ECLI:NL:GHARL:2018:3027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.228.838/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] waren verlengd. De vader verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen en [de minderjarige] bij hem te laten wonen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2018 is [de minderjarige] door het hof gehoord, en zijn zowel de vader als de moeder verschenen. De GI, vertegenwoordigd door mevrouw [C] en mevrouw [D], heeft verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de moeder over de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de impact van de echtscheiding meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe ontwikkelingen zijn die de mogelijkheid van een plaatsing bij de vader onderzoeken, maar heeft ook benadrukt dat er een zorgvuldige belangenafweging moet plaatsvinden.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, waarbij het hof erop vertrouwt dat de GI de zorgen van beide ouders serieus neemt en het proces zorgvuldig begeleidt. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen onderzoek naar de haalbaarheid van een volledige plaatsing bij de vader, gezien de complexe voorgeschiedenis van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.838/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/119680 / JE RK 17-302)
beschikking van 27 maart 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.P. Suringar te Assen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord|Drenthe,
gevestigd te Assen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 november 2017;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
20 december 2017;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
Op 26 februari 2018 is verschenen [de minderjarige]
(verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2002, die buiten aanwezigheid van zijn ouders door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 februari 2018 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn mevrouw [C] en mevrouw [D] verschenen. Verder is de moeder verschenen. Mr. Suringar heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit het in 2012 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren [in]
2000 te [B] de inmiddels meerderjarige [de meerderjarige] (verder te noemen: [de meerderjarige] ) en [de minderjarige] . De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Tot het moment van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] had hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 14 september 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Assen, [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van zes maanden. Bij beschikking van
21 februari 2017 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot uiterlijk
14 september 2017. Bij de bestreden beschikking zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 14 september 2018.
3.3
[de minderjarige] woont sinds 4 augustus 2016 in een GmV-voorziening (Gezinshulpverlening met Verblijf) van [E] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 5 september 2017. Deze grieven zien zowel op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] als op de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige] wordt geplaatst/gaat wonen bij de vader.
Mr. Suringar heeft ter zitting van het hof aangegeven dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] momenteel - onder meer in het kader van de invulling van het gezamenlijk gezag - nog wenselijk is, waaruit het hof opmaakt dat de vader zijn verzoek in hoger beroep wat betreft de ondertoezichtstelling niet handhaaft.
4.2
De GI voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Tijdens de zitting van het hof en uit de stukken is gebleken dat er sinds het indienen van het hoger beroep sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Op 17 november 2017 is tijdens een gesprek tussen de GI en de vader besloten om de belemmeringen en mogelijkheden van het wonen van [de minderjarige] bij de vader opnieuw te bekijken. Deze herbeoordeling heeft inmiddels plaatsgevonden en tijdens het gesprek op 14 februari 2018 tussen de GI, GmV en de vader is duidelijk geworden dat de mogelijkheid om [de minderjarige] bij zijn vader te laten wonen door de GI onderzocht gaat worden, mede vanwege de wens van [de minderjarige] . Uit het interne verslag van GmV van 20 februari 2018 blijkt dat [de minderjarige] het daar goed doet en dat er - na een verblijf van ruim anderhalf jaar - geen werkdoelen meer zijn die een langer verblijf aldaar rechtvaardigen. Daarnaast is duidelijk geworden dat [de minderjarige] na de voorjaarsvakantie vanuit het speciaal onderwijs (RENN 4) terug gaat naar het reguliere onderwijs ( [F] , havo 3-niveau).
5.3
De GI heeft ter zitting aangegeven dat voormelde trajecten het resultaat zijn van een zorgvuldige belangenafweging van wat op dit moment het beste voor [de minderjarige] is. De voorgenomen plaatsing van [de minderjarige] bij de vader en de schoolwissel worden gefaseerd uitgevoerd en maken onderdeel uit van het nog lopende, grondige onderzoek naar de haalbaarheid hiervan. Dit houdt volgens de GI in dat de huidige contactregeling met de vader langzaam (per dagdeel) wordt uitgebreid en geëvalueerd, net als de overgang van [de minderjarige] naar de andere school. De GI heeft verklaard dat [de minderjarige] en zijn vader, zowel nu als wanneer het onderzoek is afgerond, (zullen) worden begeleid en ondersteund door de GI waar nodig. Verder heeft de GI ten aanzien van de schoolwissel aangegeven dat gezien de samenwerkingsafspraken tussen de scholen het indien het niet goed gaat met [de minderjarige] op het reguliere onderwijs, altijd mogelijk is om [de minderjarige] terug te plaatsen naar het speciaal onderwijs. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] dient volgens de GI thans in stand te blijven in die vorm dat deze, mits er tijdens het plaatsingsonderzoek geen contra-indicaties zijn gebleken, bij de vader ten uitvoer zal worden gelegd.
5.4
De moeder heeft ter zitting opgemerkt dat [de minderjarige] een kwetsbare jongen is die veel last heeft van de echtscheidingsperikelen van zijn ouders waardoor hij kampt met een loyaliteitsconflict. Moeder erkent dat het nu goed gaat met [de minderjarige] , maar dat komt volgens haar doordat hij zowel in zijn huidige woonsituatie als op het speciaal onderwijs de benodigde intensieve begeleiding, duidelijkheid en structuur krijgt. De moeder vraagt zich dan ook af of het goed met hem blijft gaan wanneer hij weer bij één van zijn ouders gaat wonen en van school gaat wisselen, waarbij hij te maken zal krijgen met grotere klassen en aanzienlijke veranderingen qua begeleiding, leraren/leerlingen, roosters en huiswerk.
5.5
Het hof leidt uit het kinderverhoor met [de minderjarige] , het verhandelde ter zitting en uit de stukken af dat [de minderjarige] zelf graag bij de vader wil wonen.
Echter, net als de moeder, spreekt het hof zijn zorgen uit over de door de GI ingeslagen weg, waarbij gelijktijdig wordt ingezet op zowel de (volledige) plaatsing van [de minderjarige] bij de vader als op de overplaatsing van [de minderjarige] van speciaal onderwijs naar regulier onderwijs. Gezien de problematiek van [de minderjarige] en de gehele, belaste, voorgeschiedenis, waarvan ook een geweldsincident bij de vader deel uitmaakt, is voor het hof nog onvoldoende duidelijk of een verblijf van [de minderjarige] bij de vader het meest in zijn belang moet worden geacht. Er dient eerst door de GI gedegen onderzoek te worden verricht naar de realiseerbaarheid van een volledig verblijf van [de minderjarige] bij de vader. Het hof vertrouwt er op dat de GI hier op een juiste manier vorm aan geeft en dit proces in goede banen leidt, alsook gepast zal reageren wanneer één of beide trajecten dreigen te mislukken. Daarnaast gaat het hof ervan uit dat de GI de door de moeder geuite en onderbouwde zorgen serieus neemt en haar intensief betrekt bij de ingezette koers ten aanzien van [de minderjarige] .
5.6
Gelet op het vorenstaande oordeelt het hof dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , zodat het hof de beschikking van de kinderrechter zal bekrachtigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het hof als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
M. Weissink, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 27 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.