In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter centraal. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om een omgangsregeling waarbij haar dochter, [de minderjarige2], één keer in de veertien dagen een weekend bij haar kan doorbrengen. De moeder heeft zorgen over de handelwijze van de jeugdbescherming en de communicatie met de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI). De GI heeft verweer gevoerd en stelt dat de voorgestelde regeling niet in het belang van [de minderjarige2] is, gezien het gebrek aan contact tussen moeder en dochter en de zorgen die [de minderjarige2] heeft geuit.
Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waaruit blijkt dat de moeder en de vader van [de minderjarige2] hun gezag over haar hebben verloren. De moeder heeft in de afgelopen jaren verschillende pogingen ondernomen om contact met haar dochter te herstellen, maar deze zijn door de GI en andere omstandigheden bemoeilijkt. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2018 vastgesteld dat de communicatie tussen de GI en de moeder niet goed verloopt, wat de situatie verder compliceert.
Gezien de zorgen van het hof over de huidige situatie van [de minderjarige2] en de noodzaak voor een beter inzicht in de mogelijkheden voor omgang, heeft het hof besloten de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om binnen drie maanden advies uit te brengen over de communicatie tussen de moeder en de GI, de voortgang van de systeemtherapie voor [de minderjarige2], en de mogelijkheden voor een omgangsregeling. Het hof zal na ontvangst van dit advies en eventuele reacties van partijen verder beslissen over de zaak.