Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
10 maart 2015, 2 juni 2015 en 16 februari 2016 die de kantonrechter (rechtbank Overijssel, sector kanton, locatie Enschede) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6:74 BW, waardoor zijn schade van € 18.121,71, naast de rente en buitengerechtelijke kosten, moet worden vergoed vanaf de dag der dagvaarding;
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
6:172 BW jegens [appellant] waardoor zijn schade van € 18.121,71, althans enig ander redelijk bedrag in verband met niet geleverde zorg in de periode oktober 2012 t/m eind 2012, naast de rente, moet worden vergoed vanaf de dag der dagvaarding;
14 dagen na dagtekening van het arrest en voor zover voldoening van (na)kosten niet geschiedt binnen de gestelde termijn, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Juist de terugbetaling van het vooruitbetaalde zorgbedrag van € 4500,00 (zie prod. 13-1 CvR) over de maanden oktober, november en december 2012 was ook onderwerp van de vordering en de gestelde OD ex art. 6:162 BW en zaakwaarneming ex artikel 6:198 BW.’
(of: € 4.500,- volgens het laatste citaat onder 5.5 en productie 13-I bij conclusie van repliek) inkleedt als schadevergoedingsvordering gebaseerd op wanprestatie dan wel onrechtmatige daad dan wel zaakwaarneming ex artikel 6:198 BW/vertegenwoordiging ex artikel 6:172 BW, daarin bestaande dat de zorg wel werd betaald maar niet geleverd.
Welke de reactie van [geïntimeerde] op zijn mededeling onderscheidenlijk de precieze inhoud van het briefje was, heeft [appellant] niet vermeld. Bij de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft mr. Camps verklaard dat [appellant] per 1 januari 2013 naar een andere zorgverlener is gegaan, die de oude overeenkomst tussen partijen heeft opgezegd.
heeft ook niet duidelijk gemaakt hoe zijn beide verklaringen zich tot elkaar verhouden en evenmin welke de reden was voor zijn besluit ‘niet meer te komen’, alsmede wat een en ander betekende voor de door [geïntimeerde] te leveren zorg.
19 en 23) heeft [appellant] daarmee onvoldoende gesteld voor schadeplichtigheid wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerde] .
Omtrent de door [appellant] gestelde betaling overweegt het hof daarnaast als volgt.
11en 2012. Bovendien heeft [appellant] naast de contante betaling(en) in oktober 2012 ook (eerdere) contante betaling(en) (in juni 2012) gesteld, zodat de erkenning van [geïntimeerde] en de bevestiging van [X] , als het gaat om 2012, ook daarop betrekking kunnen hebben.
6.De slotsom
€ 1.896,-(3 punten x tarief I à € 632,-)