ECLI:NL:GHARL:2018:4019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
200.225.669/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige en de rol van ouders en gezinshuisouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2001. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder gezamenlijk gezag met de moeder, maar de rechtbank Noord-Nederland had op 18 juli 2017, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd. De minderjarige staat sinds 2008 onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering en is sinds 2012 uithuisgeplaatst. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het gezag te behouden, maar het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof overwoog dat de minderjarige recht heeft op duidelijkheid en continuïteit in zijn opvoeding, en dat de rol van de ouders op afstand moet worden gedefinieerd. Het hof concludeerde dat de beëindiging van het gezag van de vader gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en het belang van de minderjarige. De vader had onvoldoende onderbouwd waarom een nieuw onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden noodzakelijk zou zijn, en het hof wees zijn verzoek af. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat de vader, ondanks de beëindiging van het gezag, altijd de vader van de minderjarige zal blijven en recht heeft op informatie en contact, voor zover het belang van de minderjarige dit toelaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.669/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/175331 / FA RK 17-1071)
beschikking van 24 april 2018
inzake
[de vader],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.T. Huisman te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,

2.[de gezinshuisouders] ,

verder te noemen: de gezinshuisouders,

3.de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 oktober 2017;
- het verweerschrift;
- een brief van mr. Huisman van 20 maart 2018 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in]
2001, heeft per brief, door het hof ontvangen op 9 april 2018, zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek van de vader.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2018 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door mevrouw
[C] , persoonlijk begeleider van de vader vanuit zorggroep [D] . Namens de raad is de heer [E] verschenen. Voorts is de moeder verschenen, vergezeld door mevrouw [F] , de begeleidster van de moeder vanuit [G] . Namens de GI zijn verschenen mevrouw [H] (jeugdbeschermer) en mevrouw [I] (stagiaire).

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren. De ouders hadden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] staat sinds 2008 onder toezicht van de GI en is sinds 2012, in eerste instantie vrijwillig en alleen doordeweeks, uithuisgeplaatst.
3.3
[de minderjarige] verblijft sinds medio 2016 volledig in het huidige gezinshuis, [J] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
18 juli 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op de beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] alsnog terstond wordt afgewezen, dan wel dat een nieuw onafhankelijk onderzoek wordt gelast, althans zodanig te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen, alsmede de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en na eigen weging tot de zijne maakt, van oordeel dat aan voornoemde wettelijke vereisten is voldaan en dat de rechtbank op goede gronden het gezag van de vader over [de minderjarige] heeft beëindigd. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.4
De vader heeft aangegeven het gevoel te hebben zonder het gezag helemaal te zijn buitengesloten van [de minderjarige] . Het hof begrijpt de wens van de vader om het gezag te behouden, maar het belang van [de minderjarige] is in dezendoorslaggevend. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort en niet langer het doel is van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zoals hier het geval is, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen de discussie en onzekerheid over de verblijfplaats voortduren en dat is niet in het belang van [de minderjarige] . Hij heeft recht op duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief en op een ongestoorde hechting in het gezinshuis. Aan dat belang moet zwaarwegende betekenis worden toegekend. Het moet voor [de minderjarige] en alle betrokkenen, onder wie de gezinshuisouders (hechting is een wederzijds proces), duidelijk zijn dat hij (in ieder geval) tot zijn volwassenheid opgevoed en verzorgd blijft worden door zijn gezinshuisouders en dat er duidelijkheid is over de rol op afstand die de vader (en de moeder) in zijn leven kan innemen. Dit belang van [de minderjarige] prevaleert naar het oordeel van het hof boven het belang van de vader bij behoud van het gezag.
5.5
Voor zover de vader klaagt dat niet juist is onderzocht welke mogelijkheden er zijn om met handhaving van het gezag van de vader in de opvoeding van [de minderjarige] te voorzien en hij van mening is dat er een nieuw en onafhankelijk onderzoek zou moeten worden verricht overweegt het hof als volgt. Het hof ziet - mede gelet op de weerstand van de vader jegens de huidige plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis - geen mogelijkheden om het verder opgroeien van [de minderjarige] in zijn huidige omgeving met voortduring van het gezag van de vader of in een vrijwillig kader te laten gebeuren. Het hof ziet ook geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het raadsrapport van 30 maart 2017. Het hof begrijpt dat de raad zijn onderzoeksbevindingen heeft gebaseerd op gesprekken met de ouders, [de minderjarige] , informanten en op basis van multidisciplinair overleg, zodat het hof de raadsbevindingen voldoende onderbouwd acht.
Nu de vader verder onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft aangegeven wat er niet goed is aan het raadsonderzoek en wat er door een andere instantie precies zou moeten worden onderzocht wijst het hof zijn verzoek om een nader onderzoek te doen af. Het hof neemt hierbij in zijn overwegingen mee dat het gelasten van een onderzoek strijdig is met het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is gebaat bij continuering van zijn huidige stabiele en voor hem vertrouwde opvoedomgeving in het gezinshuis en (terug)plaatsing bij de vader is niet aan de orde. Een nieuw onderzoek naar bijvoorbeeld de opvoedingsvaardigheden van de vader kan dan ook niet mede tot beslissing van de zaak leiden, nog daargelaten dat dat wederom onrust en onzekerheid voor [de minderjarige] tot gevolg zal hebben, hetgeen niet in zijn belang is.
5.6
De vader heeft voorts gegriefd tegen de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] . Hij stelt dat de GI zijn vaderrol niet serieus neemt, temeer nu het contact tussen de vader en [de minderjarige] , na een eerdere beperking hiervan, thans helemaal stil ligt. De GI heeft ter zitting echter de reden van het (tijdelijk) stop zetten van het contact van de vader (en de moeder) met [de minderjarige] toegelicht en handelt hiermee naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] . Nu de vader voor het overige zijn bezwaren tegen de benoeming van de huidige GI als voogd niet heeft onderbouwd en deze met name lijken te zijn ingegeven door het feit dat de vader zelf het gezag over [de minderjarige] wenst te houden passeert het hof deze grief.
5.7
Het hof wenst ten overvloede, net als de rechtbank heeft gedaan, nog op te merken dat het feit dat het gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd zal zijn, niet met zich brengt dat hij voor [de minderjarige] minder belangrijk is of dat hij geen rol meer in het leven van [de minderjarige] speelt. Immers, de vader zal ondanks de beëindiging van het gezag altijd de vader van [de minderjarige] blijven. Hij houdt het recht op informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige] en op contact met [de minderjarige] voor zover het belang van [de minderjarige] zich hiertegen niet verzet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
18 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, I.A. Vermeulen en S. Rezel, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 24 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.