Naar het oordeel van het hof is de manier waarop de moeder omgaat met de ziekte van haar kinderen zeer verontrustend. Het betreft bij [de minderjarige1] de ziekte Neurofibromatose type 1 (NF1), ook ziekte van Recklinghausen genoemd, een aangeboren erfelijke ziekte met vlekken van de huid in combinatie met goedaardige gezwelletjes, en bij [de minderjarige2] DCD. Er is jarenlang sprake van overmatig waarnemen van klachten door de moeder. De moeder heeft een extreme preoccupatie met lichamelijke sensaties bij zichzelf, bij haar moeder en bij de kinderen en zij kan lichamelijke sensaties of klachten niet op de juiste waarde schatten. De mate waarop de moeder klachten ervaart bij haar kinderen, symptomen waarneemt en symptomen toedicht komt niet overeen met de werkelijkheid. Dr. [J] geeft daarover aan dat de moeder hypersensitief en oversensitief reageert op klachten bij [de minderjarige2] . Een voorbeeld daarvan is dat de door de moeder gestelde hoofdpijn en spierzwakte bij [de minderjarige2] , die haar functioneren zouden beperken, niet te rijmen zijn met waarnemingen van anderen. Medewerkers van Basisschool [O] , waar de kinderen 2,5 jaar op school hebben gezeten, hebben aangegeven dat zij geen signalen hebben opgevangen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [de minderjarige2] moeite had met lopen en rennen. Wel werden de kinderen snel ziek gemeld.
Volgens de moeder had [de minderjarige2] een loopfiets nodig, terwijl de leerkrachten van de nieuwe Basisschool [P] zagen dat [de minderjarige2] de loopfiets vaak vergat in spontane situaties en dat zij goed kon lopen. Ook moest [de minderjarige2] van de moeder haar zonnebril ophouden om hoofdpijn te voorkomen, maar die bleek ook vaak niet nodig.
[de minderjarige2] huidige school heeft in de motorische ontwikkeling geen bijzonderheden waargenomen. Er is daar niet waargenomen dat [de minderjarige2] moeite heeft met bewegen. [de minderjarige2] heeft volgens de school een enkele keer hoofdpijn, maar niet vaker dan andere kinderen.
Op 14 oktober 2015 verslikte [de minderjarige2] zich en heeft de moeder de ambulancemedewerker verteld, dat er bij [de minderjarige2] een spierziekte is vastgesteld en dat dat ertoe heeft geleid dat [de minderjarige2] sinds twee weken niet meer kan lopen. Toen de verpleegkundige aan [de minderjarige2] vroeg om zich uit te kleden en op de weegschaal te gaan staan, kon [de minderjarige2] dat zonder enig probleem.
De pleegmoeder heeft ter zitting genoemd dat [de minderjarige2] twee keer in de week voetbalt en dat zij daarnaast ook wedstrijden speelt en dat zij veel op de trampoline springt. Alle hiervoor genoemde voorbeelden rondom het gedrag van [de minderjarige2] passen naar het oordeel van het hof niet bij door de moeder genoemde ziekteverschijnselen waar [de minderjarige2] mee te kampen zou hebben.