ECLI:NL:GHARL:2018:4030

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
200.222.504/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en zorgen over de handelwijze van jeugdbescherming in een familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter centraal. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om een omgangsregeling waarbij haar dochter, [de minderjarige2], één keer in de veertien dagen een weekend bij haar kan doorbrengen. De moeder heeft zorgen over de handelwijze van de jeugdbescherming en de communicatie met de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI). De GI heeft verweer gevoerd en stelt dat de voorgestelde regeling niet in het belang van [de minderjarige2] is, gezien het gebrek aan contact tussen moeder en dochter en de zorgen die [de minderjarige2] heeft geuit.

Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waaruit blijkt dat de moeder en de vader van [de minderjarige2] hun gezag over haar hebben verloren. De moeder heeft in de afgelopen jaren verschillende pogingen ondernomen om contact met haar dochter te herstellen, maar deze zijn door de GI en andere omstandigheden bemoeilijkt. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2018 vastgesteld dat de communicatie tussen de GI en de moeder niet goed verloopt, wat de situatie verder compliceert.

Gezien de zorgen van het hof over de huidige situatie van [de minderjarige2] en de noodzaak voor een beter inzicht in de mogelijkheden voor omgang, heeft het hof besloten de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om binnen drie maanden advies uit te brengen over de communicatie tussen de moeder en de GI, de voortgang van de systeemtherapie voor [de minderjarige2], en de mogelijkheden voor een omgangsregeling. Het hof zal na ontvangst van dit advies en eventuele reacties van partijen verder beslissen over de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.504/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/195052 / FA RK 16-2980)
beschikking van 26 april 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 3 januari 2017 en 16 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 augustus 2017;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
7 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 19 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 21 september 2017 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad van 9 februari 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn mevrouw
[B] en mevrouw [C] verschenen. Verder heeft de moeder ter ondersteuning naar de zitting meegenomen de heer [D] (persoonlijk begeleider), waarmee het hof en partijen hebben ingestemd.

3.De feiten

3.1
Uit het in oktober 2012 ontbonden huwelijk tussen de moeder en [E] (verder te noemen: de vader) zijn geboren de inmiddels meerderjarige [F] ,
[de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) geboren [in] 2002 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren [in] 2006.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 9 juli 2012 onder toezicht. Op diezelfde dag is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgegeven, die op 8 augustus 2012 is geëffectueerd. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. Na vanaf eind april 2013 een periode thuis te hebben gewoond bij de moeder, zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds 2 oktober 2014 opnieuw uit huis geplaatst. Aanvankelijk in een vrijwillig kader en nadien op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.3
Bij beschikking van 3 januari 2017 is het gezag van de moeder (en de vader) over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd. Bij beschikking van 5 december 2017 heeft het hof deze beschikking bekrachtigd.
3.4
[de minderjarige2] woont sinds 15 oktober 2014 bij de huidige pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van de moeder met [de minderjarige2] . Bij beschikking van 16 mei 2017 (hierna ook: de bestreden beschikking) is het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige2] afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op het (alsnog) vaststellen van een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] . De moeder verzoekt het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking waarvan beroep te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige2] één keer in de veertien dagen een weekend bij de moeder zal zijn van vrijdag 17:00 uur tot zondag
17:00 uur, waarbij de pleegouders [de minderjarige2] brengen en de moeder [de minderjarige2] terugbrengt.
4.3
De GI voert verweer en zij verzoekt het hoger beroep van de moeder te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge lid 3 van voormeld artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De moeder stelt kortgezegd dat de uitvoering van de door de GI ter zitting van de rechtbank gedane toezeggingen inzake het contactherstel en een opbouwregeling voor wat betreft de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] niet van de grond komen. De GI voert aan dat door onvoorziene omstandigheden het proces van contactherstel is opgeschort en in een ander daglicht is komen te staan. De door de moeder verzochte weekendregeling met [de minderjarige2] van eenmaal per veertien dagen acht de GI niet in zijn belang, onder meer gezien het feit dat er al lange tijd geen contact tussen de moeder en [de minderjarige2] is geweest en omdat [de minderjarige2] aangeeft hier (nog) niet aan toe te zijn.
5.3
Het hof leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat de communicatie en samenwerking tussen de GI en de moeder - die nu alleen nog maar via haar advocaat met de GI wenst te praten - niet goed verloopt. Dit is ook weer gebleken rondom de periode dat een contactmoment tussen de moeder en [de minderjarige2] op het laatste moment - los van de oorzaak - door de GI is afgezegd. De moeder zou [de minderjarige2] in juli 2017 na lange tijd weer zien, maar dit is er tot op heden niet van gekomen. Het hof kan zich de door de moeder ter zitting geuite zorgen voorstellen wat betreft de situatie van [de minderjarige2] in het huidige pleeggezin na wat er (daar) gebeurd is tussen hem en zijn broer [de minderjarige1] . Verder is gebleken dat de hulpverlening voor [de minderjarige2] niet voortvarend is opgepakt, hetgeen volgens de GI te maken had met (voor het hof onduidelijk gebleven) problemen rond de indicatiestelling van [de minderjarige2] , en een overgang van hulpverlening vanuit [G] naar [H] . De GI heeft ter zitting aangegeven hierbij (ook) misstappen te hebben gemaakt. Het hof maakt zich hier, gelet op hetgeen [de minderjarige2] heeft meegemaakt, ernstige zorgen over. Ter zitting is duidelijk geworden dat er inmiddels een behandelingstraject is opgestart bij [H] , waarbij alle partijen ((pleeg)ouders, [de minderjarige2] en de GI) zijn betrokken. Dit traject bevindt zich in de beginfase zodat er nog geen evaluatie/adviesmoment heeft plaatsgevonden.
5.4
Het hof acht zich gelet op de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven ten aanzien van het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen. De vertroebelde communicatie en samenwerking tussen de GI en de moeder leidt er toe dat het hof op dit moment geen helder beeld heeft van de (on)mogelijkheden tot omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] . Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken het hof binnen drie maanden te adviseren door middel van een briefrapport. Het hof acht het van groot belang dat er zicht komt op de (mogelijkheden tot verbetering van de) communicatie tussen de GI en de moeder en de wijze waarop de moeder wordt betrokken als ouder op afstand, de voortgang van de systeemtherapie ten behoeve van [de minderjarige2] en de mogelijkheid om enige vorm van contact tussen [de minderjarige2] en de moeder toe te laten. Het hof verzoekt de raad aldus om:
1. advies uit te brengen omtrent de vraag wat er nodig is om de moeizame verhouding tussen de moeder en de GI recht te trekken, met name in relatie tot de vraag onder punt 3;
2. het hof te rapporteren over het verloop en de voortgang van de systeemtherapie (bij [H] ) ten behoeve van [de minderjarige2] ; en
3. advies uit te brengen over het verzoek van de moeder om een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige2] vast te stellen, waarbij de draagkracht en het belang van [de minderjarige2] voorop dienen te staan en, indien aan de orde, op welke wijze de omgang het beste kan worden vormgegeven (qua frequentie, duur, locatie, begeleiding).
5.5
Na ontvangst van de rapportage en het advies van de raad zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om daarop binnen twee weken inhoudelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak verder op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist. In afwachting van het rapport en advies van de raad en de eventuele reacties van partijen daarop, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.4 omschreven en daaromtrent uiterlijk op 30 juli 2018 te rapporteren, althans schriftelijk bericht te verstrekken over de voorgang van het onderzoek;
bepaalt dat na rapportage en advies van de raad en eventuele reactie van partijen de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 26 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.