan maken” (op 3 september 2014 om 10.10 uur);
- “ Haal [roepnaam medeverdachte 1] zo op gaan we even op jacht” (op 4 september 2014 om 00.11 uur).
[betrokkene 3] , de buurman van [verdachte] , heeft verklaard dat [verdachte] hem op de dag vóór de brand heeft verzocht om [verdachte zijn] bus bij zijn moeder op te halen. Deze bus moest op de oprit van de woning van [verdachte] worden neergezet, aldus [betrokkene 3] .
Op 4 september 2014 is om 00.31 uur vanaf het vaste nummer van [betrokkene 4] , de moeder van [verdachte] , gebeld naar het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 2] . Er heeft vervolgens een telefoongesprek plaatsgevonden dat 26 seconden heeft geduurd.
[verdachte] reed ten tijde van het ten laste gelegde in een rode bestelbus waarvan de achterruit ontbrak.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 4 september 2014 rond 01.51 uur een rood busje zonder achterruit heeft zien rijden. Er zaten drie jongens in dit busje. Hij kwam dit busje tegen op de hoek van de [straat 2] en de [straat 3] in Velp. Het busje reed heel langzaam. [getuige 1] zag dat een passagier met zijn hoofd naar buiten hing om naar de huizen te kijken.
In de nacht van 3 op 4 september 2014 is er een steen en vervolgens een brandbom naar binnen gegooid in het pand aan de [adres] te Velp (ook wel het “Polenpand” genoemd). Als gevolg daarvan is er brand ontstaan in dit pand, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig zijn verbrand. Deze brand brak uit omstreeks 02.14 uur ’s nachts.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij rond 02.00 uur wakker was in de nacht van de brand. Zij hoorde toen mensen op straat ruzie maken. Zij vermoedde dat het uit de richting van het “Polenpand” kwam. [getuige 2] kon niet verstaan wat er werd gezegd, maar zij hoorde wel dat er vloeiend Nederlands werd gesproken. Vervolgens hoorde zij glasgerinkel. Meteen daarna hoorde zij het brandalarm afgaan. Ongeveer 30 seconden na het glasgerinkel hoorde [getuige 2] een persoon in vloeiend Nederlands schreeuwen: “Laat los, ik heb het niet gedaan!”.
Uit onderzoek is gebleken dat er een karaf bij de brandbom is gebruikt van het merk Bacardi Coca Cola. De inhoud van deze karaf is 1,275 liter. Een zelfde karaf is volgens de verklaring van [getuige 3] aanwezig geweest in haar woning. Deze woning werd ten tijde van het ten laste gelegde bewoond door [medeverdachte 2] .
Het hof leidt uit de bevindingen van het NFI af dat er motorbenzine is gebruikt bij de brandbom.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat er al brand was in het pand aan de [adres] toen zij wakker werden.
[verdachte] heeft - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Vanaf ongeveer zes tot acht weken vóór het ten laste gelegde had hij last van mensen die op zijn oprit liepen en op zijn schutting klommen en bij hem in de tuin keken. [verdachte] dacht dat deze mensen in het “Polenpand” woonden aan de [adres] te Velp. Dit liet hij ook aan anderen weten. [verdachte] werd erg bang doordat er ’s nachts steeds mensen rond zijn huis liepen. Daarom vroeg hij een aantal personen, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , om ’s avonds bij hem te blijven of om in de buurt op straat “patrouilles” te lopen in de hoop mensen te betrappen. Anderhalve week vóór de brand heeft hij rond 03.00 uur ’s nachts zijn bus voor het “Polenpand” geparkeerd, recht voor het raam waar later de brand is ontstaan. De bewoner die [verdachte] vaker onder vreemde omstandigheden bij zijn woning had gezien
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] )opende de gordijnen en gebaarde dat [verdachte] weg moest gaan. Even later kwam deze man via een raam naar buiten en reed [verdachte] weg.
In een gesprek met een agent in de nacht van 2 op 3 september 2014, na de vernieling van de auto van [betrokkene 2] , heeft [verdachte] gezegd: “Als het zo niet lukt, los ik het zelf wel op”.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren op de hoogte van de problemen die [verdachte] ondervond met betrekking tot de mensen die rond zijn woning liepen. [medeverdachte 2] wist wie [verdachte] verdacht. In de nacht van de brand was [medeverdachte 2] agressief. Hij vond dat er wat moest gebeuren. Samen met [medeverdachte 2] heeft [verdachte] die nacht [medeverdachte 1] opgehaald met de bus van [verdachte] . [verdachte] bestuurde de bus. De verdachten zijn eerst naar het [hotelnaam] in Velp gereden en daarna naar het “Polenpand”, zodat [verdachte] dit pand kon aanwijzen. Het betrof een groot pand waar verschillende mensen woonden, aldus [verdachte] . Toen [medeverdachte 2] wegging, heeft hij gezegd dat “er een bom naar binnen zou gaan”.
