Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2017, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de GI niet tot voogd te benoemen, maar de pleegouders van [de minderjarige2].
Het hof heeft de feiten in de zaak vastgesteld, waaronder de ondertoezichtstelling van de kinderen en hun uithuisplaatsing. Het hof overwoog dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de continuïteit van hun opvoedingssituatie gewaarborgd moet worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat zij onvoldoende had aangetoond in staat te zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof bevestigde dat de kinderen inmiddels gehecht waren aan hun pleegouders en dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te hernemen, verstreken was.
De moeder had ook bezorgdheid geuit over de contacten met de pleegouders, maar het hof was van oordeel dat de pleegouders bereid waren om contact te onderhouden. Het hof verklaarde de pleegvader van [de minderjarige1] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om voogdij, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kon worden gedaan. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen werd beëindigd en de pleegouders tot voogd werden benoemd.