In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het in werking hebben van een inrichting zonder de vereiste omgevingsvergunning. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 14 maart 2018 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben toegelicht. De raadsman voerde aan dat de vervolging in strijd was met de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de LHS niet als rechtsregel kan worden toegepast en dat de vervolging niet kennelijk onredelijk was. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd en de verweren van de verdediging verworpen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 15 januari 2016 zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat bestond uit het in werking hebben van een inrichting. De verdachte is niet geschaad in de verdediging door eventuele taal- en schrijffouten in de tenlastelegging. Het hof heeft het bewezen verklaarde feit gekwalificeerd onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De verdachte is strafbaar verklaard, en het hof heeft een geldboete van € 3.000,- opgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld en dat er van hem verwacht mocht worden dat hij op de hoogte was van de vergunningvoorschriften.