Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellante sub 1] ,wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),2. [appellante sub 2] ,wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
[broer A] en [broer B] . [appellante] heeft samen met [broer A] door vererving percelen weiland, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie O, nrs 3 en 4, groot 23.08.84 ha verworven (hierna: de percelen). [broer B] heeft de boerderij met ongeveer 11 ha verkregen.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van het hoger beroep
-de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
- de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
- het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
- de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
€ 265.000 zou hebben overgehouden aan de verkoop van de boerderij en de aankoop van de woning is dat in elk geval niet. Die omstandigheid brengt slechts mee dat [appellante] een liquide buffer heeft die zij voorheen niet bezat. Niet bestreden is voorts dat [geïntimeerde] geen pensioenvoorziening heeft opgebouwd, waarvoor zij de buffer te zijner tijd kan aanwenden. Ook de afstand tussen de schuur te [plaats] en de woning te [plaats] (11 minuten per auto) is niet onoverkomelijk, terwijl [geïntimeerde] in de lammertijd ook kan rekenen op hulp van (het personeel van) [C] ter plaatse.
5.De beslissing
4 april 2017;