Uitspraak
[appellante],
Harener Tegelhandel,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
27 juni 2016 geen antwoord-akte nam, is de zaak met nummer 200.13.876/01 ambtshalve geroyeerd.
2.Wijziging van eis
“
bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het eindvonnis van de RechtbankNoord-Nederland, zittingsplaats Assen, kamer voor kantonzaken, gewezen op 25 juni 2013 in de procedure in conventie tussen appellante als eiseres in conventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie, met zaak-/rolnummer 353710 / CV EXPL 12-4479, en, opnieuw rechtdoende:
3.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
“Het hof zal de procedure drie maanden aanhouden teneinde de Harener Tegelhandel in de gelegenheid te stellen het herstel conform het rapport [D] uit te (laten) voeren.Vervolgens zullen partijen zich bij akte uit dienen te laten over de vraag of het herstel geslaagd is en indien dat het geval is, over de vraag in wat voor schadevergoeding de dan nog resterende onvolkomenheden zich dienen te vertalen, rekening houdende met het feit dat [appellante] het restant van de aanneemsom nog niet heeft voldaan.In het geval het herstel niet is geslaagd, dienen partijen zich nog (nader) uit te laten over de hoogte van de vervangende schadevergoeding.”Vervolgens heeft het hof de zaak naar de rol van dinsdag 15 maart 2016 verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich over de in rov 5.14 geformuleerde vragen uit te laten.
In de woonkamer en bijkeuken zijn in het geheel geen herstelwerkzaamheden verricht en de herstelwerkzaamheden die wel zijn uitgevoerd (onder andere in de werkkamer, de slaapkamers en de hal) zijn ondeugdelijk gebleken. [geïntimeerde] heeft weliswaar vloeistof geïnjecteerd, maar is daarbij afgeweken van het advies van [D] . De door [geïntimeerde] uitgevoerde herstelmethode heeft niet geleid tot een geslaagd herstel. [appellante] verwijst in dat verband naar een rapport van de heer ir. [E] van 23 maart 2017. Dat rapport houdt onder meer de volgende bevindingen in:
“Geconstateerd moet worden dat HTH[Harener Tegelhandel, hof]
dit advies van [D] , dat volgens de uitspraak van het Gerechtshof uitgevoerd diende te worden, in zijn geheel niet heeft opgevolgd: er is niet met behulp van een pompmachine geïnjecteerd met epoxyhars en er zijn geen dilatatievoegen aangebracht. HTH heeft de door [D] geadviseerde werkzaamheden niet door een daarin gespecialiseerd bedrijf laten uitvoeren.De vraag is vervolgens of de door HTH gehanteerde methode en uitvoering toch geleid heeft tot het oplossen van de niet goed functioneerde[het hof leest: functionerende]
vloer verwarming. Daartoe dienen de holle ruimtes onder de tegels en rond de buizen vol en zat voorzien te worden van materiaal (de oorzaak van de niet functioneerde vloerverwarming volgens zowel [D] als [E] ).Uit de waarnemingen (bijlage 3) blijkt dat:1. Daar waar duidelijk injectievloeistof ingebracht is, er zich nog steeds hoorbaar holle ruimten bevinden2. De infraroodbeelden van geïnjecteerde vloertegels nog steeds een vlekkerig warmtebeeld geven3. Uit de klank van de vloer aangeeft dat er zich nog vele holle ruimten onder de tegels bevinden4. Uit de infrarood metingen de vloer qua warmtebeeld nog steeds vlekkering is (grote verschillen in temperatuur, ook in de lijn van de buizen) en dat het verloop van de verwarmingsbuizen zich niet duidelijk laat zien. Het vlekkerige beeld wordt veroorzaakt door onvolledige warmteoverdracht vanuit de vloerverwarmingsbuis via de vloer naar de vloertegels.In bijlage 3 is afbeelding 1 als voorbeeld toegevoegd waarop het infrarood beeld is weergegeven van een wel correct functionerende vloerverwarming.5. Bij vergelijk van de infrarood foto’s uit 2010 en de foto’s van 2017 er geen significante verbetering is ontstaan door de door de HTH verrichte werkzaamheden.5. ConclusieDe vloerverwarming functioneert nog steeds onvoldoende omdat de warmteoverdracht van verwarmingsleidingen naar de tegels te veel verstoord wordt door de aanwezigheid van zeer veel holle ruimtes tussen de tegels en de ondervloer en tussen de begane grond vloer en de slangen, dit ondanks de poging van HTH deze holle ruimten te vullen middels injecteren met zeer beperkte overdruk.De herstelwerkzaamheden van de HTH zijn niet conform het door de rechtbank overgenomen advies van [D] uitgevoerd en zijn niet geslaagd.6. Slotopmerkingen(..) Voor de kosten van herstel wordt verwezen naar mijn rapportage van 12 april 2012 waarbij werd geadviseerd is de vloer geheel te vervangen (…)”
[appellante] had inmiddels [D] benaderd, de deskundige die eerder op verzoek van [geïntimeerde] had aangegeven dat herstel middels injecteren kon plaatsvinden. [D] heeft de door [geïntimeerde] uitgevoerde herstelwerkzaamheden op verzoek van [appellante] beoordeeld. Het rapport van zijn bevindingen is door [appellante] ter gelegenheid van het schriftelijk pleidooi in het geding gebracht.
