Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de Ontvanger,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
15 april 2015 en 6 april 2016 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
De Inspecteur van de Belastingdienst heeft [geïntimeerde] vanaf de start van het Rekeningenproject meerdere vragenbrieven gezonden met het verzoek om - op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - informatie te verstrekken over zijn inkomen uit en vermogen in het buitenland omdat volgens de Belastingdienst uit de microfiches volgde dat [geïntimeerde] op 31 januari 1994 gerechtigd was tot een rekening bij KB Lux met een saldo van afgerond fl. 438.000,00.
- [000.00.000] h08
Op dat moment had de Rabobank als eerste hypotheekhouder een vordering op [geïntimeerde] van € 100.407,42 exclusief rente en kosten uit hoofde van een zogenoemde KeuzePlusHypotheek.
€ 247.000,00 en een executiewaarde van € 205.000,00. Het taxatierapport is in afschrift aan [geïntimeerde] verstrekt.
€ 340.000,-. Eind november 2016 heeft [geïntimeerde] de vraagprijs verlaagd tot € 299.000,-.
op 17 januari 2002: € 12.500,-
op 28 januari 2002: € 130.251,26
op 31 januari 2002 AUD (Australische dollars) 146.311,90.
Deze opnames vonden plaats in de periode waarin de inspecteur der belastingen een boekenonderzoek bij [geïntimeerde] startte: dat boekenonderzoek vond plaats op 29 januari 2002 en was tevoren aangekondigd.
17 oktober 2012 aan [geïntimeerde] is betekend door middel van lijfsdwang ten uitvoer mag worden gelegd en wel door opneming van [geïntimeerde] in gijzeling voor de duur van hooguit drie maanden.
€ 137.144,74 bedraagt, tot op heden niet voldaan.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
[geïntimeerde] heeft zich in incidenteel appel op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte lijfsdwang heeft toegestaan en heeft daartoe twee grieven geformuleerd.
grief 2 in het incidenteel appelte bespreken. In deze grief betoogt [geïntimeerde] dat de rechtbank ten onrechte lijfsdwang heeft toegestaan omdat zij de zaak had moeten aanhouden in afwachting van de informatie die de Ontvanger bij de Luxemburgse autoriteiten had opgevraagd. Daarna had de Ontvanger [geïntimeerde] daarmee moeten confronteren en het was niet uit te sluiten geweest dat [geïntimeerde] vervolgens opening van zaken zou hebben gegeven, aldus [geïntimeerde] .
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de Ontvanger die vordering echter ingetrokken, zodat het in dit geding niet meer gaat om de vraag of aan [geïntimeerde] ter voldoening aan zijn verplichting om informatie te verstrekken lijfsdwang moe(s)t worden opgelegd, maar alleen om de vraag of dat dient te geschieden opdat [geïntimeerde] zijn betalingsverplichting ter zake van de verschuldigde belasting (vermeerderd met invorderingsrente en kosten) zal nakomen. Aan die verplichting heeft [geïntimeerde] nog steeds niet voldaan, ook niet nu hij inmiddels is geconfronteerd met de uit Luxemburg beschikbaar gekomen informatie en hij daarover zowel in het kort geding als in het kader van het strafrechtelijk onderzoek verklaringen heeft afgelegd.
grief 1 in het incidenteel appellenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Art. 20 lid 1 Iw is uitgelegd in art. 20 lid 1 van de Leidraad invordering 2008.
