Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van 19 oktober 2016. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, maar deze vordering werd afgewezen. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij vier grieven heeft ingediend en heeft verzocht om toewijzing van zijn vordering, inclusief een veroordeling van de geïntimeerden in de proceskosten.
Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de waarde van de vordering in eerste aanleg niet boven de appèlgrens van € 1.750,- uitkomt, zoals bepaald in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit betekent dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof heeft verder geoordeeld dat de appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld, met een vaststelling van de kosten aan de zijde van de geïntimeerden op € 314,- voor griffierecht en € 632,- voor salaris advocaat.
De beslissing van het hof houdt in dat het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.