Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een man om een DNA-onderzoek te laten verrichten. De man, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, stelde dat hij de biologische vader is van de minderjarige [de minderjarige2]. De vrouw, met wie de man een relatie heeft gehad, heeft [de minderjarige2] erkend, maar de man betwistte deze erkenning en verzocht om een DNA-onderzoek om zijn vaderschap vast te stellen. De rechtbank had eerder zijn verzoek afgewezen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De man voerde aan dat hij ernstige vermoedens had dat hij de vader was, terwijl de vrouw betwistte dat er geslachtsgemeenschap had plaatsgevonden in de periode van de verwekking. Het hof heeft de belangen van de man afgewogen tegen die van de vrouw en de minderjarige. Het hof concludeerde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij de verwekker was, mede gezien de resultaten van een niet-gerechtelijke DNA-test die bevestigde dat [belanghebbende] de biologische vader was.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man om een DNA-onderzoek afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht van een kind om te weten van wie het biologisch afstamt, maar ook de noodzaak om de rechten en belangen van alle betrokkenen in overweging te nemen.