ECLI:NL:GHARL:2018:3915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
200.225.143
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van mentor in het kader van mentorschap; beoordeling van gewichtige redenen voor ontslag

In deze zaak gaat het om een verzoek tot ontslag van de mentor van een betrokkene, die onder mentorschap staat. De verzoeksters, dochters van de betrokkene, hebben in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter aangevochten, waarin het verzoek tot ontslag van de mentor was afgewezen. De kantonrechter had eerder, op 4 mei 2017, geoordeeld dat er geen gewichtige redenen waren om de mentor te ontslaan. De verzoeksters hebben in hoger beroep aangevoerd dat de mentor de belangen van de betrokkene niet goed behartigt en hebben verzocht om het ontslag van de huidige mentor en de benoeming van een opvolgend mentor.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de mentor, [verweerster], de belangen van de betrokkene, die lijdt aan dementie, adequaat behartigt. Het hof heeft overwogen dat er geen bewijs is geleverd voor non-communicatie of ernstige miscommunicatie van de zijde van de mentor. De mentor heeft een noodopvang geregeld voor de betrokkene en heeft gezorgd voor een permanente woonplek in een instelling die gespecialiseerd is in de verzorging van mensen met een Marokkaanse achtergrond. Het hof concludeert dat de emoties binnen de familie hoog oplopen en dat er verdeeldheid is over de zorg voor de betrokkene, maar dat dit niet leidt tot gewichtige redenen voor ontslag van de mentor.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek tot ontslag van de mentor is afgewezen. De beslissing is genomen op 24 april 2018, waarbij het hof de belangen van de betrokkene vooropstelt en de rol van de mentor in de zorg en begeleiding van de betrokkene bevestigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.143
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5636086)
beschikking van 24 april 2018
inzake
[verzoekster 1],
wonende te [plaatsnaam] ,
dochter van de betrokkene,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de verzoekster,
advocaat: mr. G.J. de Hosson te Utrecht,
en
[verzoekster 2],
dochter van de betrokkene,
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de verzoekster,
advocaat: mr. A. Boumanjal te Utrecht,
en
[verweerster] , werkzaam bij [X],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
mentor van de hierna nader te noemen de betrokkene [betrokkene] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de mentor,
advocaat: mr. J. van Berk te Nijmegen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[betrokkene],
wonende te Utrecht,
verder te noemen: de betrokkene,
en
[dochter 1],
dochter van de betrokkene,
wonende te [plaatsnaam] ,
en
[dochter 2],
dochter van de betrokkene,
wonende te [plaatsnaam] ,
en
[dochter 3],
dochter van de betrokkene,
wonende te [plaatsnaam] ,
en
[dochter 4],
dochter van de betrokkene,
wonende te [plaatsnaam] ,
en
[zoon],
zoon van de betrokkene,
wonende te [plaatsnaam] ,
en
[de voorgestelde mentor],
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: de voorgestelde mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2017;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van [dochter 3] , ingekomen op 15 maart 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook zijn verschenen [zoon] , bijgestaan door mr. Koudijs, [persoon 1] , [kleindochter] (kleindochter), [dochter 2] , [dochter 4] , [kleindochter 2] (kleindochter). Aan [bewindvoerder] , de bewindvoerder van de betrokkene, is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 11 april 2016 een mentorschap ten behoeve van de betrokkene ingesteld met benoeming van [X] tot mentor. [verweerster] is de feitelijke uitvoerder van het mentorschap.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 12 juli 2016, hebben [verzoekster 1] , [verzoekster 2] , [zoon] , [dochter 4] en Mustapha Lkoundi verzocht de huidige mentor te ontslaan. Op 9 januari 2017 is een aanvullend verzoek gedaan (door een kleindochter van de betrokkene, Laila Naji) tot ontslag van de huidige mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 4 mei 2017 heeft de kantonrechter het verzoek tot ontslag van de mentor afgewezen.
4.2
Verzoeksters zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 mei 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Verzoeksters hebben verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek tot ontslag van [X] , te weten [verweerster] , als mentor en het verzoek tot benoeming van een opvolgend mentor, bij voorkeur [de voorgestelde mentor] , toe te wijzen, dan wel ambtshalve een opvolgend mentor te benoemen.
4.3
De mentor voert verweer en verzoekt het ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een mentor ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de mentor niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van een medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, lid 1 BW, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om ontslag te verlenen.
5.2
Het hof stelt voorop dat een mentor wordt aangesteld om de belangen (van niet-vermogensrechtelijke aard) van de betrokkene te behartigen. Deze belangen liggen vooral op het gebied van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de mentor de belangen van de betrokkene niet goed behartigt, zodat er geen gewichtige redenen zijn om de mentor te ontslaan. Het hof overweegt hierbij dat uit de stukken en hetgeen naar voren is gebracht tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen dat de familie van betrokkene zeer verdeeld is over de wijze waarop de verzorging en begeleiding van hun (groot)moeder dient plaats te vinden. Ter zitting heeft het hof geconstateerd dat de emoties hierbij hoog kunnen oplopen. Ook hebben familieleden, buiten de mentor om, betrokkene naar Marokko overgebracht. Bij terugkeer was er geen adequate opvang geregeld. De mentor heeft toen op stel en sprong een noodopvang moeten organiseren. Thans heeft de mentor een permanente woonplek voor betrokkene kunnen verkrijgen bij [locatie X] . Een deel van de familie vindt dit een passende voorziening, een ander deel van de familie niet.
Gelet op de onderlinge, deels verstoorde, familieverhoudingen, de emoties en het eigenhandig optreden van sommige familieleden is naar het oordeel van het hof een standvastig en doortastend optreden van de mentor onvermijdelijk. Dat de mentor via een beperkt aantal contactpersonen communiceert en daarmee enige stroomlijning in de contacten heeft gebracht ligt eveneens voor de hand.
Niet is gebleken dat de dagelijkse verzorging voor de betrokkene niet goed zou zijn. Zij woont in een instelling die gespecialiseerd is in de verzorging van mensen die lijden aan dementie. Er wordt rekening gehouden met bewoners met een Marokkaanse achtergrond. Zo worden er geregeld Marokkaanse activiteiten georganiseerd. Er kan halal worden gegeten en familie kan ten behoeve van de betrokkene Marokkaans eten meenemen. Tevens wordt rekening gehouden met religieuze kledingvoorschriften van de betrokkene. Een (pasklaar) alternatief voor deze voorziening is door familieleden die anders willen niet aangedragen.
Er zijn door de mentor enige beperkingen opgelegd wat betreft de frequentie en invulling van de omgang tussen de kinderen en de betrokkene, maar deze zijn blijkbaar het gevolg geweest van eerder contra-productief handelen van sommige familieleden van de betrokkene.
Uit de stukken noch uit hetgeen ter sprake is gekomen tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat er sprake is van non-communicatie dan wel van ernstige miscommunicatie van de zijde van de mentor. Ook is niet gebleken dat het optreden van de mentor, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, in strijd is of is geweest met de belangen van de betrokkene. Alles afwegende is het hof dan ook van oordeel dat er zich geen gewichtige redenen voordoen die zouden moeten leiden tot het ontslag van de bewindvoerder.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 mei 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.L.H. Ernes, bijgestaan door M. Vodegel als griffier, en is op 24 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.