ECLI:NL:GHARL:2018:3372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
200.218.919/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomst en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.500,23 aan GEBA AUTO B.V. De zaak betreft een leaseovereenkomst waarbij [appellant] een Range Rover heeft gekocht en een Citroën heeft ingeruild. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] ongerechtvaardigd was verrijkt door de betaling van GEBA aan de leasemaatschappij voor de Citroën, die hij niet had voldaan. Het hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er afspraken waren gemaakt over de inlossing van de lease. Het hof concludeert dat de betaling door GEBA aan de leasemaatschappij heeft geleid tot een verrijking van [appellant] en dat hij gehouden is om de schade van GEBA te vergoeden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.919/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5378742 CV EXPL 16-13073)
arrest van 10 april 2018
in de zaak van
[appellant]h.o.d.n. "Fruithandel [appellant] ",
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: J.M. Jansen, kantoorhoudend te Roden,
tegen
GEBA AUTO B.V.,
gevestigd te Tynaarlo,
geïntimeerde ,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Geba,
advocaat: mr. R. Klarus, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
1 november 2016 en 28 maart 2017 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, sector kanton (hierna: de kantonrechter), heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 juni 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest, het vonnis van de kantonrechter van 28 maart 2017 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en de vorderingen van Geba alsnog geheel af te wijzen, Geba te veroordelen tot terugbetaling tot hetgeen [appellant] uit hoofde van voornoemd vonnis aan Geba heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente, en Geba te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, alsmede het nasalaris.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Grief 1is gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter in rov. 1.8. van het bestreden vonnis. Aangezien het hof de feiten zelf vaststelt en daarbij rekening zal houden met hetgeen door partijen in hoger beroep over en weer gesteld is, heeft [appellant] geen belang bij de afzonderlijke behandeling van deze grief. De grief kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2.
[appellant] heeft eind februari 2016 bij Geba een Range Rover Evoque (hierna: de Range Rover) gekocht voor een koopprijs van € 57.688,69 onder de voorwaarde van financiering door middel van financial lease. Overeengekomen werd dat de door [appellant] eveneens geleasede Citroën DS 4 hierop zou worden ingeruild tegen een bedrag van
€ 19.500,-.
3.3.
De Citroën werd door [appellant] sedert 1 april 2015 onder contractnummer [00000] geleased bij Auto Lease Company (hierna: ALC). De totale leaseprijs van dat contract bedroeg € 32.369,00 met een maandtermijn van € 406,15.
3.4.
Op 3 juni 2016 heeft [appellant] met betrekking tot de Range Rover een financial leasecontract getekend, waarbij F.C.A. Capital Nederland B.V. (hierna: FCAC) optrad als leasemaatschappij.
Partijen zijn een totale leaseprijs van € 43.961,20 overeengekomen, welke in zestig maandelijkse termijnen van € 566,02 en een slottermijn van € 10.000,00 zou worden afbetaald. De overeenkomst vermeldt daarnaast:
'Partijen zijn overeengekomen als volgt:
(A). Leverancier [hof: Geba] verklaart hier aan Cliënt [hof: [appellant] ) onder eigendomsvoorbehoud en onder nader in de koopovereenkomst tussen Leverancier en Cliënt genoemde voorwaarden te hebben verkocht, gelijk Cliënt van Leverancier verklaart onder eigendomsvoorbehoud en onder de vorenbedoelde voorwaarden te hebben gekocht, genoemde Zaak [hof: Range Rover] voor de met de leverancier overeengekomen contante prijs. De inruilprijs respectievelijk de aanbetaling is door Cliënt aan Leverancier voldaan. Cliënt verklaart dat de Zaak zal worden gebruikt in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
(B). Leverancier verkoopt en draagt daarbij aan FCAC in volle en onbezwaarde eigendom
over, welke verkoop en eigendomsoverdracht hierbij door FCAC wordt aanvaard, de Zaak
alsmede alle voor Leverancier uit de onder (A) genoemde koopovereenkomst voortvloeiende
rechten en vorderingen op Cliënt tegen een bedrag gelijk aan de totale lease-prijs aan
Leverancier te betalen, zijnde de koopprijs uit hoofde van vorenbedoelde koopovereenkomst
tussen Leverancier en FCAC. Leverancier kan zich tegenover FCAC niet beroepen op een
retentierecht indien Cliënt enige verplichting jegens Leverancier niet is nagekomen.
