In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toegang van [appellant] tot het terrein van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). De appellant had eerder in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen het UMCG, waarin hij onder andere vroeg om nakoming van een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat het UMCG had opgedragen om de redenen voor de ontzegging van de toegang schriftelijk mee te delen en de ontzegging op te heffen. Het UMCG had de toegang ontzegd voor een periode van 12 maanden, eindigend op 25 januari 2014, en had voorwaarden gesteld voor toekomstige toegang.
In hoger beroep heeft de appellant zijn vorderingen gewijzigd en onder andere schadevergoeding geëist voor immateriële schade, alsook de verplichting aan het UMCG opgelegd om de politie te informeren over de opheffing van de ontzegging. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellant niet voldoende onderbouwd waren. De grieven van de appellant faalden, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de voorwaarden die het UMCG had gesteld voor toegang tot het terrein gerechtvaardigd waren, gezien het gedrag van de appellant, dat als bedreigend en intimiderend werd ervaren.
De uitspraak concludeert met de veroordeling van de appellant in de kosten van het hoger beroep, en het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.