Nadat de brandbom was gegooid, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nog bij [verdachte] gekomen. [medeverdachte 2] vertelde toen hoe hij had gegooid. Verder zijn de verklaringen na afloop van de brand op elkaar afgestemd in die zin dat iedereen zou verklaren dat ze bij de moeder van [verdachte] thuis waren in de avond en nacht van de brand. [medeverdachte 1] was bij het maken van deze afspraak aanwezig, aldus [verdachte] .
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van het hof - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
[verdachte] dacht dat mensen hem lastigvielen vanwege een paar goudstaven die hij had gevonden. Hij dacht dat het om Poolse mensen ging. [medeverdachte 1] heeft een paar nachten in de woning van [verdachte] verbleven. In de nacht van 3 op 4 september 2014 werd [medeverdachte 1] thuis met de bus opgehaald door [verdachte] en [medeverdachte 2] . Met z’n drieën reden zij eerst naar het [hotelnaam] in Velp. Daar hebben zij gekeken of er een auto stond die [verdachte] herkende als de auto van de persoon die hem lastigviel. Het plan om de brandbom te gooien, is in de bus van [verdachte] bedacht. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zaten op dat moment in deze bus en waren dus aanwezig toen dit plan werd gesmeed. Voornoemd plan is bedacht vóórdat zij bij het [hotelnaam] arriveerden. Het was [medeverdachte 2 zijn] idee om een brandbom te maken en naar binnen te gooien. [medeverdachte 1] had bedacht om eerst een steen door het raam naar binnen te gooien, zodat de brandbom vervolgens door het gat dat hierdoor zou ontstaan naar binnen kon. Ook dit onderdeel van het plan was al bedacht voordat de drie verdachten bij het [hotelnaam] waren. Omdat er bij dit hotel niemand aanwezig bleek te zijn, reden de drie verdachten vervolgens door naar het pand aan de [adres] in Velp. [medeverdachte 2] hing uit het raam toen ze langs dit pand reden. Het was de bedoeling dat er mensen aanwezig zouden zijn op de locatie waar de brandbom naar binnen zou worden gegooid. [verdachte] vond het geen goed idee dat er een brandbom gegooid zou worden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn samen naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan waar zij de brandbom hebben gemaakt. [medeverdachte 2] pakte hier een fles. In de woonkamer werd deze gevuld met benzine afkomstig uit zijn scooter. Vervolgens werd er een stukje katoen in de fles gedaan. [medeverdachte 1] pakte een steen van de oprit. Daarna reed hij samen met [medeverdachte 2] op de scooter naar het pand aan de [adres] in Velp. Het was toen rond 02.00 uur ’s nachts. Bij het pand aangekomen, moesten zij eerst nog even achter een bosje schuilen omdat er een auto langsreed. Toen deze auto weg was, liep [medeverdachte 1] naar voren en gooide hij de steen door een raam aan de voorzijde van het pand naar binnen. Op dat moment stond [medeverdachte 2] achter hem met de brandbom in zijn hand. [medeverdachte 1] kon niet goed naar binnen kijken in de ruimte waar hij de steen naar binnen gooide. Enkele seconden na het gooien van de steen gooide [medeverdachte 2] de brandbom naar binnen. [medeverdachte 1] had nog geprobeerd om [medeverdachte 2] ervan te weerhouden deze brandbom te gooien. Dat was niet gelukt. Na het gooien van de brandbom gingen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er samen op [medeverdachte 2 zijn] scooter vandoor. Zij gingen vervolgens samen naar [verdachte] . Daar vertelde [medeverdachte 2] wat er was gebeurd.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de steen naar binnen heeft gegooid door het raam van het “Polenpand” en [medeverdachte 2] de brandbom. Toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen weggingen, vroeg [betrokkene 1] aan [verdachte] wat zij gingen doen. [verdachte] antwoordde daarop: “Iets met een brandbom”. Naderhand kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen terug en zeiden zij dat het Poolse huis in brand stond.
Het hof dient in deze zaak de volgende vragen te beantwoorden:
- zijn de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken bij het plegen van de ten laste gelegde feiten?