(C). Cliënt verklaart met voornoemde verkoop en eigendomsoverdracht(en) bekend te zijn,
deze te erkennen, per heden de onder Kredietgegevens genoemde Totale lease-prijs aan
FCAC verschuldigd te zijn en na aflevering de Zaak te houden voor FCAC.
(D). Cliënt verplicht zich het vermelde termijnbedrag te voldoen, zodanig dat dit uiterlijk op
de vervaldag in het bezit is van FCAC, voor het eerst op de eerste vervaldag en zo
vervolgens op dezelfde dag van elke volgende periode zoals vermeld, tenzij anders is
overeengekomen. Deze overeenkomst is aangegaan voor de vermelde leaseperiode.
Opzegging van deze overeenkomst gedurende deze periode is niet toegestaan. Op deze
overeenkomst zijn voorts van toepassing de bijgevoegde Algemene Voorwaarden. Cliënt en
Leverancier verklaren een afschrift van deze overeenkomst en de bijgevoegde algemene
voorwaarden te hebben ontvangen.'
3.5.
Op 10 juni 2016 heeft ALC de volgende mail gestuurd naar [appellant] (in cc naar [B] van Geba):
"Onderwerp: Leasecontract [00000] - ALC- inlossing zonder vervanging / kenteken [0-YYY-00]
Geachte heer [appellant] ,
Hierbij ontvangt u een opgave van het inlossaldo met betrekking tot de voortijdige
beëindiging van bovengenoemd leasecontract, geldig t/m 30-06-2016.
Te betalen inlossaldo: € 26.276,75 vrij van BTW.
Deze opgave geldt onder voorbehoud van eventuele achterstanden in betalingen waarbij wij
er vanuit zijn gegaan dat u geen vervanging wenst aan te gaan voor dit leasecontract.
De betaling van het inlossaldo dient uiterlijk 30-06-2016 op ons bankrekeningnummer (…) te zijn bijgeschreven.
Na ontvangst van uw betaling ontvangt u per ommegaande het eigendomsbewijs van de auto."
3.6.
Op 11 juni 2016 heeft Geba een mail gezonden aan [appellant] met onder meer de volgende inhoud:
"Zoals besproken vindt u in de bijlage de factuur van de Range Rover (…) Voor aflevering van woensdag 14 juni zijn er nog enkele zaken waar aan voldaan moet zijn. In dit geval lossen wij voor u de financiering in bij Autolease Company, echter zoals u weet is het openstaande saldo groter als het inruilbedrag.
Het volgende bedrag dient bij ons op de rekening te staan voor het moment van afleveren:
Openstaande saldo van de financiering Citroen na verrekening btw en contante aanbetaling: € 4.696,21.
Normaal gesproken zouden wij het inruilbedrag van € 19.500 overmaken op uw bankrekening. Echter lijkt het ons beter om dit te verrekenen met de BTW, contante aanbetaling en openstaande saldo van de Citroen. (…)"
Bij de mail is een factuur gevoegd van 11 juni 2016 voor de Range Rover voor een bedrag van € 57.688,69 en een credit factuur voor de Citroën voor een bedrag van € 19.500,-.
3.7.
Op 13 juni 2016 heeft [appellant] een bedrag van € 4.696,21 aan Geba voldaan.
3.8.
Op 14 juni 2016 heeft Geba € 26.276,75 betaald aan ALC o.v.v. leasecontract [00000] inlossing zonder vervanging. Diezelfde dag is (het kenteken van) de Range Rover op naam van [appellant] gesteld en aan hem afgeleverd.
3.9.
Op 15 juni 2016 heeft ALC per mail aan [appellant] bericht dat de laatste betaling
voor de Citroën was ontvangen, aan [appellant] de tenaamstellingscodes verzonden en hem medegedeeld dat het hem vrijstond de Citroën te verkopen. De mail is cc aan ( [B] van) Geba verzonden.
3.1
Diezelfde dag is [appellant] door Geba gebeld dat hij nog € 19.500,23 moest
bijbetalen. Bij brief van 5 juli 2016 is [appellant] in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van voornoemd bedrag. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [appellant] het bedrag onbetaald gelaten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, waarvan blijkbaar geen proces-verbaal is opgemaakt, nu de kantonrechter hiervan geen melding maakt in zijn vonnis. In zijn vonnis wordt wel gerefereerd aan hetgeen ter comparitie is voorgevallen en aan een wijziging die heeft plaatsgehad. Met die wijziging is ogenschijnlijk bedoeld de in de brief van 9 januari 2017 van de gemachtigde van Geba opgenomen alinea's met betrekking tot productie 6, waarbij nieuwe grondslagen voor de vordering worden aangevoerd. Met partijen zal het hof van de gewijzigde grondslagen uitgaan.
