ECLI:NL:GHARL:2018:2673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
200.193.051/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens niet behalen van de appelgrens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonende te [A], was in eerste aanleg gedaagde en had in hoger beroep gevorderd het bestreden vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de vorderingen van de geïntimeerde, Oxeye B.V., af te wijzen. De kantonrechter had de appellant bij vonnis van 22 maart 2016 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.476,88 aan Oxeye, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat de totale vordering van Oxeye in eerste aanleg € 1.713,96 bedroeg, wat onder de appelgrens van € 1.750,- ligt. Hierdoor kon de appellant niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft de appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 632,- voor salaris advocaat. De uitspraak is gedaan door de rechters I. Tubben, J. H. Kuiper en M.W. Zandbergen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.193.051/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 4376205 CV EXPL 15-5587)
arrest van 20 maart 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F. Klemann, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Oxeye B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Oxeye,
advocaat: mr. J.M.L.G. de Jong, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 11 juli 2017 hier over.
1.2.
De in dit tussenarrest bepaalde comparitie heeft op verzoek van partijen geen doorgang gevonden.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de dossiers overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4.
In het door [appellant] gefourneerde dossier ontbreken de conclusie van dupliek, de akte uitlating producties van 26 januari 2016 en het vonnis in eerste aanleg. Nu deze stukken zich wel in het door Oxeye gefourneerde dossier bevinden, zal het hof dit dossier gebruiken bij zijn beoordeling.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
Oxeye heeft in eerste aanleg - na vermindering van eis - gevorderd betaling van [appellant] aan haar van een bedrag van € 1.250,- in hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013, een bedrag van € 375,- aan buitengerechtelijke incassokosten eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en de proceskosten.
2.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 maart 2016, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeeld tot betaling aan Oxeye van een bedrag van € 1.476,88 vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.250,- vanaf 31 januari 2013 en heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten van Oxeye inclusief nakosten.
2.3.
[appellant] heeft in het hoger beroep gevorderd bij arrest het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van Oxeye alsnog af te wijzen, met veroordeling van Oxeye in de proceskosten.
2.4.
Op grond van artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij – voor zover hier van belang – de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-.
2.5.
Het hof stelt voorop dat bij de bepaling van de waarde van de vorderingen waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, het moment van het wijzen van het (eind)vonnis in beginsel bepalend is. Dit betekent dat niet gekeken moet worden naar de vorderingen zoals deze oorspronkelijk zijn ingesteld, maar naar de vorderingen zoals deze (na eventuele eiswijziging) luidden ten tijde van het (eind)vonnis. Daarbij geldt dat bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 332 lid 1 Rv genoemde appèlgrens is bereikt met de vordering tot veroordeling in de proceskosten geen rekening wordt gehouden (HR 24 februari 1938, NJ 1938, 952; Hof Amsterdam 27 oktober 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK3979; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:304). De tot de dag van dagvaarding verschenen rente moet worden meegeteld.
2.6.
Uit de inleidende dagvaarding en de conclusie van repliek onder 2 blijkt dat het totale beloop van de vordering van Oxeye, voor zover relevant voor de beoordeling of de appelgrens is bereikt, als volgt dient te worden vastgesteld: € 1.250,- in hoofdsom + € 88,96 ter zake van de op de dag van de inleidende dagvaarding verschenen samengestelde wettelijke rente voor consumententransacties (1 februari 2013 tot aan de dag van de inleidende dagvaarding 11 augustus 2015) en € 375,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Het totale beloop van de vordering in eerste aanleg bedraagt daarmee € 1.713,96. Dit betekent dat de appèlgrens niet is bereikt.
De slotsom
2.7.
Het belang van de vordering in deze zaak overschrijdt niet de appèlgrens, zodat [appellant] in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen. Omdat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.8.
Het hof zal [appellant] als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Oxeye zullen worden vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 632,- voor salaris advocaat conform het liquidatietarief (1 punt x tarief I).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, locatie Zwolle) van 22 maart 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Oxeye vastgesteld op € 718,- voor verschotten en € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. J. H. Kuiper en mr. M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
20 maart 2018.