- is er sprake van medeplegen, uitlokking of medeplichtigheid en zo ja, waaruit bestaat dat?
- is er sprake van opzet op de dood van de slachtoffers?
- is er sprake van voorbedachte raad?
Bij de beantwoording van deze vragen zal het hof uitgaan van de hiervoor weergegeven feiten, omstandigheden en verklaringen. Naar het oordeel van het hof ondersteunen de hiervoor genoemde bewijsmiddelen elkaar op essentiële onderdelen. De inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen is op punten dusdanig gedetailleerd dat het hof deze verklaringen, mede vanwege de verankering in andere bewijsmiddelen, betrouwbaar acht en deze tot het bewijs zal gebruiken.
Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op het volgende:
- de betrokkenheid van [medeverdachte 2] blijkt niet alleen uit de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] , maar ook uit het hiervoor genoemde telefoongesprek dat kort vóór de brand heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en een persoon in de woning van de moeder van [verdachte] die hem met de vaste lijn heeft gebeld. [medeverdachte 2 zijn] betrokkenheid kan verder worden afgeleid uit het feit dat bij de brandbom een karaf van het merk Bacardi Coca Cola is gebruikt, welk type karaf ook in [medeverdachte 2 zijn] woning aanwezig is geweest;
- de verklaring van [medeverdachte 1] over het maken van de brandbom met benzine uit de scooter van [medeverdachte 2] wordt ondersteund door de bevindingen van het NFI waaruit het hof heeft afgeleid dat er motorbenzine is gebruikt bij de brandbom;
- de verklaring van [medeverdachte 1] inhoudende dat [verdachte] van tevoren wist dat er een brandbom gegooid zou worden, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] waaruit ditzelfde blijkt;
- de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] over het rijden in [verdachte zijn] bus worden ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Uit [getuige 1 zijn] verklaring leidt het hof af dat hij de rode bus van [verdachte] kort vóór de brand in de buurt van het “Polenpand” heeft zien rijden en dat er drie personen in deze bus zaten. Volgens [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben zij voorafgaande aan de brand samen met [medeverdachte 2] in deze bus rondgereden.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 1] overweegt het hof dat hij over bepaalde elementen wisselend heeft verklaard. Over de kern van het verwijt heeft hij echter consistent verklaard. [medeverdachte 1] heeft ook zichzelf belast in zijn verklaringen. In het bijzonder wijst het hof op zijn verklaring dat hij de steen heeft gegooid en [medeverdachte 2] de brandbom. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1 zijn] verklaringen op dit essentiële onderdeel, maar ook overigens in grote lijnen met elkaar overeenkomen. In zoverre acht het hof zijn verklaringen betrouwbaar en [medeverdachte 1] geloofwaardig.
Betrokkenheid van de verdachten
Het hof leidt uit al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich hebben schuldig gemaakt aan medeplegen van een poging tot moord en aan medeplegen van brandstichting. Verder blijkt uit het voorgaande dat ook [verdachte] betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten.
Het hof zal hierna de vraag beantwoorden waaruit zijn betrokkenheid bestaat en hoe het handelen van [verdachte] kan worden gekwalificeerd.
Voor de bewezenverklaring van opzettelijke medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het behulpzaam zijn of op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
De betrokkenheid van [verdachte] bij de ten laste gelegde feiten bestaat naar het oordeel van het hof in het bijzonder uit de volgende handelingen, gedragingen dan wel omstandigheden:
- [verdachte] verzamelde mensen, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , om zich heen omdat hij bang was voor de personen die zijn woning in de gaten hielden. Hij vertelde hen over zijn problemen en zijn verdenking dat bewoners uit het “Polenpand” verantwoordelijk waren voor de overlast die hij ondervond;
- [verdachte] wist dat [slachtoffer 1] , één van de personen die hij verantwoordelijk hield voor deze overlast, in dit pand woonde, aangezien hij [slachtoffer 1] anderhalve week vóór de brand in dit pand had gezien;
- [verdachte] wist ook dat er andere mensen in dit pand woonachtig waren;
- kort vóór het ten laste gelegde heeft [verdachte] het volgende WhatsApp-bericht verstuurd: “Haal [roepnaam medeverdachte 1] zo op gaan we even op jacht”
(het hof begrijpt in het licht van de overige bewijsmiddelen dat [verdachte] met “ [roepnaam medeverdachte 1] ” “ [medeverdachte 1] ” bedoelt);
- [verdachte] heeft in de nacht van de brand samen met [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] opgehaald in de bus die werd bestuurd door [verdachte] ;
- onderweg naar het [hotelnaam] in Velp werd in deze bus het plan bedacht om een steen en daarna een brandbom naar binnen te gooien in het “Polenpand”. Dit plan werd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het bijzijn van [verdachte] bedacht;
- [verdachte] , die van dit plan op de hoogte was, reed na het maken van dit plan samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door naar het [hotelnaam] in Velp;
