ECLI:NL:GHARL:2018:3121

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.203.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van polisvoorwaarden in een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot vochtschade door geleidelijke invloeden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verzekerde, aangeduid als [appellante], en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van vochtschade onder een Woongarantverzekering. De verzekerde claimt schadevergoeding voor vochtschade die geleidelijk is ontstaan door lekkage vanuit de badkamer van de buren. Achmea heeft de claim afgewezen op basis van de polisvoorwaarden, die uitsluiten dat schade door geleidelijk werkende invloeden gedekt is. Het hof heeft in hoger beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de schade niet onder de dekking van de verzekering valt omdat deze is veroorzaakt door een geleidelijk werkende invloed, wat in strijd is met de voorwaarden van de verzekering. Het hof heeft de uitleg van de polisvoorwaarden beoordeeld aan de hand van het Haviltex-criterium, waarbij de bedoeling van partijen en de redelijke verwachtingen van de verzekeringnemer centraal staan. De conclusie is dat de schade aan de voorzijde van de woning van [appellante] niet gedekt is, omdat deze schade niet het gevolg is van een plotselinge en onvoorziene gebeurtenis, maar van een geleidelijke inwerking. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.203.072
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 281237)
arrest van 3 april 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij tussenarrest van 10 januari 2017 heeft het hof een comparitie van partijen gelast na het aanbrengen van de zaak in hoger beroep. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden, waarna de verdere stukkenwisseling heeft plaatsgevonden:
- de memorie van grieven (met ongenummerde producties),
- de memorie van antwoord (met producties 1-2).
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[appellante] heeft bij Achmea een zogeheten Woongarantverzekering afgesloten. Op deze verzekering zijn de Algemene Voorwaarden Woongarantverzekering WO6100 van toepassing en de Bijzondere Voorwaarden Opstalgarant met ‘All Risks’ dekking WO6102. In artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
"Wat is verzekerd
Artikel 2
De verzekering dekt de schade aan de woning als gevolg van een plotselinge en onvoorziene gebeurtenis die van buitenaf op de woning inwerkt, of een gevolg is van een eigen gebrek van de woning zelf met uitzondering van het eigen gebrek zelf. (…)"
In artikel 4 van deze Bijzondere Voorwaarden is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
"Wat is niet verzekerd
Artikel 4
Naast uitsluitingen genoemd in artikel 5 van de Bijzondere voorwaarden Opstalgarant WO6101 zijn de volgende uitsluitingen van toepassing:
4.1
Van de dekking is uitgesloten schade die is veroorzaakt door:
- (…)
- geleidelijk werkende (weers)invloeden;"
2.2
In 2006 of 2007 is aan de achterzijde van de woning van (de toenmalige) buurman [buurman] (nr. 43) een uitbouw gerealiseerd. In 2007 zijn er daardoor vochtproblemen ontstaan aan de achterzijde van de woning van [appellante] .
2.3
Namens [appellante] heeft haar toenmalige gemachtigde mr. E.E.M. Messink Achmea bij brief van 22 oktober 2012 aangeschreven, omdat er sprake was van vochtproblemen (aan de voorzijde) van haar woning, waardoor zij gezondheidsproblemen ondervond. Er is toen verzocht om het langs sturen van een expert van Achmea.
2.4
In opdracht van Achmea heeft de heer H.J.C. Hofstede een expertiserapport opgesteld d.d. 6 november 2012. In dit rapport heeft Hofstede onder meer geschreven:
“Naar mijn mening wordt de schade veroorzaakt door lekkage in de badkamer bij de buren op nummer 43. De oorzaak van de schade, lekke kit- en voegnaden in de badkamer op nummer 43 acht ik aannemelijk omdat de wand in de voorste slaapkamer van verzekerde nat is. De tussenwand tussen de woning van verzekerde op nummer 41 en de buren op nummer 43 is in een periode van enkele jaren verzadigd door de lekkage uit de badkamer op nummer 43.”
2.5
Achmea heeft bij brief van 28 december 2012 de claim onder de polis afgewezen en het navolgende geschreven:
“Inmiddels is vast komen te staan dat de oorzaak van lekkage is gelegen in de badkamer van uw buren op nummer 43. De ingeschakelde deskundigen hebben vastgesteld dat deze badkamer in slechte staat van onderhoud verkeerde, waardoor er gedurende de afgelopen jaren water via de scheidingsmuur uw woning is binnengedrongen. (…) Dit is geen plotselinge gebeurtenis, maar een geleidelijk werkende. (…) Er is niet komen vast te staan dat de schade is veroorzaakt door een ander, wel plotseling optredend, gebrek. Er is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schade een gevolg is van een plotselinge gebeurtenis. Daardoor kan er niet worden gesteld dat er volgens artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden Opstalgarant met All Risks dekking (WO6102) sprake is van dekking voor deze schade. De schade zal dan ook verder niet in behandeling worden genomen .
