ECLI:NL:GHARL:2018:2871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
200.210.491/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van piloot wegens slaapincident tijdens vlucht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een ontslag op staande voet van een piloot, die tijdens een vlucht buiten de cockpit een power nap heeft gedaan. De appellant, een piloot, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, kanton, locatie Lelystad, waarin zijn ontslag op staande voet werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, omdat de piloot tijdens de vlucht in de cabine had geslapen, wat in strijd is met de veiligheidsvoorschriften. De appellant betwistte de feiten en voerde aan dat de bewijsvoering van de werkgever, AIS Airlines B.V., niet voldoende was. Het hof heeft de relevante feiten en eerdere vonnissen in overweging genomen en geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. Het hof concludeerde dat de werkgever niet onterecht heeft gehandeld en dat de appellant verantwoordelijk was voor zijn gedrag, wat leidde tot de dringende reden voor ontslag. De vorderingen van de appellant in het principaal hoger beroep werden afgewezen, en de vorderingen van AIS in het incidenteel hoger beroep werden eveneens afgewezen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.210.491
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, kanton, locatie Lelystad, 3482870)
arrest van 27 maart 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en gedaagde in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. drs. M. Vissers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AIS Airlines B.V.,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: AIS,
advocaat: mr. B.W.G. Orth.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
24 december 2014, 11 maart 2015, 6 mei 2015, 22 juli 2015, 2 september 2015 en
19 oktober 2016, die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 januari 2017, hersteld bij exploot van
6 februari 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met producties),
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof de uitspraak van dit arrest bepaald op heden.
2.3
[appellant] vordert in het principaal hoger beroep dat het hof het eindvonnis van
19 oktober 2016 en/of de tussenvonnissen van 11 maart 2015, 6 mei 2015 en 22 juli 2015 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, de vorderingen van [appellant] in conventie zal toewijzen en de vorderingen van AIS in reconventie zal afwijzen met veroordeling van AIS in de proceskosten in beide instanties, de salarissen van de advocaat daaronder begrepen. In het incidenteel beroep verzoekt [appellant] aan het hof om de grieven van AIS in het incidenteel hoger beroep af te wijzen en haar niet ontvankelijk te verklaren in de vorderingen in reconventie althans deze vorderingen af te wijzen als rechtens ongegrond en/of niet bewezen en AIS bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest te veroordelen in de kosten van deze instantie, waaronder de kosten van de advocaat.
2.4
AIS concludeert in het principaal hoger beroep dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in zijn vorderingen in conventie niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, het salaris van de advocaat hieronder begrepen. In het incidenteel hoger beroep vordert AIS dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het eindvonnis in reconventie van 19 oktober 2015 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van AIS in reconventie alsnog zal toewijzen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, het salaris van de advocaat hieronder begrepen, inclusief de nakosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de voor de beoordeling relevante feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het (bestreden) vonnis van
11 maart 2015.

4.De ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep

4.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussenvonnissen van 11 maart 2015,
6 mei 2015, 22 juli 2015 en tegen het eindvonnis van 19 oktober 2016. Alleen tegen de vonnissen van 11 maart 2015 en 19 oktober 2016 zijn grieven gericht. In het hoger beroep tegen laatstgenoemde vonnissen is [appellant] ontvankelijk en het hoger beroep tegen de overige vonnissen dient te worden verworpen.

