Uitspraak
AAL
Truckservice Jager Groningen B.V.,
de curator
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
"Overeenkomst inzake onderhoud en reparatie"(hierna: de overeenkomst) met elkaar gesloten met betrekking tot een Renault bedrijfswagen van Duotrans.
"Cliënt draagt aan dealer op het onderhouden en repareren van de in het bij deze overeenkomst behorende aanhangsel omschreven RENAULT bedrijfswagen (…)".
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vordering in hoger beroep en de grieven
een ongenummerde algemene grief, de grieven I tot en met III, grief VI gedeeltelijk en grief VIIheeft AAL de reikwijdte aan de orde gesteld van het retentierecht waar Jager zich op heeft beroepen. Meer in het bijzonder heeft AAL betoogd dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat het retentierecht zich niet verhoudt met vorderingen uit duurovereenkomsten. In de opvatting van AAL heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat Jager op 29 november 2012 op grond van artikel 6:52 BW in samenhang met artikel 3:290 BW voor wat betreft haar volledige vordering op Duotrans van € 28.152,64 bevoegd was haar retentierecht op de trekker en oplegger in te roepen. Door aldus te oordelen heeft de rechtbank volgens AAL de betekenis van artikel 3:294 BW miskend. In de visie van AAL heeft Jager na elke onderhoudsbeurt of reparatie haar retentierecht prijsgegeven door de trekker en de oplegger terug te geven aan Duotrans. Het retentierecht is op 29 november 2012 niet herleefd in de zin van artikel 3:294 BW voor vorderingen die al eerder waren ontstaan. Slechts voor de vordering die voortvloeit uit de laatste reparatie komt Jager een retentierecht toe, aldus AAL. Naar de mening van AAL heeft Jager onrechtmatig tegenover haar gehandeld, dan wel misbruik van recht gemaakt, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar ten opzichte van haar gehandeld door op 29 november 2012 voor het volledige bedrag van € 28.152,64 het retentierecht uit te oefenen. Op zijn minst had de rechtbank in de visie van AAL het bedrag waarvoor het Jager was toegestaan het retentierecht uit te oefenen dienen te matigen.
"Nog los van het vorenstaande,"is naast het hiervoor weergegeven eerste deel van rechtsoverweging 4.16 als een extra argument gegeven ter weerlegging van de stellingen van AAL. Ook wanneer de grief tegen de laatste volzin zou slagen blijft staan het in het eerste deel van rechtsoverweging 4.16 gegeven oordeel dat het retentierecht niet meer bestaat. Derhalve heeft AAL geen belang bij bespreking van de grief tegen de laatste volzin, zodat het hof hier verder niet op in zal gaan.
grieven V en VI (voor het overige deel)komt AAL op tegen het oordeel van de rechtbank (rechtsoverweging 4.18) dat AAL haar stelling dat Jager haar vordering op Duotrans bewust ten koste van AAL heeft laten oplopen onvoldoende heeft onderbouwd, evenals haar stelling dat Jager het retentierecht op 29 november 2012 niet kon inroepen, omdat zij feitelijk leverancierskrediet aan Duotrans had verleend. AAL heeft aangevoerd dat Jager de dienstverlening aan Duotrans heeft voortgezet ondanks het feit dat Duotrans niet betaalde, waardoor de vordering van Jager op Duotrans bleef oplopen. Uiteindelijk heeft Jager volgens AAL door het inroepen van het retentierecht haar risico afgewenteld op AAL. Jager had in een eerder stadium tot incasso van haar vorderingen moeten overgaan, althans haar retentierecht moeten inroepen.
NJ1946, 323). Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de ter zake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling. HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069
grieven VIII en IX,die opkomen tegen de conclusie van de rechtbank, respectievelijk het dictum van het bestreden vonnis hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven om die reden verder geen bespreking.