- bij dit hotel en vervolgens bij het “Polenpand” zijn de drie verdachten op zoek gegaan naar de mensen die verantwoordelijk waren voor het probleem van [verdachte] . Omdat er bij het hotel niemand aanwezig was, reden de verdachten door naar het “Polenpand”. [verdachte] heeft dit pand aangewezen aan zijn medeverdachten;
- [verdachte] was op de hoogte van het plan om de brandbom naar binnen te gooien in het “Polenpand”;
- nadat de brandbom naar binnen was gegooid, heeft [verdachte] getracht te verdoezelen wat er was gebeurd, in die zin dat alle mogelijke verdachten zouden zeggen dat zij in de avond en de nacht van de brand in de woning van zijn moeder aanwezig waren.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] , gelet op al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, als medeplichtige kan worden aangemerkt ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. [verdachte] was erbij toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het plan om de brandbom te gooien, bespraken. In plaats van zich van dit plan te distantiëren, is [verdachte] vervolgens samen met deze twee medeverdachten naar het [hotelnaam] in Velp en daarna naar het “Polenpand” gereden. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verteld dat de Polen waarvan hij overlast meende te hebben in dit pand woonden. [verdachte] verschafte hen dus opzettelijk inlichtingen hierover, wetende dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van plan waren een brandbom te gebruiken om het probleem van die overlast te stoppen. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] leidt het hof af dat de verdachten bij voornoemd hotel en het “Polenpand” bewust op zoek zijn gegaan naar de personen die volgens [verdachte] verantwoordelijk waren voor de overlast die hij ondervond. Het hof concludeert dat de verdachten de brandbom naar binnen wilden gooien op de locatie waar de personen aanwezig waren waar [verdachte] last van had. Omdat bij het [hotelnaam] niemand aanwezig was, reden de verdachten in het door [verdachte] bestuurde busje door naar het “Polenpand”. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten wisten dat hier wél mensen waren. De brandbom is uiteindelijk ook bij dit “Polenpand” naar binnen gegaan. Nadat deze brandbom naar binnen is gegooid, heeft [verdachte] geprobeerd te verdoezelen wat er was gebeurd. Die omstandigheid levert naar het oordeel van het hof een aanwijzing op dat zijn opzet van tevoren op het ingetreden gevolg, namelijk de brand in het “Polenpand”, gericht is geweest.
Weliswaar heeft [verdachte] op enig moment tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezegd dat hij het geen goed idee vond om een brandbom te gooien, maar naar het oordeel van het hof neemt dit niet weg dat hij medeplichtig is geweest bij de ten laste gelegde feiten, omdat [verdachte] , nadat het plan om de brandbom te gooien was gesmeed en besproken, in zijn bus met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is doorgereden naar het [hotelnaam] en het pand aan de [adres] in Velp om daar op zoek te gaan naar de mensen die hij verantwoordelijk hield voor zijn probleem. De omstandigheid dat hij op de oprit bij zijn moeders huis, voordat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen vertrokken om de brandbom te maken, nog heeft gezegd dat [medeverdachte 1] ervoor moest zorgen dat [medeverdachte 2] geen domme dingen zou doen, is naar het oordeel van het hof niet een adequate manier om te voorkomen dat deze brandbom uiteindelijk gegooid zou worden.
Naar het oordeel van het hof is sprake van dubbel opzet aan de zijde van [verdachte] . Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft. In het bijzonder wijst het hof in dit verband op het door [verdachte] aanwijzen van het “Polenpand” en op het feit dat hij zijn medeverdachten heeft verteld dat hij dacht dat de mensen die verantwoordelijk waren voor de overlast die hij ondervond, hier woonden. Uit de omstandigheid dat [verdachte] niet heeft voorkomen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een brandbom zouden gooien terwijl hij wist dat zij dit van plan waren in combinatie met het feit dat hij, nadat hij van dit plan op de hoogte raakte, nog actief op zoek is gegaan naar de personen die in zijn ogen verantwoordelijk waren voor zijn probleem (eerst bij het [hotelnaam] en daarna bij het “Polenpand”), leidt het hof af dat zijn opzet - in elk geval in voorwaardelijke vorm - ook gericht is geweest op de uiteindelijk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde misdrijven. Het feit dat [verdachte] na afloop heeft geprobeerd te verdoezelen wat er is gebeurd, sterkt het hof als gezegd in deze opvatting.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan naar het oordeel van het hof uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft uitgelokt. Het plan om de brandbom te gooien, is bedacht door [medeverdachte 2] en vervolgens uitgevoerd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Uit niets blijkt dat [verdachte] de anderen hiertoe heeft aangezet dan wel dat hij de ten laste gelegde feiten op een andere wijze heeft uitgelokt.