5.De beoordeling in het principaal hoger beroep

5.1
Het hof ziet aanleiding om
grief 4als eerste te bespreken. Deze grief is gericht tegen rov. 4.13 van het tussenvonnis van 11 maart 2015, waarin de kantonrechter overweegt vooralsnog geen aanleiding te zien af te wijken van het uitgangspunt dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Blijkens de toelichting op de grief is [appellant] van mening dat het voorschot op de kosten van de deskundige door AIS had moeten worden voldaan omdat het onderzoek nodig was om te kunnen vaststellen of de foto’s die AIS ten grondslag had gelegd aan het ontslag op staande voet door of namens AIS gemanipuleerd waren en AIS ook een bewijsopdracht had gekregen.
5.2
Uitgangspunt van het bepaalde in artikel 195 Rv is dat de eisende partij, in dit geval [appellant] in conventie, als voorfinancier van de kosten van een deskundige optreedt. Dit vanuit de gedachte dat deze partij de procedure aanhangig heeft gemaakt en daardoor proceskosten veroorzaakt, waarbij ten tijde van de beslissing over het gelasten van een deskundigenonderzoek nog niet kan worden vastgesteld of de vorderingen terecht of ten onrechte zijn ingesteld en derhalve ook nog niet kan worden beslist wie van partijen in het ongelijk zal worden gesteld en uiteindelijk de proceskosten, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek, zal moeten betalen. In afwijking van dit uitgangspunt kan de gedaagde of beide partijen in verband met de omstandigheden van het geding gehouden worden om het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek te betalen. Het hof is het met de kantonrechter eens dat dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen. Weliswaar heeft AIS de bewijsopdracht ten aanzien van de ontslagreden gekregen en speelden de foto’s en de whatsapp-berichten, waarnaar de deskundige een onderzoek diende in te stellen, daarbij een rol, maar het is [appellant] die in twijfel trekt dat deze foto’s van een lege cockpitstoel tijdens de bewuste vlucht zijn genomen en aanvoert dat de foto’s en berichten zijn gemanipuleerd. Zijn stellingname en onderbouwing daarvan, onder meer met een rapport van Gene-IT Solutions B.V., hebben de kantonrechter er toe gebracht om een deskundigenonderzoek door Fox-IT B.V. noodzakelijk te achten. De kantonrechter heeft daarom terecht [appellant] als eisende partij in conventie belast met het betalen van het voorschot. Grief 4 faalt.
5.3
Met
grief 1komt [appellant] op tegen rov. 4.6 van het tussenvonnis van 11 maart 2015 waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat AIS de arbeidsovereenkomst met [appellant] onverwijld heeft opgezegd onder onverwijlde mededeling van de dringende reden. Uit hetgeen [appellant] stelt leidt het hof af dat niet betwist wordt dat AIS pas op 30 maart 2014 tijdens een gesprek met first officer [B] op de hoogte is geraakt van de gebeurtenis tijdens de vlucht op 25 maart 2014 die voor AIS de reden heeft gevormd om [appellant] op 2 april 2014 op staande voet te ontslaan. Er zijn tussen genoemde data twee werkdagen verstreken die volgens AIS zijn gebruikt voor intern overleg en het inwinnen van juridisch advies alvorens tot ontslag is besloten.
5.4
[appellant] voert aan dat de kantonrechter tot het oordeel had moeten komen dat hij op
30 maart 2014 niet op non-actief was gesteld omdat AIS geen schriftelijke verklaring heeft overgelegd waaruit dat blijkt. Een non-actief stelling heeft volgens [appellant] als doel om de werkgever de ruimte te geven te beoordelen of een bepaald feitencomplex een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Verder wijst [appellant] erop dat het op de weg van AIS had gelegen de wettelijk en volgens de Operations Manuel voorgeschreven procedures te volgen door [B] te verzoeken op 30 maart 2014 onmiddellijk alsnog de verplichte melding te doen en zijn beschuldiging te laten onderzoeken door een company investigations team, door de cockpit voice recorder af te luisteren en het Flight Plan te bestuderen. Nu AIS dat volgens [appellant] aantoonbaar niet heeft gedaan, had de kantonrechter niet tot het oordeel kunnen komen dat sprake was van een onverwijlde opzegging.
5.5
Daarin wordt [appellant] niet gevolgd. Daargelaten dat de kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] op 30 maart 2014 naar huis is gestuurd en dat zulks op zich niet door [appellant] is betwist, evenmin als het feit dat hij daarna niet meer voor AIS heeft gevlogen, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een onverwijlde opzegging op 2 april 2014 niet bepalend of hij formeel op non-actief is gesteld. Ook in een dergelijke situatie heeft AIS enkele dagen nodig kunnen hebben om een afgewogen en op basis van de uitkomst van intern overleg en juridisch advies gebaseerde beslissing te nemen of de haar bekend geworden gebeurtenis een ontslag op staande voet rechtvaardigt. AIS heeft daartoe besloten op grond van hetgeen daarover door first officer [B] en [appellant] op 30 maart 2014 aan haar was verklaard. Indien zij het op dat moment niet nodig heeft gevonden om direct een externe melding volgens toepasselijke regels te doen, dan wel zelf of door een onderzoekscommissie nader onderzoek te verrichten, dan laat dit het onverwijlde karakter van de ontslagaanzegging onverlet. Daaraan kan ook niet althans niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat AIS blijkbaar niet de mening was toegedaan dat sprake was van een dringende reden. