ECLI:NL:GHARL:2018:3038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.225.515/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag en benoeming van pleegouders tot voogd in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2017, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de GI niet tot voogd te benoemen, maar de pleegouders van [de minderjarige2].

Het hof heeft de feiten in de zaak vastgesteld, waaronder de ondertoezichtstelling van de kinderen en hun uithuisplaatsing. Het hof overwoog dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de continuïteit van hun opvoedingssituatie gewaarborgd moet worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat zij onvoldoende had aangetoond in staat te zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof bevestigde dat de kinderen inmiddels gehecht waren aan hun pleegouders en dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te hernemen, verstreken was.

De moeder had ook bezorgdheid geuit over de contacten met de pleegouders, maar het hof was van oordeel dat de pleegouders bereid waren om contact te onderhouden. Het hof verklaarde de pleegvader van [de minderjarige1] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om voogdij, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kon worden gedaan. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen werd beëindigd en de pleegouders tot voogd werden benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.515/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/153774 / FA RK 17-302)
beschikking van 29 maart 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.W. de Jong te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
2.de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,

3. [de pleegouders1] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegvader en de pleegmoeder van [de minderjarige1] ,

4. [de pleegouders2] ,

wonende te [C] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] ,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Drachten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 oktober 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de pleegouders van [de minderjarige2] ;
- een journaalbericht namens mr. De Jong van 20 oktober 2017 met als productie het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 30 mei 2017, (eveneens ontvangen van de rechtbank op 23 oktober 2017).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 februari 2018 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [D] verschenen. Namens de GI is mevrouw [E] verschenen. Verder is verschenen de pleegvader van [de minderjarige1] . Ook zijn de pleegouders van [de minderjarige2] verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn voor hun geboorte onder toezicht gesteld: [de minderjarige1] op 19 juli 2013 en [de minderjarige2] op 24 november 2014.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 22 april 2015 op grond van een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij de pleegouders van [de minderjarige2] . [de minderjarige1] is vervolgens tijdelijk in een ander pleeggezin geplaatst en sinds november 2015 verblijft zij bij haar huidige pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige1] en de pleegouders van [de minderjarige2] tot voogd over [de minderjarige2] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 juli 2017. De grieven zien op de beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de benoeming van de pleegouders van [de minderjarige2] tot voogd over [de minderjarige2] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen - zo begrijpt het hof - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende primair het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen en - naar het hof begrijpt - subsidiair de GI tot voogd te benoemen over [de minderjarige2] .
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking - zo begrijpt het hof - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.4
De pleegouders van [de minderjarige2] voeren verweer en verzoeken het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking - zo begrijpt het hof - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.5
De pleegvader van [de minderjarige1] heeft zich aangesloten bij het standpunt van de pleegouders van [de minderjarige2] en heeft verzocht dat hij en de pleegmoeder alsnog met de voogdij over [de minderjarige1] worden belast.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft beëindigd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank - die er kort gezegd op neer komen dat het van groot belang is dat het verblijf van de kinderen bij hun pleegouders gecontinueerd wordt - over en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.4
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog een heel leven voor zich hebben en dat zij als biologische ouder primair de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor haar rekening dient te nemen. Het hof is van oordeel dat de moeder in de afgelopen jaren de kans heeft gekregen om aan te tonen dat zij in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Deze kans heeft zij echter onvoldoende benut. Inmiddels zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ingegroeid in de pleeggezinnen en gehecht aan hun pleegouders en is de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder weer in staat moet worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te dragen, verstreken.
5.5
Met betrekking tot de stelling van de moeder dat de kinderen gelet op hun jonge leeftijd geen last zullen hebben van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing en dat dit derhalve niet tot onzekerheid bij hen zal leiden, overweegt het hof als volgt. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder(s). Deze maatregel kan slechts worden verlengd indien de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn, in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding te dragen. Deze verwachting is, zoals in de bestreden beschikking terecht is overwogen, niet (meer) aanwezig. Dat de moeder haar gezag niet misbruikt en haar medewerking verleent aan de GI, doet, wat hier ook van zij en los van het feit dat het gezag van de moeder bij de bestreden beschikking op grond van sub a van artikel 1:266 lid 1 BW is beëindigd en niet op grond van sub b (misbruik van gezag), niet af aan bovenstaand oordeel.
5.6
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen.
5.7
Het hof wenst ten overvloede nog op te merken dat het feit dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is beëindigd, niet met zich brengt dat zij voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] minder belangrijk is of dat zij geen rol meer in het leven van haar kinderen speelt. Immers, de moeder zal ondanks de beëindiging van het gezag altijd de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] blijven. Bovendien houdt zij het recht op informatie over de ontwikkeling van de kinderen en op contact met de kinderen voor zover het belang van de kinderen zich hiertegen niet verzet.
Voogdij
5.8
Het hof komt - na eigen onderzoek - tot dezelfde beoordeling als de rechtbank, namelijk dat het meer in het belang van [de minderjarige2] is dat haar pleegouders worden belast met de voogdij over haar dan dat de GI met de voogdij zou worden belast. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking met betrekking tot de voogdij over [de minderjarige2] over, maakt die tot de zijne en verwijst daar kortheidshalve naar. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.9
De moeder heeft in hoger beroep haar angst geuit dat de pleegouders [de minderjarige2] gaan claimen en haar niet meer op de hoogte zullen houden over het wel en wee van [de minderjarige2] . De pleegouders hebben hierover verklaard dat zij het belangrijk vinden dat [de minderjarige2] goed contact houdt met de moeder en dat zij zich in staat achten om de contacten tussen de moeder en [de minderjarige2] goed te onderhouden.
5.1
Het hof is niet gebleken dat de pleegouders hun taken als voogd over [de minderjarige2] niet naar behoren uitvoeren en/of in de afgelopen periode contact tussen [de minderjarige2] en de moeder in de weg hebben gestaan. Of de contacten tussen de moeder en de pleegouders en de kinderen tot stand zullen (blijven) komen, hangt naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval met name af van de beschikbaarheid en de bereidheid van de moeder hiertoe. In het (recente) verleden is het immers meermalen voorgekomen dat de moeder - al dan niet na afzeggen vooraf - niet tijdens omgangsmomenten verscheen, waarbij er in 2016/2017 gedurende een periode van tien maanden zelfs in het geheel geen contact is geweest. Het is, zoals de GI ook ter zitting heeft aangegeven, de verantwoordelijkheid van de moeder om de gemaakte (omgangs)afspraken na te komen. De pleegouders hebben verklaard bereid te zijn rechtstreeks contact met de moeder te hebben. Het hof gaat er dan ook van uit dat de pleegouders van [de minderjarige2] de moeder op de hoogte zullen houden over de ontwikkeling van [de minderjarige2] . Het hof zal het subsidiaire verzoek van de moeder tot benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige2] , dan ook afwijzen.
5.11
De pleegvader van [de minderjarige1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij en de pleegmoeder van [de minderjarige1] - anders dan zij ten tijde van de procedure in eerste aanleg hadden verklaard - voor zover dat mogelijk is toch tot voogd over [de minderjarige1] willen worden benoemd. Het hof is van oordeel dat dit verzoek moet worden beschouwd als een zelfstandig verzoek dat ingevolge het bepaalde in artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof zal de pleegvader dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de pleegvader van [de minderjarige1] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om hem en de pleegmoeder te benoemen tot voogd over [de minderjarige1] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, I.A. Vermeulen en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.