Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2001. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder gezamenlijk gezag met de moeder, maar de rechtbank Noord-Nederland had op 18 juli 2017, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd. De minderjarige staat sinds 2008 onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering en is sinds 2012 uithuisgeplaatst. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het gezag te behouden, maar het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof overwoog dat de minderjarige recht heeft op duidelijkheid en continuïteit in zijn opvoeding, en dat de rol van de ouders op afstand moet worden gedefinieerd. Het hof concludeerde dat de beëindiging van het gezag van de vader gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en het belang van de minderjarige. De vader had onvoldoende onderbouwd waarom een nieuw onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden noodzakelijk zou zijn, en het hof wees zijn verzoek af. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat de vader, ondanks de beëindiging van het gezag, altijd de vader van de minderjarige zal blijven en recht heeft op informatie en contact, voor zover het belang van de minderjarige dit toelaat.