De bevindingen van [D] luiden als volgt:
“Het injecteren van de tegelvloer, althans een poging daartoe heeft plaatsgevonden door het ondergieten met Injectielijm 2K van Remmers Bouwchemie BV te Hoogeveen.Het injecteren heeft daardoor niet plaatsgevonden volgens het door mij aangegeven herstel in het Expertise Rapport.Ter plaatse van enkele boorgaatjes is wel enigszins verbetering opgetreden doch het resultaat is ver beneden de maat.Op deze wijze zal de vloerverwarming nooit het rendement geven wat noodzakelijk is.Verder zijn op diverse plaatsen boorgaatjes te zien. Deze gaatjes zijn niet opnieuw dichtgemaakt en ook is nog eens op een ondeskundige wijze geboord waardoor vele uitbrokkelingen zijn ontstaan.De noodzakelijke dilataties zijn nergens aangebracht.Een en ander komt er op neer dat het herstel ondeskundig en/of niet is uitgevoerd.Verder kan ik mij volledig aansluiten op het onderzoek en de resultaten van [E] Adviesbureau.”
stelt zich op het standpunt dat [appellante] niet tijdig heeft geklaagd over de gepretendeerde gebreken aan het werk na de herstelwerkzaamheden. Voor zover het hof zou menen dat er sprake is van gebreken en dat [appellante] tijdig heeft geklaagd, dient [geïntimeerde] in de gelegenheid te worden gesteld de werkzaamheden af te ronden.
Toewijzing van de vordering van [appellante] is volgens [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [appellante] heeft voor een nieuwe tegelvloer met vloerverwarming die in de woonkamer niet optimaal functioneert slechts € 8.000,- aan [geïntimeerde] betaald. Het kan toch niet zo zijn dat [appellante] recht heeft op een schadevergoeding van € 79.097,15.
Er heeft inmiddels een contra-expertise plaatsgehad door de heer [F] van Tegelvast. Hij heeft terecht vastgesteld dat de werkzaamheden nog niet zijn afgerond en heeft een offerte opgesteld voor het afronden van de werkzaamheden. Qua manuren en materiaal komt dat neer op € 3.316,67 exclusief btw. De schade van [appellante] beloopt volgens [geïntimeerde] niet meer dan dat bedrag.
Uit de rapportages van [E] en [D] blijkt evenwel het tegendeel. Zij benadrukken allebei dat de herstelwerkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd en niet tot het gewenste resultaat – een goed functionerende vloerverwarming en het aanbrengen van dilataties – heeft geleid.
[geïntimeerde] heeft de bevindingen van [E] en [D] niet inhoudelijk bestreden. Naar aanleiding van het rapport van [E] heeft [geïntimeerde] slechts de niet onderbouwde opmerking gemaakt dat hij ervan uit gaat dat de door de heer [E] gebruikte apparatuur verouderd is en niet goed functioneert. Over het rapport van [D] , die indertijd door hemzelf als deskundige is aangedragen, heeft [geïntimeerde] zich in het geheel niet uitgelaten.
“Tijdens het injecteren kan het zo zijn dat ingespoten injectiehars niet alle holle ruimtes kan vullen. Hierdoor kunnen er nog holle ruimtes en klank bevinden onder het tegelwerk.”