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat, gelet op de vergaande gevolgen van een ontslag, een werkgever in het algemeen enige ruimte heeft voor het horen van de betrokken werknemer, het voeren van intern overleg na confrontatie met de werknemer en voor het inwinnen van juridisch advies. Indien dat wordt toegepast op deze zaak is naar het oordeel van het hof met juistheid geoordeeld dat AIS geen onnodige tijd heeft laten verstrijken en dat op 2 april 2014 sprake was van een onverwijlde opzegging onder onverwijlde mededeling van de dringende reden voor ontslag. Grief 1 slaagt derhalve niet.
5.6
De
grieven 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 en 11lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, aangezien zij betrekking hebben op rov. 2.8 van het eindvonnis van 19 oktober 2016 en het daarin vervatte oordeel van de kantonrechter dat AIS erin is geslaagd te bewijzen dat [appellant] op 25 maart 2014 tijdens de vlucht van Zürich naar Münster in de cabine van het vliegtuig heeft geslapen. [appellant] komt in dat verband in het bijzonder op tegen de voorafgaande rov. 2.2 tot en met 2.4., die betrekking hebben op de whatsapp-berichten op de telefoon van first officer [B] en de foto’s van een lege cockpitstoel.
5.7
[appellant] stelt dat de foto’s door [B] tijdens een eerdere dan de bewuste vlucht kunnen zijn genomen, vervolgens in een whatsapp-bericht op een ander moment kunnen zijn verstuurd. Nu de originele foto’s niet in de telefoon van [B] zijn opgeslagen, anders dan voor de deponering ter griffie en het onderzoek door Fox-IT B.V. nog door AIS werd beweerd, en volgens [appellant] uit de onderzochte berichten in whatsapp niet kan worden afgeleid waar en wanneer de meegestuurde foto’s zijn genomen omdat de zogeheten metadata ontbreken, kunnen de foto’s en whatsapp-berichten in de groepsapp van de familie van [B] niet als bewijs dienen en had de kantonrechter die naar de mening van [appellant] buiten beschouwing moeten laten. In verband hiermee vindt [appellant] het onbegrijpelijk dat de kantonrechter de deskundige niet nader heeft gehoord nu deze de in het tussenvonnis van
6 mei 2015 gestelde vragen niet of niet geheel heeft beantwoord. De kantonrechter had volgens [appellant] bovendien tot het oordeel moeten komen dat AIS hem onvolledig en/of niet naar waarheid had geïnformeerd en daaraan de conclusie moeten verbinden dat AIS er niet in was geslaagd het opgedragen bewijs te leveren, ook al omdat foto’s van een lege cockpitstoel alleen laten zien dat die stoel onbezet is en niet dat [appellant] in de cabine ligt te slapen.
5.8
Voorop moet worden gesteld dat de kantonrechter de inhoud en conclusies van het deskundigenrapport van Fox-IT B.V. – voor zover relevant – heeft weergegeven en zich op grond daarvan een oordeel over de foto’s in de whatsapp-berichten heeft gevormd. Daarbij is overwogen dat het moment waarop de foto’s zijn genomen wegens het ontbreken van metadata niet kan worden vastgesteld. Voorts heeft de kantonrechter aangegeven dat de deskundige geen sporen heeft aangetroffen waaruit zou kunnen blijken dat de whatsapp-berichten en de datum en tijd van het verzenden daarvan zijn gemanipuleerd en dat het onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat first officer [B] of een derde deze berichten daadwerkelijk heeft gemanipuleerd. Daarbij zijn de getuigenverklaringen van [B] en diens ouders betrokken en heeft de kantonrechter geconcludeerd dat [B] de bewuste whatsapp-berichten na de bewuste vlucht op 25 maart 2014 aan de familieapp (“ [B] App”) heeft gezonden en dat deze door de ouders zijn ontvangen. Hetgeen [appellant] daartegen in hoger beroep aanvoert doet aan deze overwegingen en conclusies van de kantonrechter niet af. Deze zijn in hoger beroep naar het oordeel van het hof onverminderd juist. Het betekent ook dat de whatsapp-berichten met foto’s van een lege cockpitstoel slechts beperkte bewijskracht hebben, nu op grond van het ontbreken van metadata niet precies kan worden vastgesteld wanneer deze foto’s zijn gemaakt. Anders dan [appellant] stelt hebben de foto’s wel enige betekenis, namelijk ter ondersteuning van de getuigenverklaring van [B] . De door [appellant] (en de deskundige) genoemde theoretische mogelijkheid dat de data en tijdstippen in de telefoon van [B] zijn veranderd is onvoldoende grond om het bewijsmateriaal en de getuigenverklaring van [B] als ongeloofwaardig terzijde te laten. Daarvoor zijn concrete aanwijzingen voor manipulatie nodig, die de deskundige niet heeft gevonden, en uit hetgeen [appellant] stelt blijkt daarvan ook niet. Het feit dat door AIS is gesteld dat de originele foto’s zich nog op de telefoon van [B] bevonden, hetgeen later niet het geval bleek omdat deze alleen in de whatsapp-berichten waren opgenomen, en de omstandigheid dat er al enige tijd onenigheid was tussen [appellant] en [B] , leiden niet tot een ander oordeel over de ondersteunende bewijskracht van deze berichten met foto’s.
