Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Bruna B.V.
[geïntimeerden],
[Vennoot 1]en
[Vennoot 2],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 september 2017, met grieven en productie,
- de memorie van antwoord, met producties,
- een akte van [geïntimeerden] met producties en een antwoordakte met producties,
- het proces-verbaal van de pleidooien, gehouden ter openbare terechtzitting van 20 februari 2018.
3.De vaststaande feiten
Music & GiftsCD’s, DVD’s, games en cadeauartikelen verkoopt. [geïntimeerden] heeft voor de duur van de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 haar personeelsleden aan The Read Shop ter beschikking gesteld.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
betrokkenis bij The Read Shop, zoals hem bij artikel 6 FO tot 1 juli 2018 is verboden, en heeft op basis van deze beweerdelijke overtreding, kort samengevat, gevorderd om
(A) [geïntimeerden] hoofdelijk te verbieden om tot 1 juli 2018 betrokken te zijn bij een concurrent van Bruna,
(B) [geïntimeerden] hoofdelijk te verbieden tot 1 juli 2018 in de winkelruimte een onderneming te exploiteren die Bruna concurrentie aandoet, en
(C) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om aan Bruna het interieur van de winkelruimte, formulieren en folders af te geven,
een en ander met dwangsombepalingen en met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
5.De beoordeling in hoger beroep
geen enkele bandmet The Read Shop hebben. Bruna constateert terecht dat het begrip ‘betrokken’ in de Nederlandse taal op iedere relatie tussen [geïntimeerden] en concurrenten van Bruna slaat, maar daarmee is de kous niet af. Bij de uitleg van contractteksten is de taalkundige betekenis volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde zogenaamde Haviltex-maatstaf weliswaar van groot belang (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427,
DSM - Fox), maar is die betekenis niet steeds maatgevend. Bij deze uitleg komt het namelijk aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractbepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit verband acht het hof van belang dat het hier gaat om een commerciële contractsrelatie (te weten franchising).
Pronuptia de Paris,HvJ EG 28 januari 1986, C 161/84, ECLI:EU:C:1986:41, NJ 1988/163). Het hof neemt in dit kort geding aan dat de noodzaak tot deze bescherming ook de achtergrond is van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding als hiervoor onder 3.1 aangehaald en het zal dat beding tegen deze achtergrond uitleggen. Deze noodzaak tot bescherming moet redelijkerwijs ook bij [geïntimeerden] bekend zijn geweest toen hij in 2012 instemde met de overeenkomst: met artikel 6 van die overeenkomst heeft Bruna onmiskenbaar willen voorkomen dat [geïntimeerden] haar tijdens de samenwerking concurrentie zou aandoen, welke beperking gedurende het eerste jaar na afloop van die samenwerking wat betreft de lokaliteiten en de terreinen waar [geïntimeerden] als franchisenemer gedurende de contractperiode werkzaam was nog zou blijven gelden. Deze in artikel 6 FO opgenomen beperking van de zakelijke mogelijkheden van [geïntimeerden] na afloop van de franchisingovereenkomst ziet dan ook op het gebruik van de know how, de reputatie en de identiteit van de Bruna-formule in die lokaliteiten. De uitleg die het hof geeft is ruimer dan die van [geïntimeerden] , die op pagina 32 van de memorie van antwoord ‘betrokken’ uitsluitend in verband brengt met know how, maar beperkter dan die van Bruna.
shop in shopvoor gezorgd dat deze tevens klanten trekt voor The Read Shop. [geïntimeerden] klanten (voor Music & Gifts en voor Post NL) lopen namelijk door het winkelgedeelte van The Read Shop, zodat een aantal van die klanten als gevolg daarvan zal besluiten om (ook) artikelen van The Read Shop te kopen. [geïntimeerden] bevordert op deze wijze de exploitatie en de omzet van The Read Shop. Bruna noemt dit op pagina 8 van haar memorie van grieven
traffic genereren. Ook een dergelijke vorm van betrokkenheid wordt, zoals [geïntimeerden] in 2012 redelijkerwijze moet hebben begrepen, in artikel 6 FO bedoeld.
Het hof kan de discussie hierover echter niet in kort geding beslissen, omdat daarvoor nader feitenonderzoek nodig zou zijn. Of het meubel op wieltjes, dat als afscheiding wordt gebruikt, tijdens openingsuren wordt weggereden, kan niet zonder bewijslevering worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de stelling dat het publiek de indruk krijgt dat er sprake is van één winkel (waardoor de identiteit van de Bruna-formule wordt aangetast, doordat het direct vóór de vestiging van The Read Shop een Bruna-winkel was). Deze stelling is niet aannemelijk gemaakt. De foto’s die [geïntimeerden] van de inrichting van de winkelruimte heeft overgelegd, zowel vóór als na een verbouwing in het najaar van 2017, roepen twijfels op, die Bruna in dit kort geding niet heeft kunnen wegnemen, terwijl het wel op haar weg lag om dat te doen omdat zij op grond van haar stellingen voorlopige voorzieningen wil laten treffen.
Dit geldt ook voor Bruna’s stelling dat [geïntimeerden] Bruna-interieur aan The Read Shop ter beschikking heeft gesteld. Daarbij zou het weliswaar om identiteit en reputatie van Bruna gaan, maar [geïntimeerden] heeft ontkend dat hij Bruna-inventaris onder zich had en Bruna heeft daarna niet gespecificeerd om welke spullen het gaat.
Bruna verwijt [geïntimeerden] dat de verhuurder de huurovereenkomst niet op een andere naam wil stellen, maar heeft niet feitelijk onderbouwd dat de onwilligheid van de verhuurder aan [geïntimeerden] kan worden toegerekend.
Het streven van [geïntimeerden] om vanaf 1 juli 2018 de exploitatie van The Read Shop over te nemen en de voorbereidingen daarop vallen op zichzelf niet als overtredingen van artikel 6 FO aan te merken, omdat het daarbij gaat om plannen die pas na afloop van de in artikel 6 FO bepaalde periode zullen worden uitgevoerd. Dat aannemelijk is dat het [geïntimeerden] zal lukken om deze plannen per 1 juli 2018 uit te voeren, is daarom niet relevant.
Vordering B in het bestreden vonnis is terecht afgewezen. Ook grief 8 faalt.
De grieven 2 tot en met 4 falen daarom eveneens.
6.De slotsom
De overige grieven falen. Het bestreden vonnis in conventie zal wat betreft de afwijzing van de vordering B worden bekrachtigd.