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet tijdig heeft geklaagd over het uitblijven van herstel. Het hof verwerpt dat verweer. In deze fase is de klachtplicht niet meer aan de orde. Het was aan [geïntimeerde] om het herstel ter hand te nemen en af te ronden.
15 december 2015 is aangegeven, komt in geval van blijvende onmogelijkheid tot nakoming de vordering van [appellante] tot vervangende schadevergoeding in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Het hof merkt daarbij nog op dat de grondslag daarvoor rechtstreeks gebaseerd kan worden op artikel 6:74 lid 1 BW, zonder dat een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 lid 1 BW nodig is. In zoverre rectificeert het hof de een na laatste zin van rov. 5.9 en rov.13 van het tussenarrest.
Uit de offerte van Quarts blijkt dat zij het verwijderen van de huidige vloer en het leggen van een nieuwe vloer begroot op € 33.138,15 incl. btw. Ingeval verwijdering van de bestaande vloer niet mogelijk is zonder de afwerkvloer en vloerverwarming te beschadigen, zodat ook die moeten worden vervangen, komen de kosten van vervanging volgens Quarts € 10.787,15 hoger uit.
Daarnaast maakt [appellante] aanspraak op buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zoals gespecificeerd in de dagvaarding in eerste aanleg onder punt 40 van in totaal € 5.838,58 (eerste rapport [E] € 3.710,86 + buitengerechtelijke kosten incl. btw € 2.127,72), alsmede op vergoeding van de kosten van het laatste rapport van [E] van € 1.950,-.
Dat leidt tot een totaal bedrag van € 68.310,- dan wel € 79.097,15 als ook de afwerkvloer en de vloerverwarming moeten worden vervangen. [appellante] heeft daarop nog het door haar nog niet aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 1.896,29 incl. btw in mindering gebracht, zodat zij van [geïntimeerde] vordert € 66.413,71 en in geval de afwerkvloer en vloerverwarming eveneens moeten worden vervangen aanvullend € 10.787.15.
heeft ten aanzien van de door [appellante] gegeven specificatie van haar vordering verder slechts opgemerkt dat ‘het toch niet zo kan zijn dat [appellante] recht heeft op een schadevergoeding van € 79.097,15’ en heeft verwezen naar de offerte van Tegelvast.
Nu [geïntimeerde] de juistheid van de door [appellante] gegeven specificatie van haar vordering niet inhoudelijk heeft bestreden en deze het hof voor het overige niet onjuist voorkomt, zal het hof de vordering van [appellante] toewijzen op de wijze als in het dictum vermeld.
Die toewijzing is in de gegeven omstandigheden, waarin [geïntimeerde] ruimschoots de gelegenheid heeft gehad de vloer te herstellen, maar die mogelijkheid niet te baat heeft genomen en onvolledig en ondeugdelijk herstel heeft gepleegd, naar maatstaven van redelijkheid
nietonaanvaardbaar.
Het vonnis van de kantonrechter te Assen van 25 juni 2013 voor zover gewezen in conventie zal worden vernietigd. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellante] toewijzen als in het dictum vermeld.
Met betrekking tot de gevorderde wettelijke handelsrente merkt het hof op dat art. 6:119a BW alleen van toepassing is ingeval van een handelsovereenkomst en slechts ziet op de situatie dat betaling van het op grond van de handelsovereenkomst verschuldigde niet tijdig plaatsvindt. Wettelijke handelsrente kan dus niet worden toegewezen over een proceskostenveroordeling. Om die reden zal de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW worden toegewezen.
[geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak in eerste aanleg in conventie begroot op
explootkosten € 172,83,- (90,64+82,19)
griffierecht
€ Nihiltotaal verschotten € 172,83,-
salaris gemachtigde
€ 1.200,-(2 pt, tarief € 600,-)
totaal € 1.372,83,-
en in hoger beroep op
explootkosten € 96,76,-
griffierecht
€ 683,-totaal verschotten € 779,76,-
salaris
€ 4.077,50,-(2,5 pt, tarief €1.631,-)
totaal € 4.857,26,-
4.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor alle door [appellante] geleden en te lijden schade als gevolg van de ondeugdelijk door geïntimeerde aangebrachte natuurstenen tegelvloer en vloerverwarming in de woning van appellante aan de [a-straat] 8 in [C] ;
24 april 2018.