5.9
Het oordeel van de kantonrechter dat AIS in haar bewijsopdracht is geslaagd, met dien verstande dat niet was bewezen dat [appellant] ruim een uur tijdens de vlucht in de cabine heeft geslapen, is tevens en voornamelijk gebaseerd op de getuigenverklaringen van first officer [B] en de heren [C] en [D] , directeuren van AIS. Laatstgenoemden hebben verklaard dat [appellant] tijdens een gesprek met hen op
30 maart 2014, geconfronteerd met hetgeen [B] over het slaapincident aan hen had verteld, heeft toegegeven dat hij tijdens de bewuste vlucht de cockpit had verlaten en in de cabine is gaan slapen.
5.1
[appellant] voert daartegen aan dat de heren [C + D] partij-getuigen zijn en hem tijdens een eerder gesprek op 28 maart 2014 onder druk hebben gezet en medegedeeld dat zij van zijn contract af wilden. Ook wijst hij op de onenigheid met [B] , die voorzag dat [appellant] een obstakel voor hem zou worden en hem daarom in diskrediet wilde brengen, en stelt hij dat [B] hem op verzoek van AIS stiekem in de gaten hield en over hem rapporteerde. Daarbij betrekt hij dat AIS het slaapincident niet direct maar pas veel later aan de autoriteiten heeft gemeld en dat het daarvan opgemaakte rapport van 2 juni 2014 achteraf is opgesteld. [appellant] stelt dat hetgeen genoemde getuigen hebben verklaard niet waar is, waarbij hij verwijst naar hetgeen hij bij conclusie na enquête over de afstemming, onjuistheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen heeft opgemerkt. Volgens [appellant] heeft hij niet tijdens de vlucht de cockpit verlaten om te gaan slapen en is dat door hem ook niet tijdens het gesprek op 30 maart 2014 in aanwezigheid van de heren [C + D] en first officer [B] toegegeven.
5.11
De kantonrechter heeft blijkens zijn overwegingen in het eindvonnis het voorgaande in zijn beoordeling betrokken en van onvoldoende gewicht geacht om de verklaringen als onbetrouwbaar te kwalificeren. In hoger beroep wordt dit oordeel door het hof overgenomen. Hetgeen [appellant] stelt doet daaraan niet af. De verklaringen ondersteunen elkaar, zijn overtuigend en voldoende precies over wat er tijdens de bewuste vlucht is gebeurd en door [appellant] tijdens het gesprek is erkend.
5.12
Door de kantonrechter is ook geoordeeld dat niet is bewezen dat het slapen ruim een uur heeft geduurd, maar dat uit de verklaring van [B] volgt dat [appellant] gedurende de cruise time heeft geslapen en dat voldoende aannemelijk is dat die tijd minder dan een uur heeft geduurd. Korter slapen is volgens de kantonrechter ook een overtreding van de veiligheidsvoorschriften en de duur van het slapen is daarom niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een dringende reden omdat het bewezen verklaarde op zichzelf beschouwd als een dergelijke reden kan worden aangemerkt. AIS stelt en het is ook aannemelijk dat zij [appellant] ook zou hebben ontslagen indien toen was gebleken dat de slaapperiode korter dan ruim een uur was geweest en dat zulks ook voor [appellant] in het licht van de ontslagaanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk moet zijn geweest.
5.13
Voor zover [appellant] ook hiertegen grieft, is dat ten onrechte omdat dit rechtsoordeel juist is en in deze zaak naar het oordeel van het hof op goede grond is gegeven. De grieven 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 falen.
5.14
Met
grief 12ageert [appellant] tegen rov. 2.15 van het eindvonnis die de kantonrechter heeft geleid tot toewijzing van de reconventionele vordering van AIS tot een vergoeding gelijk aan drie maanden salaris te vermeerderen met vakantietoeslag, een en ander ingevolge artikel 7:680 BW(oud) (de fictieve schadevergoeding). [appellant] stelt dat dit oordeel niet naar behoren is gemotiveerd omdat de kantonrechter niet heeft onderzocht of de dringende reden voor ontslag te wijten is aan opzet of schuld van [appellant] .
5.15
[appellant] heeft in zoverre gelijk dat in de rechtsoverwegingen niet uitdrukkelijk is vastgesteld dat de dringende reden voor ontslag aan [appellant] te verwijten viel. Dat volgt echter wel uit hetgeen de kantonrechter ten aanzien van het slaapincident en de overtreding van de voorschriften heeft overwogen. Daaruit volgt dat [appellant] door zijn schuld aan AIS een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en AIS van die bevoegdheid ook gebruik heeft gemaakt. Het hof is hetzelfde oordeel toegedaan: [appellant] heeft de cockpit tijdens de vlucht verlaten om in de cabine te gaan slapen. [appellant] is daarom naar het oordeel van het hof een vergoeding aan AIS verschuldigd en de hoogte daarvan komt in het incidenteel beroep aan de orde. Grief 12 faalt.

