Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.Stichting Bharat-Ram,
Stichting,
Bharatsingh,
Stichting c.s.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een akte van [appellante] van 31 oktober 2017 (met productie),
- een akte van de Stichting c.s. van 9 januari 2018 (met productie).
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
De wetgever heeft de bepalingen deels letterlijk overgenomen, opdat de voorbeeldfunctie van deze bepalingen duidelijk tot uitdrukking komt en de reeds bestaande en de toekomstige rechtspraak van het HvJ over artikel 5 EEX een bron van inspiratie kan vormen voor de Nederlandse rechter die artikel 6 Rv moet uitleggen (MvT, Part. Gesch. Herz. Rv, p. 102-103). Voor deze zaak is van belang het arrest van het HvJ EG van 15 januari 1987, C-266/85, ECLI:EU:C:1987:11,
Shevanai/Kreischer. Uit dit arrest volgt namelijk dat bij pluraliteit van verbintenissen uit eenzelfde overeenkomst ervan mag worden uitgegaan dat de voornaamste van de in geschil zijnde verbintenissen forumbepalend is. Indien aan de hand van het materiële recht dat krachtens het conflictenrecht van de aangezochte rechter op de overeenkomst van toepassing is, in dit geval Indiaas recht, geen voornaamste verbintenis valt aan te wijzen, dan geldt dat voor iedere verbintenis afzonderlijk moet worden bepaald wat de plaats van uitvoering is (zie HvJ EG 5 oktober 1999, C-420/97, ECLI:EU:C:1999:483). Versnippering van verbintenissen en bevoegde fora kan dan plaatsvinden.
3.Slotsom
4.De beslissing
13 maart 2018.