4.2.
Geba heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een bedrag van € 19.500,23 in hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Geba heeft aanvankelijk aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij een Range Rover aan [appellant] heeft verkocht die hij deels onbetaald heeft gelaten. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Geba aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij de afkoopsom van € 26.276,21 van de leaseovereenkomst van [appellant] met ALC voor de Citroën ten behoeve van [appellant] heeft voldaan, zodat de vordering van ALC op [appellant] door subrogatie (artikel 6:150 sub d BW) op haar is overgegaan. [appellant] heeft aan Geba een bedrag van € 4.696,21 betaald. Na verrekening met een klein bedrag € 2.080,31 resteert € 19.500,23. Subsidiair heeft Geba zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking van [appellant] .
4.3.
[appellant] heeft primair gesteld dat er geen rechtsgrondslag is voor de vordering van Geba. Subsidiair heeft [appellant] gesteld dat er sprake is van dwaling en heeft hij vernietiging van de koopovereenkomst gevorderd. Hij heeft daartoe gesteld dat als hij had geweten dat hij nog een bedrag van € 19.500,23 had moeten bijbetalen, hij de overeenkomst niet was aangegaan.
4.4.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 28 maart 2017 geoordeeld dat er geen sprake is van subrogatie of dwaling, maar van ongerechtvaardigde verrijking van [appellant] , en dat [appellant] de schade die Geba hierdoor heeft geleden dient te vergoeden. De schade is vastgesteld op € 19.500,23. [appellant] is veroordeeld tot betaling aan Geba van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1.
Primair is tussen partijen in geschil of [appellant] door de betaling van Geba aan ALC ongerechtvaardigd is verrijkt en gehouden is de schade van Geba, door haar gesteld op 19.500,23, te vergoeden. Geba heeft gesteld dat het ten behoeve van [appellant] onverplicht zorg dragen voor de betaling van het inlossaldo voor de Citroën geen deel uitmaakte van de afspraken met betrekking tot de koop van de Range Rover en de inruil van de Citroën door [appellant] , maar was ingegeven door het feit dat dit voor [appellant] een btw voordeel opleverde en dat deze wijze van betaling het proces versnelde. [appellant] is daarom ongerechtvaardigd verrijkt en deswege gehouden de verarming van Geba ongedaan te maken door haar schade te vergoeden, zo begrijpt het hof de stellingen van Geba.
5.2
In de toelichting op
de grieven 2, 3 en 4heeft [appellant] aangevoerd dat er geen sprake is geweest van ongerechtvaardigde verrijking. [appellant] bevestigt dat er in februari 2016 geen afspraken zijn gemaakt over de inlossing van de financial lease voor de Citroën door Geba. Hij verwijst echter naar de mail van 11 juni 2016 van Geba (in persoon van de heer [B] ), volgens [appellant] is hetgeen daarin staat vermeld juist en is een en ander conform afgewikkeld, dan wel zou hetgeen staat verwoord in die mail moeten worden gezien als een aanbod dat door hem is aanvaard.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Tussen partijen staat vast dat [appellant] van Geba een Range Rover heeft gekocht voor een bedrag van € 57.688,69 en hierop een Citroën heeft ingeruild voor een bedrag van € 19.500,-. In totaal was [appellant] dan ook gehouden om een bedrag van € 38.188,69 toe te betalen na inruil van de Citroën. Voor de financiering van dit bedrag is tussen partijen en FACK een financial leaseovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 43.961,20.
5.4.
Voordat [appellant] de Citroën aan Geba kon overdragen diende hij eerst de eigendom daarvan van ALC te verwerven, aangezien ALC nog eigenaar van de Citroën was. Op
10 juni 2016 heeft [appellant] hiertoe een mail ontvangen van ALC waaruit volgde dat [appellant] een bedrag van € 26.276,75 aan ALC zou moeten voldoen om van zijn verplichtingen uit dat leasecontract te worden bevrijd en de eigendom van de Citroën te verwerven. [appellant] had tot op dat moment nog maar 15 maandtermijnen van
€ 406,15 (€ 6.092,25) aan ALC voor de Citroën voldaan. Geba heeft de aflossing van
€ 26.276,75 voor [appellant] aan ALC verricht. Door deze betaling was [appellant] in staat om de eigendom van de Citroën aan Geba over te dragen, zoals werd bevestigd in de mail van
15 juni 2016 van ALC aan [appellant] .
5.5.