- [geïntimeerde] is gedurende de gehele procedure in eerste aanleg blijven ontkennen dat hij een buitenlandse rekening had aangehouden, zulks ondanks het feit dat in de tussen de Inspecteur van de Belastingdienst en [geïntimeerde] gevoerde fiscale procedure in hoogste instantie was vastgesteld dat hij en zijn echtgenote als gerechtigden tot de rekening met nummer [00001] bij KB Lux moesten worden beschouwd;
- nadat de Ontvanger op 22 oktober 2012 executoriaal beslag had gelegd op de woning van [geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] in de periode van 26 oktober 2012 tot 13 februari 2014 een bedrag van in totaal € 95.651,16 opgenomen van de bij de Rabobank aangehouden
- [geïntimeerde] heeft tot en met de procedure in eerste aanleg geen gevolg gegeven aan verzoeken van de Ontvanger om informatie te verstrekken over de besteding van die gelden;
- [geïntimeerde] heeft zijn woning in 2015 te koop gezet met een vraagprijs van € 340.000,-;
- nadat de Ontvanger, conform hetgeen ter comparitie in eerste aanleg was besproken, de woning van [geïntimeerde] in augustus 2015 had laten taxeren, heeft [geïntimeerde] de vraagprijs van € 340.000,- tot december 2016 gehandhaafd, ondanks het feit dat de getaxeerde marktwaarde slechts € 247.000,- bedroeg.
“De rechtbank neemt op grond van het voorgaande aan dat [geïntimeerde] wel beschikt
Lijfsdwang is een ultimum remedium en kan worden toegepast als aan de in r.o. 5.6 genoemde voorwaarden is voldaan.
Zoals hiervoor in r.o. 5.9 is overwogen, staat vast dat [geïntimeerde] onwillig is te betalen. Eveneens staat vast dat er verhaal op de woning mogelijk is, maar dat [geïntimeerde] dat lange tijd heeft gefrustreerd door een te hoge vraagprijs te hanteren. Of hij thans daadwerkelijk aan verkoop zal meewerken, moet nog blijken. De Ontvanger heeft in dat verband ter gelegenheid van het pleidooi voorgesteld in het te wijzen arrest eventueel te bepalen dat de op te leggen lijfsdwang pas na ommekomst van een bepaalde termijn ten uitvoer mag worden gelegd teneinde [geïntimeerde] de gelegenheid te bieden nu daadwerkelijk mee te werken aan verkoop van de woning.
Volgens de Ontvanger is dat het geval, namelijk:
- het bedrag van € 219.000,- dat [geïntimeerde] in 2002 contant heeft opgenomen van de rekening bij KB Lux;
- het bedrag van € 95.651,16 dat hij na beslaglegging van zijn KeuzePlusHypotheekrekening heeft opgenomen.
- [geïntimeerde] heeft ten tijde van het boekenonderzoek door de belastingdienst in 2002 de door hem aangehouden rekening bij KB Lux leeggehaald:
- pas nadat hij door de Ontvanger in gijzeling was genomen en in het Huis van Bewaring door ambtenaren van de FIOD/ECD met de hiervoor in r.o. 3.21 genoemde informatie is geconfronteerd, heeft hij erkend dat hij die rekening wel had en dat hij het tegoed van
€ 219.000,- in 2002 in contanten heeft opgenomen;
- vervolgens heeft [geïntimeerde] tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hetgeen hij met dat bedrag heeft gedaan: de Ontvanger heeft onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] eerst in de kort geding dagvaarding heeft gesteld dat hij het gehele bedrag consumptief had besteed, maar vervolgens ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het kort geding heeft betoogd dat een viertal familieleden mede gerechtigd was tot het saldo van de KB Lux rekening en dat hij het grootste deel van het opgenomen bedrag aan hen had gegeven;
- ook tijdens het verhoor door de FIOD heeft [geïntimeerde] tegenstrijdige verklaringen afgelegd: zo heeft hij onder meer op 1 november 2016 verklaard dat hij van 2004 tot 2007 vanuit huis in campers handelde en dat dat geen vetpot was, zodat hij niet kon sparen. Toen hem vervolgens op 2 november 2016 werd voorgehouden dat hij in de periode 2005 t/m 2007
€ 170.000,- op zijn hypotheek had afgelost en hem werd gevraagd of die gelden afkomstig waren van de KB Lux rekening antwoordde [geïntimeerde] ontkennend en verklaarde hij dat die gelden uit de camperhandel afkomstig waren;
6.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
24 april 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
10 april 2018.