ECLI:NL:GHARL:2018:4115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
200.175.245
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Slotakkoord in pachtzaak Hedwigepolder met betrekking tot onteigening en proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de onteigening van de Hedwigepolder centraal. De appellant, die de pachtovereenkomsten wilde ontbinden, heeft zijn vordering verloren. Het hof oordeelt dat de onteigening doorgang vindt en dat de appellant geen belang meer heeft bij zijn vordering, aangezien de gronden zijn overgedragen. De pachters, die als geïntimeerden optreden, hebben de proceskosten verhaald op de appellant, die in het ongelijk is gesteld. Het hof bevestigt dat, ondanks dat de appellant materieel gelijk heeft, hij op basis van artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de proceskosten moet worden veroordeeld. Dit artikel stelt dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, ook al heeft hij materieel gelijk, de kosten moet dragen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en legt de proceskosten vast, inclusief griffierechten en salaris voor de advocaten. De uitspraak is gedaan op 1 mei 2018 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.245
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 3352053)
arrest van de pachtkamer van 1 mei 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
verder te noemen: [appellant] ,
appellant, voor wat betreft geïntimeerden sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20 en 24-25 in principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

2. [geïntimeerde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

3. [geïntimeerde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,

4. [geïntimeerde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

5. [geïntimeerde sub 5] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

6. [geïntimeerde sub 6] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

7. [geïntimeerde sub 7] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

8. [geïntimeerde sub 8] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

9. [geïntimeerde sub 9] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

10. [geïntimeerde sub 10] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

11. [geïntimeerde sub 11] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: W.M. Bijloo,

12. [geïntimeerde sub 12] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: W.M. Bijloo,

13. [geïntimeerde sub 13] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

14. [geïntimeerde sub 14] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

15. [geïntimeerde sub 15] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

16. de erven van [geïntimeerde sub 16] ,

gewoond hebbende te [woonplaats] , [land] ,
niet verschenen,

17. [geïntimeerde sub 17] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

18. [geïntimeerde sub 18] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. W.M. Bijloo,

19. [geïntimeerde sub 19]

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

20. [geïntimeerde sub 20] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

21. [geïntimeerde sub 21] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. R.E.E. Nobus,

22. [geïntimeerde sub 22] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. R.E.E. Nobus,

23. de erven van [geïntimeerde sub 23] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
niet verschenen na hervatting,

24. [geïntimeerde sub 24] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,

25. [geïntimeerde sub 25] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. B. Nijman,
geïntimeerden, voor wat betreft geïntimeerden sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20 en 24-25 in het principaal hoger beroep, geïntimeerden sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20 en 24-25 tevens als appellanten in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de pachters.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure tot dan toe naar het arrest van 25 april 2017.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte houdende uitlating van geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20, 24-25;
- de akte van geïntimeerden sub 11, 12 en 18;
- de akte van geïntimeerden sub 21 en 22;
- de antwoordakte van [appellant] ;
- de aanvulling op antwoordakte van [appellant] .
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
In voormeld arrest heeft het hof overwogen dat de vordering van [appellant] tot ontbinding van de pachtovereenkomsten voorwaardelijk kan worden toegewezen. Die voorwaarde is dat de pachtovereenkomsten zullen worden ontbonden op het moment dat onherroepelijk vaststaat dat de onteigening geen doorgang vindt, doordat de Hoge Raad oordeelt dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt omdat het werk waarvoor onteigend wordt door de eigenaar zelf zal worden gerealiseerd (zie rov. 4.9 en 4.23 van het tussenarrest van 13 december 2016). Het hof heeft de zaak aangehouden tot het moment dat de Hoge Raad zou hebben beslist in de onteigeningszaak.
2.2
Bij arrest van 5 januari 2018 heeft de Hoge Raad beslist dat het principale beroep van [appellant] dient te worden verworpen met veroordeling van [appellant] in de kosten. Dit brengt mee dat de vervroegde onteigening bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juni 2016 in stand is gebleven. De voorwaarde waaronder de vordering kon worden toegewezen is dus niet vervuld.
2.3
Bij aanvulling op antwoordakte heeft [appellant] medegedeeld dat het onteigeningsvonnis op 12 februari 2017, derhalve binnen twee maanden, is ingeschreven in de openbare registers. Dat brengt mee dat [appellant] geen eigenaar meer is van de gronden en het belang aan zijn vordering in onderhavige zaak is komen te ontvallen. De vordering zal dan ook alsnog worden afgewezen.
2.4
De pachters bepleiten dat [appellant] in de proceskosten aan hun zijde moet worden veroordeeld omdat de vordering zal worden afgewezen. [appellant] betwist dat; hij stelt dat hij materieel in het gelijk is gesteld en dat slechts door een externe omstandigheid de vordering niet kan worden toegewezen. Het hof oordeelt als volgt.
2.5
Artikel 237 lid 1 Rv brengt mee dat de rechter de partij die in het dictum in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten
moetveroordelen, ook indien het materiële gelijk bij de eiser ligt maar een formele of externe reden aan toewijzing van de vordering in de weg staat. Dit imperatief is in de rechtspraak van de Hoge Raad keer op keer herhaald. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de proceskosten. Een nadere aktewisseling zoals verzocht door geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20, 24-25 is bij deze stand van zaken overbodig.
Slotsom
2.6
Het hof zal het vonnis in eerste aanleg, waarbij de vordering van [appellant] is afgewezen, bekrachtigen op andere gronden. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
2.7
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20, 24-25 zullen vanwege het feit dat tweemaal een memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep is genomen, worden vastgesteld op € 311 aan griffierecht en op € 3.222 aan salaris advocaat (3 punten x tarief II).
2.8
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden sub 11, 12 en 18 zullen worden vastgesteld op € 311 aan griffierecht en op € 2.685 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief II). Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
2.9
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden sub 21 en 22 zullen worden vastgesteld op € 311 aan griffierecht en op € 2.685 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief II). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.
2.1
Geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20, 24-25 gelden in het incidenteel hoger beroep als in het ongelijk gestelde partij en zullen in de proceskosten van [appellant] worden veroordeeld. De kosten zullen vanwege het feit dat tweemaal een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep is genomen, worden vastgesteld op € 2.148 (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Middelburg (rechtbank Zeeland-West-Brabant) van 24 april 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het (principaal) hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
  • geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20, 24-25 vastgesteld op € 311 voor griffierecht en op
  • geïntimeerden sub 11, 12 en 18 vastgesteld op € 311 voor griffierecht en op € 2.685 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
  • geïntimeerden sub 21 en 22 vastgesteld op € 311 voor griffierecht en op € 2.685 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20, 24-25 in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en H.L. Wattel en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en ir. J.H. Jurrius en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2018.