ECLI:NL:GHARL:2018:3035

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
21-001553-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het in werking hebben van een inrichting zonder omgevingsvergunning en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het in werking hebben van een inrichting zonder de vereiste omgevingsvergunning. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 14 maart 2018 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben toegelicht. De raadsman voerde aan dat de vervolging in strijd was met de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de LHS niet als rechtsregel kan worden toegepast en dat de vervolging niet kennelijk onredelijk was. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd en de verweren van de verdediging verworpen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 15 januari 2016 zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat bestond uit het in werking hebben van een inrichting. De verdachte is niet geschaad in de verdediging door eventuele taal- en schrijffouten in de tenlastelegging. Het hof heeft het bewezen verklaarde feit gekwalificeerd onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De verdachte is strafbaar verklaard, en het hof heeft een geldboete van € 3.000,- opgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld en dat er van hem verwacht mocht worden dat hij op de hoogte was van de vergunningvoorschriften.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001553-17
Uitspraak d.d.: 28 maart 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2017 met parketnummer 05-987024-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. C.F. van Helvoirt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Landelijke handhavingsstrategie
Ter zitting van het hof heeft de raadsman – kort gezegd - aangevoerd dat de beslissing om tot vervolging over te gaan in strijd was met het beleid dat is vastgelegd in de Landelijke Handhavingsstrategie (hierna: LHS). De LHS moet worden beschouwd als recht in de zin van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder b, Wet RO. Afwijking van dit beleid dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het volgende.
De LHS is een afwegingsinstrument - opgesteld door het Interprovinciaal Overleg en het Openbaar Ministerie - dat met name als doel heeft om te komen tot onderling afgestemd en effectief handelen van alle instanties die een rol hebben in de handhaving van het omgevingsrecht. Om dat doel te bewerkstelligen bevat de LHS een stappenplan om tot een passende interventie te komen. Onderdeel van dit stappenplan is een interventiematrix. De handhaver bepaalt in welk segment van de interventiematrix hij de bevinding positioneert door het beoordelen van de gevolgen voor milieu, natuur, water, veiligheid, gezondheid en/of maatschappelijke relevantie en het typeren van de normadressaat. Vervolgens wordt rekening gehouden met verzwarende of verlichtende omstandigheden, waarna bepaald wordt of overleg tussen het bestuur en het openbaar ministerie aangewezen is. Ten slotte wordt aan de hand van de interventiematrix de interventie bepaald.
Naar het oordeel van het hof leent de LHS zich er, gelet op het bovenstaande, naar zijn inhoud en strekking niet toe om jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Het hof beschouwt de LHS niet als recht in de zin van artikel 79 Wet RO.
In uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof verwezen naar de toelichting die door de officier van justitie in eerste aanleg is gegeven op de vervolgingsbeslissing. Het hof overweegt dat de officier van justitie gemotiveerd heeft aangegeven van welk segment in de interventiematrix men uit is gegaan, welke verzachtende en verzwarende omstandigheden daarbij een rol hebben gespeeld en hoe uiteindelijk is gekomen tot de beslissing om voor een strafrechtelijk traject te kiezen. Deze vervolgingsbeslissing komt het hof niet kennelijk onredelijk voor.
Lekken uit het strafdossier
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er is gelekt uit het strafdossier. Op basis hiervan is een slecht beeld van [verdachte] geschetst en dit heeft nadelige gevolgen gehad voor hem en zijn gezin.
Het hof overweegt hierover dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien er doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Naar het oordeel van het hof is gesteld noch gebleken dat hiervan sprake is.
De verweren worden verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 15 januari 2016, althans in of omstreeks de maand januari 2016, in de gemeente [gemeente] , al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het in werking hebben van een inrichting, aangewezen in Bijlage I, onderdeel C, categorie 7.5 onder i van het Besluit omgevingsrecht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks15 januari 2016,
althans in of omstreeks de maand januari 2016,in de gemeente [gemeente] ,
al dan nietopzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat
geheel of gedeeltelijkbestond uit het in werking hebben van een inrichting, aangewezen in Bijlage I, onderdeel C, categorie 7.5 onder i van het Besluit omgevingsrecht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft in de appelschriftuur – kort gezegd – aangevoerd dat hij het bewezen verklaarde feit niet kwalificeert onder het in de dagvaarding genoemde artikel (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). De wettelijke bepaling die de rechtbank heeft gekoppeld aan het feit staat niet in de dagvaarding. Dit dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat het bewezenverklaarde behelst dat – kort gezegd – verdachte zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat bestond uit het in werking hebben van een inrichting. Dit is strafbaar gesteld onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De stelling van de raadsman, die er op neer komt dat de rechter alleen zou kunnen kwalificeren op grond van artikelen die expliciet in de dagvaarding zijn opgenomen, vindt geen steun in het recht. Het is aan de rechter te bepalen welke kwalificatie aan het bewezenverklaarde wordt gegeven, zonder dat deze daarbij gebonden is aan de opvatting daaromtrent van de steller van de tenlastelegging (vergelijk HR 27 juni 1995, NJ 1996, 126).
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 3000,-.
De raadsman heeft in de appelschriftuur aangevoerd dat verdachte veel nadeel heeft ondervonden van wat er gebeurd is. Dit geeft reden om af te zien van het opleggen van een straf of maatregel.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof overweegt dat verdachte een inrichting in werking heeft gehad zonder de daarvoor vereiste vergunning. De vertegenwoordiger van verdachte heeft hier over verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij het mestbassin zonder vergunning kon bouwen. Toen bleek dat dit niet zo was, heeft hij direct actie ondernomen om het geheel te legaliseren. Het hof is van oordeel dat verdachte niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld. Van verdachte – een melkveehouderij - mocht verwacht worden dat zij op de hoogte was van de vergunningvoorschriften of, indien dit niet zo was, dat zij zich voldoende had laten informeren hierover.
Het hof is van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen recht doet aan de ernst van het feit, nu verdachte is gaan bouwen zonder vergunning en zonder voldoende te hebben onderzocht of een vergunning noodzakelijk was.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 1.1 en 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 3.000,- (drieduizend euro).

Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M. Barels en mr. A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 28 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 maart 2018.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. C.C.M. Poland, advocaat-generaal,
mr. A.C. Jochems, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.