2.6
Daarna heeft [appellante] onderzoek laten uitvoeren door Abelen Bouwadvies en Expertise, dat uitgemond is in een rapport van 14 maart 2013. In de eindconclusie is opgenomen:
“Enerzijds is de lekkage van de badkamer bij de buren de oorzaak van de schimmelvorming in het behang in de woonkamer en de slaapkamer aan de voorzijde op de eerste verdieping en het bladderen van het schilderwerk op de plint in deze slaapkamer. [Schade voorzijde, toev. hof.] Het ingewerkte voetlood boven de aanbouw is de oorzaak van de lekkages op de scheiding van oud- en nieuwbouw, alsmede de kringen in het merbau plafond. [Schade achterzijde, toev. hof.]
De schade aan de achterzijde van de woning is door Achmea vergoed.
2.7
In september 2014 is tussen partijen nog verder gecorrespondeerd over de vochtschade aan de voorzijde van de woning.

3.Het geschil bij de rechtbank

Bij inleidende dagvaarding van 27 maart 2015 heeft [appellante] Reaal en Achmea gedagvaard. Reaal is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [buurman] , die als partij ex artikel 7:954 lid 6 BW juncto artikel 118 Rv is opgeroepen in de procedure. Reaal en [buurman] spelen geen rol meer in dit hoger beroep. Na conclusiewisseling en een comparitie van partijen op 11 januari 2016 heeft de rechtbank bij eindvonnis (in de gevoegde zaken) van 17 februari 2016 de vordering jegens Achmea afgewezen omdat, kort gezegd, de vochtschade is veroorzaakt door een geleidelijke inwerking van invloeden (uit de eigen woning en/of de badkamer van de buren van nr. 43) en dat deze vochtschade is uitgesloten van dekking (artikel 4.1 van de polisvoorwaarden). [appellante] is tevens veroordeeld in de proceskosten van Achmea.

4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft twee grieven tegen het bestreden eindvonnis geformuleerd. Met grief 1 bestrijdt [appellante] dat in deze zaak sprake is van geleidelijke (weers)invloeden als bedoeld in de polisvoorwaarden. Met grief 2 voert [appellante] aan dat nu Achmea wel de schade heeft vergoed aan de achterzijde van de woning, zij ook gehouden is tot vergoeding van de schade aan de voorzijde nu beide schades plotselinge en onvoorziene gebeurtenissen zijn voor [appellante] . Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd, onder handhaving van de niet door de rechtbank beoordeelde verweren.
4.2
In artikel 4.1 van de Bijzondere Voorwaarden is onder meer opgenomen dat schade van dekking is uitgesloten “die is veroorzaakt door geleidelijk werkende (weers)invloeden”. [appellante] voert aan dat deze uitsluitingsbepaling niet zo ruim uitgelegd moet worden dat (buiten de weersinvloeden) ook onder de uitsluiting valt de schade als gevolg van nalatig onderhoud dan wel constructiefouten (zoals hier het geval is).
4.3
Welke uitleg gegeven moet worden aan artikel 4.1 van de Bijzondere Voorwaarden (te lezen in samenhang met artikel 2 van die Bijzondere Voorwaarden) dient te worden beoordeeld aan de hand van het zogeheten ‘Haviltex-criterium’: de rechtsgevolgen van een overeenkomst worden in de eerste plaats bepaald door hetgeen partijen zijn overeengekomen, waarbij het niet alleen aankomt op een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst maar ook op hetgeen partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vlg. artikelen 3:33 en 3:35 BW). Mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kring partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht. Het gaat hier om de inhoud van een verzekeringsovereenkomst waarbij tussen deze partijen niet over de (bijzondere of algemene) voorwaarden is onderhandeld. De uitleg hiervan is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Voorts dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (Vgl. HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435, NJ 2006, 326). Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten en omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht tegen elkaar aan liggen (vgl. HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, NJ 2008, 284).
Dat betekent in deze zaak dat de uitleg van artikel 4.1 (juncto artikel 2) van de Bijzondere Voorwaarden (verder: BV) meer verschuift naar een objectieve uitleg (ook wel genoemd de uitleg volgens de ‘CAO-norm’). Het hof neemt hierbij wel alle feiten en omstandigheden in aanmerking, nu de scheidslijn tussen beide uitlegnormen een vloeiende is.
