ECLI:NL:GHARL:2018:362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
200.222.678/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De vader, verzoeker in deze procedure, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 18 februari 2018. De vader stelde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was en dat de hulpverlening niet langer noodzakelijk was. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, was de verweerder in deze zaak en had een toelichting gegeven op de situatie van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat er in het gezin van de vader en de moeder positieve ontwikkelingen waren, maar dat er nog steeds zorgen waren die de ondertoezichtstelling rechtvaardigden. De deskundigen van het NIFP hadden geadviseerd om de ondertoezichtstelling te verlengen, maar het hof oordeelde dat de situatie inmiddels zodanig was veranderd dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd en de ondertoezichtstelling voor de periode vanaf de uitspraak opgeheven, terwijl de beschikking voor de periode tot de uitspraak werd bekrachtigd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, waarbij het hof concludeerde dat er op dat moment geen sprake meer was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen. De vader had voldoende onderbouwd dat de situatie in het gezin verbeterd was en dat er geen noodzaak meer was voor gedwongen hulpverlening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.678/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/155890 / FJ RK 17-655)
beschikking van 11 januari 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerder,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 augustus 2017;
- het brief van de GI, ingekomen op 27 september 2017;
- een journaalbericht namens mr. Schütz van 10 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Schütz van 17 november 2017 met productie(s).
2.2
De hierna genoemde minderjarige [de minderjarige1] is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening over de zaak te geven maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2017, gezamenlijk met het hoger beroep van de vader tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn andere kinderen [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] (zaaknummer 200.222.671/01). Verschenen zijn de vader en zijn advocaat, de moeder en namens de GI [B] .
Nagekomen stukken
2.4
Zoals ter zitting besproken is door de GI na de zitting de NIFP rapportage aan het hof toegezonden, partijen bekend.

3.De vaststaande feiten

3.1
In de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad en met aanhouding van het verzoek voor het overige, de ondertoezichtstelling verlengd tot 18 februari 2018 ten aanzien van de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 (hierna: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 (hierna: [de minderjarige2] ) en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2015 (hierna: [de minderjarige3] ).
3.2
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn geboren uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . [de minderjarige1] is geboren uit een eerdere relatie van de moeder. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] . [in] 2016 is uit de relatie van de vader en de moeder nog een kindje geboren, [de minderjarige4] .
3.3
In het gezin van de vader en de moeder wonen naast [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige1] en [de minderjarige4] nog drie kinderen van de vader uit het in 2011 ontbonden huwelijk van de vader en mw. [C] over welke kinderen de vader en [C] gezamenlijk het gezag uitoefenen, te weten:
- [de minderjarige5] , geboren [in] 2004 (hierna: [de minderjarige5] );
- [de minderjarige6] , geboren [in] 2009 (hierna: [de minderjarige6] ) en
- [de minderjarige7] , geboren [in] 2009 (hierna: [de minderjarige7] ).
[de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] zijn eind maart 2016 in verband met zorgen over onder meer hun fysieke- en emotionele veiligheid uit huis geplaatst. Eind november 2016 is ingevolge de opdracht daartoe van de rechtbank NIFP rapportage tot stand gekomen waarin geadviseerd is tot terugplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] in het gezin van de vader met adviezen omtrent hulp, begeleiding en toezicht. Op 23 december 2016 zijn [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] weer terug geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek alsnog af te wijzen.
4.2
De GI heeft schriftelijk een toelichting gegeven op de stand van zaken en aangekondigd ter zitting nader verslag te zullen doen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter vastgesteld dat sprake is van een zeer positieve ontwikkeling binnen het gezin van de vader en een goede samenwerking tussen het gezin en de betrokken instanties, maar dat het volgens de kinderrechter nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te beëindigen. De deskundigen van het NIFP hebben in dit verband geadviseerd dat bij terugplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] bij de vader onder andere toezicht in de vorm van een ondertoezichtstelling vereist is en dat een jaar na de terugplaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling een grondige evaluatie van de ontwikkeling van alle kinderen dient plaats te vinden. Daarnaast bevindt het door het NIFP geadviseerde hulpverleningstraject in [D] zich nog in de opstartfase en zal daarover na zes maanden meer duidelijkheid bestaan. Redenen waarom de kinderrechter de maatregel voor zes maanden heeft verlengd en de beslissing voor het overige heeft aangehouden.
5.3
De vader is het niet eens met de beoordeling van de kinderrechter. Hij is kort gezegd van mening dat er onvoldoende gronden zijn om de maatregel te laten voortduren. Het gaat volgens de vader goed met de kinderen en hij accepteert waar nodig hulpverlening. Het traject in [D] is gevolgd en vanuit [D] is volgens de vader inmiddels bevestigd dat na een zestal gesprekken geen hulp meer is geïndiceerd.
5.4
De GI heeft in hoger beroep een toelichting gegeven op de achtergronden en de actuele situatie. Volgens de GI stellen de vader en de moeder zich meewerkend op en zijn er op dit moment geen concrete zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen.
5.5
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking voldoende aanleiding bestond de ondertoezichtstelling te verlengen. Gelet op de ernst van de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] en met inachtneming van het advies van het NIFP was het immers noodzakelijk de terugkeer van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] in het gezin van de vader in goede banen te leiden en het gezin te begeleiden bij het verwerken van het gebeurde en het hervinden van ieders positie in het gezin na de uithuisplaatsing en erop toe te zien dat de door het NIFP geadviseerde hulp en begeleiding voor het hele gezin tot stand zou komen en (blijvend) geaccepteerd zou worden door de vader. Voor zover de vader heeft betoogd dat de maatregel (deels) op (overgenomen) meningen berust en minder op feiten, heeft hij dat naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De onderzoekers van het NIFP hebben zich in dit verband blijkens de nagezonden rapportage(s) niet alleen gebaseerd op dossierinformatie maar ook op eigen onderzoek.
5.6
Hoewel het hof niet beschikt over een rapportage van het traject in [D] is van de zijde van de vader ter zitting toegelicht -en dit is ter zitting ook door de GI bevestigd- dat het traject in [D] inmiddels (positief) is afgerond en dat eventueel nog benodigde hulp vrijwillig wordt geaccepteerd. Alles afwegende zijn er naar het oordeel van het hof naar de huidige stand van zaken dan ook onvoldoende gronden om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat van de zijde van de GI geen concrete zorgen naar voren zijn gebracht over de kinderen en/of het gezin van de vader en de moeder en in feite geen verweer is gevoerd tegen hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd. Uit de stukken blijkt dat de doelen van Tien voor toekomst zijn behaald, dat het goed gaat met de kinderen en dat er zicht is op de thuissituatie. Dat de deskundigen van het NIFP eind november 2016 hebben geadviseerd het toezicht te laten voortduren neemt niet weg dat aan de wettelijke criteria dient te zijn voldaan. Niet is gebleken dat er nu nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, noch dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is om die af te wenden. Dat betekent dat op dit moment niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW.
5.7
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden betreft, vernietigen en beslissen als hierna vermeld. Voor zover de beschikking de ondertoezichtstelling tot heden betreft, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 augustus 2017 voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen tot heden betreft en vernietigt die beschikking voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor zover deze zich uitstrekt over de periode vanaf heden af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, I.A. Vermeulen en I.M. Dӧlle, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en op 11 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.