6.De beoordeling in het incidenteel hoger beroep

6.1
Met de
grieven 1 en 2keert AIS zich tegen de matiging van voormelde vergoeding in reconventie en daartoe stelt zij – kort weergegeven – dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat tijdens het gesprek van 28 maart 2014 het ontslag van [appellant] al in de lucht hing en dat zijn ontoelaatbaar gedrag als gezagvoerder niet alleen in strijd is geweest met de wet en Europese regelgeving maar ook het leven van first officer [B] en de goede naam van AIS als luchtvaartmaatschappij onnodig in gevaar heeft gebracht.
6.2
Daarin wordt AIS niet gevolgd. Gelet op de duur van het dienstverband, de financiële en andere gevolgen van het ontslag voor [appellant] in vergelijking met de gevolgen voor AIS, waarover zij weinig heeft aangevoerd, en alle overige omstandigheden van het geval, komt matiging tot een bedrag gelijk aan het loon voor drie maanden ook in hoger beroep naar het oordeel van het hof billijk voor. De grieven 1 en 2 worden verworpen.
6.3
Grief 3heeft betrekking op de afwijzing van de reconventionele vordering tot terugbetaling van de studiekosten van [appellant] en het passeren van het door AIS gedane bewijsaanbod, waarbij AIS stelt dat het is gegaan om een opleiding en training aan de vliegschool van AIS Flight Academy B.V., welke kosten volgens in hoger beroep overgelegde facturen bij AIS in rekening zijn gebracht en door haar zijn betaald. AIS biedt te bewijzen aan dat [appellant] daadwerkelijk deze opleiding en training heeft genoten voor zover hij dat mocht betwisten. [appellant] betwist niet dat hij de opleiding en training heeft gevolgd, maar bestrijdt dat hij gehouden kan worden de kosten daarvan aan AIS te vergoeden.
6.4
AIS grondt haar vordering op een bepaling in de Personeelsgids waarin- voor zover relevant - staat dat de werkgever de betaalde vergoeding van de kosten volledig kan terugvorderen van de medewerker, indien in de periode van maximaal twee jaar na beëindigen van de studie het dienstverband door de medewerker wordt verbroken.
6.5
Het dienstverband is echter niet door [appellant] maar door AIS verbroken. Er is naar het oordeel van het hof door AIS onvoldoende gesteld om daaruit te kunnen afleiden dat de desbetreffende bepaling, overeenkomstig de strekking en de bedoeling van partijen, tevens ziet op het geval dat de werknemer niet zelf ontslag neemt maar een dringende reden voor ontslag aan de werkgever geeft en dat dit eveneens tot een terugbetalingsverplichting leidt. Aan bewijslevering komt het hof, bij gebreke aan gestelde relevante feiten en omstandigheden, niet toe. Grief 3 slaagt daarom evenmin.

7.De slotsom

7.1
De grieven in het principaal en in het incidenteel hoger beroep slagen niet. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep en AIS in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordelen.
7.4
De kosten van de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde AIS zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.952,-
- salaris advocaat € 1.631,- (1 punt x tarief IV)
7.5
De kosten van de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 816,- (1/2 punt x tarief IV)

8.De beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
verwerpt het beroep tegen de tussenvonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, kanton, locatie Lelystad, van 6 mei 2015 en 22 juli 2015;
en in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van deze rechtbank van 11 maart 2015 en 19 oktober 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AIS vastgesteld op € 1.952,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
en in het incidenteel hoger beroep:
veroordeelt AIS in de kosten van dit beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 816,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, E.J. van der Poel en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018.