Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.[de moeder] ,
2.de raad voor de kinderbescherming
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
3.De feiten
18 augustus 2017, heeft de vader, voor zover hier van belang, verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd. De raad heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
"
Gebleken is dat [de minderjarige] niet weet wie zijn vader is. Voor [de minderjarige] is het dan ook allereerst van belang dat hij hierover door zijn moeder wordt ingelicht. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder niet van plan is [de minderjarige] uit zichzelf hierover in te lichten. Hoewel het hof begrip heeft voor de angsten van de moeder, acht het hof haar houding op dit punt zorgelijk, nu statusvoorlichting essentieel is voor een goede identiteitsontwikkeling. Van de moeder wordt daarom verwacht dat zij spoedig hulp inschakelt waardoor zij in staat zal zijn [de minderjarige] binnen afzienbare termijn statusvoorlichting te geven. Dit betekent dat zij daarbij tevens - in het belang van [de minderjarige] - hulp dient te ontvangen voor het verminderen van haar angsten ten aanzien van de vader. Naar het oordeel van het hof dient de moeder voorlopig de ruimte te worden gegeven om statusvoorlichting op gang te brengen om de vader een plek in het leven van [de minderjarige] te geven, voordat eventueel tot een (opbouw van een) omgangsregeling kan worden gekomen".
Uit het raadsrapport van 7 juni 2016 komt naar voren dat de raad het zorgelijk vindt dat de moeder nog altijd geen openheid naar [de minderjarige] toont over zijn afkomst. Het is volgens de raad de taak van een ouder om het kind over zijn afkomst te informeren en daar niet mee te wachten tot het kind vragen over zijn afkomst gaat stellen of opgroeit met het idee dat de nieuwe partner van de moeder zijn biologische vader is. Dat [de minderjarige] geen vragen zou stellen over zijn afkomst, kan de raad zich moeilijk voorstellen. Als dat wel het geval is, komt dat volgens de raad mogelijk doordat [de minderjarige] de partner van de moeder als zijn vader ziet. [de minderjarige] heeft volgens de raad het recht om te weten wie zijn vader is. Dat zal zijn ontwikkeling niet schaden. Het is volgens de raad voor een gezonde identiteitsontwikkeling van een kind belangrijk dat het zich kan spiegelen aan zijn ouders. Als het bestaan van de biologische vader voor [de minderjarige] wordt verzwegen, wordt een deel van [de minderjarige] ontkend. Dat is volgens de raad een boodschap die een ouder niet moet willen geven aan een kind om (ontwikkelings)problemen in de toekomst te voorkomen. De raad heeft echter ook geconstateerd dat er bij de moeder nog altijd weinig mogelijkheden zijn om statusvoorlichting te geven. De moeder en grootmoeder moederszijde zijn volgens de raad zeer stellig in hun mening dat statusvoorlichting niet moet plaatsvinden en het gesprek daarover is moeilijk te voeren. Voor een hulpverleningstraject vanuit [D] om bij de moeder bewustwording te creëren en haar te ondersteunen bij het geven van statusvoorlichting, lijkt bij de moeder geen enkele motivatie te zijn. Een ondertoezichtstelling gericht op statusvoorlichting zou volgens de raad echter de spanningen bij de moeder verergeren. De rustige en stabiele situatie voor [de minderjarige] zou dan verstoord kunnen raken en het is volgens de raad bovendien de vraag in hoeverre de moeder, wanneer zij gedwongen wordt tot het geven van statusvoorlichting, in staat is een beeld neer te zetten van de vader waarbij [de minderjarige] voldoende van hem weet, maar beschermd wordt voor te belastende informatie. De raad heeft daarom alles afwegende geconcludeerd dat er op dat moment geen mogelijkheden zijn voor statusvoorlichting. De rechtbank heeft het advies van de raad gevolgd en heeft het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen bij beschikking van 21 december 2016 opnieuw afgewezen.