Het hof is van oordeel dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
In dit verband acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
- de fles die ten behoeve van de brandbom is gevuld met motorbenzine had een inhoud van 1,275 liter;
- eerst werd een steen door het raam van het “Polenpand” naar binnen gegooid, pas daarna de brandbom;
- dit gebeurde midden in de nacht;
- de verdachten wisten dat er ongeveer twintig tot dertig mensen woonden in dit “Polenpand”;
- de verdachten wilden ook dat hier mensen aanwezig waren;
- de verdachten hebben niet gecontroleerd of er mensen aanwezig waren in de ruimte waar de steen en de brandbom naar binnen werden gegooid en zij hebben ook niet gecontroleerd of een eventuele brand vanuit deze ruimte zou kunnen uitslaan naar andere ruimtes in het pand;
- de ramen van de ruimte waar de brandbom naar binnen ging, waren afgeplakt met posters;
- door de brand die door de brandbom is veroorzaakt, hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zeer ernstig letsel opgelopen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de omstandigheid dat eerst een steen door het raam is gegooid en dat daarna door het daardoor ontstane gat een brandbom naar binnen is gegooid, was het opzet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gericht op het tot stand brengen van een brand in het “Polenpand”. Zij wisten en zij wilden ook dat er mensen in dit pand aanwezig waren. Nu zij midden in de nacht een brandbom in de vorm van een molotovcocktail met als inhoud ongeveer een liter motorbenzine in een ruimte van dit pand naar binnen hebben gegooid zonder eerst te controleren of er mensen in deze ruimte aanwezig waren, hebben zij naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor mensen zouden komen te overlijden. Gelet op de grootte van de brandbom was het mogelijk dat het hele pand zou afbranden. Daarbij komt dat de verdachten de brandbom naar binnen hebben gegooid op een moment, midden in de nacht, waarop veel mensen slapen. Naar het oordeel van het hof verhoogt dit de kans op dodelijke slachtoffers, aangezien slapende mensen doorgaans minder snel reageren op dreigend gevaar.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dacht dat de ruimte waar de brandbom naar binnen is gegooid een gemeenschappelijke ruimte was waarin geen mensen aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof is niet duidelijk geworden op basis waarvan [medeverdachte 1] deze conclusie heeft getrokken. De ramen van de ruimte waar de brandbom naar binnen ging, waren afgeplakt met posters zodat de verdachten hier niet naar binnen konden kijken en dus ook niet konden controleren of er iemand in deze ruimte aanwezig was. Mede gelet daarop acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachten de brandbom naar binnen wilden gooien in een ruimte waar niemand was.
Het hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Dat sprake is geweest van voorbedachte raad is door de verdediging niet betwist.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met voorbedachte raad van het leven wilden beroven en dat [verdachte] hieraan medeplichtig is geweest.
In het bijzonder overweegt het hof nog het volgende.
Het plan om de steen en de brandbom naar binnen te gooien, is van tevoren bedacht door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] was bij het maken van dit plan aanwezig. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens samen een brandbom gemaakt en zijn met de steen en de brandbom naar het “Polenpand” gegaan. Daar moesten zij nog even wachten omdat er een auto langsreed. Vervolgens is het hiervoor genoemde plan uitgevoerd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] conform de eerder gemaakte afspraak: [medeverdachte 1] gooide eerst de steen naar binnen, waarna [medeverdachte 2] door het gat dat hierdoor was ontstaan de brandbom naar binnen gooide. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de uitvoering van dit plan was sprake van een reeks momenten waarop beslissingen zijn genomen, die gericht zijn geweest op de uitvoering van het plan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich gedurende deze tijd kunnen beraden op het genomen besluit en zij hebben de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties voor voorbedachte raad is het hof niet gebleken.
Gelet op het voorgaande verklaart het hof bewezen dat [verdachte] zich als medeplichtige heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: