ECLI:NL:GHARL:2018:3561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
WAHV 200.190.544
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van een dwangsom in verkeershandhaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, die op 18 maart 2016 het beroep inzake de vaststelling van een dwangsom ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had eerder een sanctie opgelegd gekregen bij inleidende beschikking van 18 maart 2014. De gemachtigde stelde dat de kantonrechter ten onrechte het beroep ongegrond had verklaard en dat er proceskostenvergoeding diende te worden toegekend. Het hof oordeelt dat bezwaren tegen het niet vaststellen van de dwangsom pas aan de orde kunnen worden gesteld indien er sprake is van een reëel besluit. Aangezien de kantonrechter het beroep inzake de vaststelling van de dwangsom ongegrond verklaarde zonder dat er een reëel besluit was, vernietigt het hof deze beslissing en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen. De uitspraak van het hof is gedaan op 17 april 2018.

Uitspraak

WAHV 200.190.544
17 april 2018
CJIB 179844510
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 18 maart 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft, voor zover hier van het belang, het beroep inzake de vaststelling van een dwangsom ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Uit de stukken van het geding blijkt - voor zover van belang - het volgende.
- Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking van 18 maart 2014 een sanctie opgelegd.
- De gemachtigde heeft namens de betrokkene op 21 maart 2014 administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking.
- Op 7 mei 2014 heeft de officier van justitie een beslissing gegeven op het administratief beroep.
- Bij brief van 3 januari 2015 stelt de gemachtigde de officier van justitie in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroep en verzoekt binnen twee weken alsnog een beslissing te nemen.
- Bij brief van 19 januari 2015 heeft de officier van justitie aan de gemachtigde bericht dat reeds op 7 mei 2014 een beslissing op het administratief beroep is genomen.
- Bij brief van 7 maart 2015 verzoekt de gemachtigde de officier van justitie tot het vaststellen van een dwangsom ad € 1260,-, omdat nog steeds niet is beslist op het administratief beroep.
- Bij brief van 17 maart 2015 heeft de officier van justitie aan de gemachtigde bericht dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
- Bij brief van 30 maart 2015 heeft de gemachtigde bezwaren ingediend tegen voornoemde brief van 17 maart 2015.
- Bij brief van de minister van veiligheid en justitie van 23 april 2015 is dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
- Bij brief van 21 mei 2015 heeft de gemachtigde hiertegen beroep ingesteld bij de kantonrechter.
- Bij brief van de officier van justitie d.d. 25 juni 2015 is de brief van 23 april 2015 herroepen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
- De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. In het beroepschrift van 21 mei 2015 is namelijk aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Door het herroepen van het besluit van 23 april 2015 tot niet-ontvankelijkverklaring, nádat het beroepschrift was ingediend, is het beroep op dit punt gegrond en diende er tevens proceskosten te worden toegekend. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat (de gemachtigde van) de betrokkene ten onrechte niet is gehoord door de minister van veiligheid en justitie.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Voor de vaststelling welke voorzieningen openstaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is bepalend het antwoord op de vraag welke voorzieningen zouden openstaan, indien een reëel besluit zou zijn genomen (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 119-120 en Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, blz. 82).
4. Een beslissing op administratief beroep is een beschikking op een aanvraag in de zin van artikel 4:17 van de Awb, zodat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op deze procedure van toepassing is (vgl. het arrest van het hof van 7 augustus 2015, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2015:5906).
5. Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist (vgl. ABRvS 6 februari 2013, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2013:BZ0722). Deze bepaling brengt mee dat tegen het oorspronkelijk bestreden besluit op de aanvraag en het hangende de procedure daartegen bijkomende besluit over de dwangsommen dezelfde rechtsgang openstaat.
6. De gemachtigde heeft de officier van justitie in deze zaak bij brief van 3 januari 2015 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het administratief beroep en vervolgens bij brief van 7 maart 2015 verzocht een dwangsom vast te stellen, nu nog steeds geen beslissing was genomen. Bij brief van 17 maart 2015 heeft de officier van justitie aan de gemachtigde bericht dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
7. De gemachtigde heeft bij brief van 30 maart 2015 hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Daarin wordt de beschikking tot het niet vaststellen van de dwangsom betwist. Een dergelijk rechtsmiddel is niet mogelijk. Gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb kunnen bezwaren tegen het niet vaststellen van de dwangsom aan de orde worden gesteld bij het rechtsmiddel tegen de beschikking op de aanvraag, in dit geval bij het beroep op de voet van artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Indien een beschikking op de aanvraag er nog niet is, kan een rechtsmiddel worden aangewend tegen het niet tijdig beschikken op de aanvraag. Alsdan mist artikel 4:19, eerste lid, van de Awb echter toepassing (vergelijk: ABRS 27 januari 2016, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2016:164). Eerst indien sprake is van een reëel besluit, kunnen bezwaren tegen het niet vaststellen van de dwangsom aan de orde worden gesteld.
8. Het hof stelt vast dat de kantonrechter bij de bestreden beslissing tevens heeft beslist op het door de gemachtigde ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Dat beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingesteld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.
9. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter, met voorbijgaan aan de reacties van de minister en de officier van justitie op het bezwaarschrift van 30 maart 2015, het bezwaarschrift van 30 maart 2015 had moeten opvatten als deel uit makende van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Nu de kantonrechter tot de conclusie was gekomen dat dat beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, had hij ook het beroep inzake de vaststelling van de dwangsom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
10. Dit betekent dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep inzake de vaststelling van de dwangsom ongegrond is verklaard, moet worden vernietigd. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen en dat beroep niet-ontvankelijk verklaren. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd behoeft gelet hierop geen bespreking.
11. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten afwijzen.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep inzake de vaststelling van de dwangsom ongegrond is verklaard;
verklaart het beroep inzake de vaststelling van de dwangsom niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.