Uit hetgeen partijen hebben gesteld, noch uit de financial leaseovereenkomst van
3 juni 2016 vloeit een verplichting voort voor Geba om het bedrag ter aflossing van de Citroën voor [appellant] te voldoen. [appellant] heeft zijn stelling inhoudende dat Geba de inlossing van het leasecontract van de Citroen voor haar rekening zou nemen niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Dat had wel van hem mogen worden verlangd, temeer daar een dergelijke afspraak er op neer zou komen dat Geba [appellant] een korting op de koopprijs gaf van € 19.500,- , hetgeen zonder nadere toelichting die ontbreekt, onwaarschijnlijk moet worden geacht. De enkele verwijzing naar de mail van 11 juni 2016 volstaat in dit verband niet. Aan het niet gespecificeerde bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij. Door de betaling van Geba aan ALC is Geba verarmd en [appellant] verrijkt. De grieven 2 tot en met 4 falen in zoverre.
Dwaling
5.6.
[appellant] heeft in de toelichting op
grief 4voorts een beroep gedaan op dwaling. Voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst (1) het de dwalende aan een juiste voorstelling van zaken heeft ontbroken, (2) zonder de dwaling de overeenkomst niet, althans niet met dezelfde inhoud, zou zijn afgesloten, (3) de dwaling te wijten is aan (a) een inlichting van de wederpartij, of (b) een schending van de spreekplicht van de wederpartij, of (c) wederzijdse dwaling en (4) de dwaling niet berust op een uitsluitend toekomstige omstandigheid of op grond van de verkeersopvatting voor rekening van de dwalende behoort te blijven (artikel 6:228 BW). Het hof overweegt uitgaande van deze maatstaf het volgende.
[appellant] heeft gesteld dat hij de koopovereenkomst met betrekking tot de Range Rover niet zou hebben gesloten indien hij had geweten dat hij naast het bedrag van € 43.961,20 uit hoofde van de financial leaseovereenkomst met FACK, nog een bedrag van € 19.500,- diende te voldoen. [appellant] heeft verwezen naar de mail van 11 juni 2016. Uit hetgeen door [appellant] is aangevoerd blijkt dat hij bij de totstandkoming van de koopovereenkomst geen onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad. [appellant] kende de hoogte van de koopsom van de Range Rover en de inruilwaarde van de Citroën. [appellant] wist dat de financial leaseovereenkomst voor de Citroën door hem diende te worden ingelost. Het feit dat Geba na het sluiten van de koopovereenkomst de betaling aan ALC voor hem heeft verricht, zoals zij onweersproken heeft gesteld om een btw voordeel te behalen, kan niet ter onderbouwing dienen van het beroep op dwaling ten aan zien van de koopovereenkomst, nu dit een omstandigheid is die pas na het sluiten van die koopovereenkomst heeft plaatsgevonden en niet door partijen was overeengekomen (rov. 5.5.). Hetgeen in de mail van 11 juni 2016 is verwoord was ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst niet aan de orde en kan niet tot de beweerdelijke dwaling hebben geleid. Ook in zoverre faalt grief 4.
matiging
5.7.
In de toelichting op
grief 5heeft [appellant] aangevoerd dat de aan Geba toegekende schadevergoeding op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden gematigd, omdat hij er op mocht vertrouwen dat met Geba als redelijke grote merkdealer een alomvattende afspraak was gemaakt en hij niet zou moeten worden geconfronteerd met een inlossaldo.
5.8.
Het beroep op matiging slaagt niet, nu [appellant] daarvoor geen andere argumenten heeft aangevoerd dan die hiervoor al door het hof zijn verworpen. Grief 5 faalt.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
Grief 6richt zich tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Met ingang van 1 juli 2012 is de wet "Normering buitengerechtelijke incassokosten" van toepassing geworden. Bij algemene maatregel van bestuur zijn nadere regels gesteld voor de vergoeding van de incassokosten, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c jo lid 5 BW. Deze regeling is neergelegd in het Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten). Geba heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. De toegewezen vergoeding is nu zij in overeenstemming is met de wettelijke staffel redelijk. Voor het overige heeft deze grief naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis. De grief faalt.
5.10.
Grief 7ziet op de toewijzing van de proceskosten en heeft volgt het lot van de overige grieven.
Slotsom
5.11.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Geba worden vastgesteld op € 1.952,- aan verschotten en op € 1.158,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief (1 punt x tarief III). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Noord-Nederland, locatie Groningen, van
28 maart 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Geba vastgesteld op € 1.952,- voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval voldoening niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. M.M.A. Wind en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
10 april 2018.