Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
AIS Airlines B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep
5.De beoordeling in het principaal hoger beroep
grief 4als eerste te bespreken. Deze grief is gericht tegen rov. 4.13 van het tussenvonnis van 11 maart 2015, waarin de kantonrechter overweegt vooralsnog geen aanleiding te zien af te wijken van het uitgangspunt dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Blijkens de toelichting op de grief is [appellant] van mening dat het voorschot op de kosten van de deskundige door AIS had moeten worden voldaan omdat het onderzoek nodig was om te kunnen vaststellen of de foto’s die AIS ten grondslag had gelegd aan het ontslag op staande voet door of namens AIS gemanipuleerd waren en AIS ook een bewijsopdracht had gekregen.
grief 1komt [appellant] op tegen rov. 4.6 van het tussenvonnis van 11 maart 2015 waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat AIS de arbeidsovereenkomst met [appellant] onverwijld heeft opgezegd onder onverwijlde mededeling van de dringende reden. Uit hetgeen [appellant] stelt leidt het hof af dat niet betwist wordt dat AIS pas op 30 maart 2014 tijdens een gesprek met first officer [B] op de hoogte is geraakt van de gebeurtenis tijdens de vlucht op 25 maart 2014 die voor AIS de reden heeft gevormd om [appellant] op 2 april 2014 op staande voet te ontslaan. Er zijn tussen genoemde data twee werkdagen verstreken die volgens AIS zijn gebruikt voor intern overleg en het inwinnen van juridisch advies alvorens tot ontslag is besloten.
grieven 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 en 11lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, aangezien zij betrekking hebben op rov. 2.8 van het eindvonnis van 19 oktober 2016 en het daarin vervatte oordeel van de kantonrechter dat AIS erin is geslaagd te bewijzen dat [appellant] op 25 maart 2014 tijdens de vlucht van Zürich naar Münster in de cabine van het vliegtuig heeft geslapen. [appellant] komt in dat verband in het bijzonder op tegen de voorafgaande rov. 2.2 tot en met 2.4., die betrekking hebben op de whatsapp-berichten op de telefoon van first officer [B] en de foto’s van een lege cockpitstoel.
grief 12ageert [appellant] tegen rov. 2.15 van het eindvonnis die de kantonrechter heeft geleid tot toewijzing van de reconventionele vordering van AIS tot een vergoeding gelijk aan drie maanden salaris te vermeerderen met vakantietoeslag, een en ander ingevolge artikel 7:680 BW(oud) (de fictieve schadevergoeding). [appellant] stelt dat dit oordeel niet naar behoren is gemotiveerd omdat de kantonrechter niet heeft onderzocht of de dringende reden voor ontslag te wijten is aan opzet of schuld van [appellant] .
6.De beoordeling in het incidenteel hoger beroep
grieven 1 en 2keert AIS zich tegen de matiging van voormelde vergoeding in reconventie en daartoe stelt zij – kort weergegeven – dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat tijdens het gesprek van 28 maart 2014 het ontslag van [appellant] al in de lucht hing en dat zijn ontoelaatbaar gedrag als gezagvoerder niet alleen in strijd is geweest met de wet en Europese regelgeving maar ook het leven van first officer [B] en de goede naam van AIS als luchtvaartmaatschappij onnodig in gevaar heeft gebracht.