4.4
In artikel 2 BV staat opgenomen dat verzekerd is “schade aan de woning als gevolg van een
plotselinge en onvoorziene gebeurtenisdie van buitenaf op de woning inwerkt”. In artikel 4.1 BV staat opgenomen dat
nietverzekerd is (“van de dekking is uitgesloten”) de schade die is veroorzaakt door “
geleidelijk werkende (weers)invloeden”; [onderstrepingen hof]. Uit de laatste tekst is kenbaar dat het niet alleen gaat om “geleidelijk werkende invloeden” maar ook om “geleidelijk werkende weersinvloeden”. Dat de uitsluiting van artikel 4.1. BV alleen zou zien op “inwerking van natuurlijke verschijnselen (…) zoals bijvoorbeeld regen en wind” zoals [appellante] aanvoert, kan niet in de tekst gelezen worden nu het woordje “weer” tussen haakjes is geplaatst. Als alleen weersinvloeden zouden zijn bedoeld, dan zouden de haakjes ( ) om “weer” zinledig zijn geweest. Dat [appellante] een consument is doet niet af aan deze uitleg. Het hof wijst hierbij ook op de (bij conclusie van antwoord) overgelegde uitspraak van de Geschillencommissie van het KiFid van 25 januari 2011 waarbij ook sprake was van schade die geleidelijk was ontstaan door de inwerking van vocht en waarbij “de Consument” meende dat die schade desondanks gedekt was, omdat de vochtschade veroorzaakt was door een (gedekte) constructiefout. Die uitleg van “de Consument” werd door het KiFid verworpen:
“De polisvoorwaarden [die vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak van [appellante] , toev. hof] kunnen in redelijkheid niet anders worden gelezen dan dat schade door geleidelijk werkende invloeden ook is uitgesloten indien deze het gevolg is van een op zichzelf wel gedekte constructiefout.”Het hof wijst er voorts nog op dat lezing van artikel 4.1 BV (geen dekking: geleidelijk werkende (weers)invloeden) in samenhang met artikel 2 BV (wel dekking: plotselinge en onvoorziene gebeurtenis) ook duidt op het onderscheid dat in de BV wordt gemaakt tussen geleidelijk veroorzaakte schade en plotseling veroorzaakte schade.
4.5
Het door de heer Hofstede opgemaakte expertiserapport als weergegeven onder 2.6 is door [appellante] niet gemotiveerd bestreden, zodat het hof diens conclusie overneemt dat de (vocht)schade aan de voorzijde van de woning van [appellante] zich gedurende jaren (derhalve: geleidelijk) heeft opgebouwd. Namens [appellante] is ter comparitie van 11 januari 2016 erkend dat de schade door geleidelijke inwerking (aan zowel de voorzijde als aan de achterzijde) is ontstaan. Dat betekent aldus dat de (vocht)schade aan de voorzijde van de woning van [appellante] is ontstaan als gevolg van geleidelijk werkende invloeden waarvoor voormelde uitsluiting van dekking geldt (er is dus geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 2 BV namelijk een plotse en onvoorziene gebeurtenis). Het feit dat Achmea wel dekking heeft verleend voor de (vocht)schade aan de achterzijde van de woning van [appellante] , welke schade in 2006-2007 is gemeld, maakt niet dat daarom ook de (vocht)schade aan de voorzijde van de woning, die in 2012 is gemeld, moet worden vergoed. Van gewekt vertrouwen bij [appellante] dat Achmea daarom ook de vochtschade aan de voorzijde zou vergoeden kan geen sprake zijn. Dat geldt temeer nu Achmea onweersproken heeft aangevoerd dat zij bij de vergoeding van de vochtschade aan de achterzijde van de woning – naar achteraf is gebleken – ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat die schade door de uitbouw van [buurman] was veroorzaakt (waarvoor de polis wel dekking biedt).
4.6
Concluderend oordeelt het hof dat Achmea aldus op rechtens goede gronden zich heeft beroepen op de uitsluiting van dekking onder de polis (c.q. dat geen sprake is van een gedekt evenement als bedoeld in artikel 2 BV) voor de schade aan de voorzijde van de woning. Dat betekent dat de beide grieven van [appellante] niet slagen. Aan de overige stellingen en weren van [appellante] komt het hof niet meer toe. De vordering tot toewijzing van een voorschot op de schade deelt het lot van de grieven: die vordering wordt door het hof afgewezen. Het door [appellante] algemene bewijsaanbod passeert het hof nu [appellante] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die steun bieden aan de door haar voorgestane uitleg van de polisbepalingen.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.957,-
- salaris advocaat € 894,- (1 punt x tarief II)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 17 februari 2016 voor zover gewezen tegen Achmea;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 1.957,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, C.J.H.G. Bronzwaer en R.A. van der Pol en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.