In deze zaak gaat het om een geschil tussen een koper, aangeduid als [appellant], en twee verkopers, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], over de koop van een tweedehands BMW cabriolet. De koper stelt dat hij de auto heeft gekocht van het autobedrijf [bedrijf], terwijl het autobedrijf betwist dat zij de verkoper zijn en stelt dat de auto in consignatie is verkocht namens de werkelijke eigenaresse, [persoon]. De koper heeft de auto op 16 april 2014 gekocht voor een bedrag van € 18.900, maar heeft later ontdekt dat het een schadeauto betreft, wat hij niet was verteld. Hij heeft daarom een beroep gedaan op dwaling en non-conformiteit, en vordert de ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopprijs.
De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het autobedrijf en de vennoten hebben bewezen dat de auto in consignatie is verkocht en dat de koper op de hoogte was van het schadeverleden. De koper heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn eis heeft gewijzigd en nu alleen de vennoten van het autobedrijf heeft gedagvaard. Het hof heeft geoordeeld dat de koper de bewijslast heeft om aan te tonen dat hij de koopovereenkomst met het autobedrijf heeft gesloten en dat hij recht heeft op een schadevrije auto. Het hof heeft de koper toegelaten tot bewijslevering over deze punten, evenals over de koopprijs die volgens hem € 18.500 zou zijn geweest, in tegenstelling tot de door de verkopers gestelde prijs van € 17.790.
De beslissing van het hof houdt in dat de koper de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren van zijn stellingen, en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden totdat het bewijs is geleverd. Het hof heeft de zitting gepland voor het verhoor van getuigen en het indienen van bewijsstukken, waarbij de partijen aanwezig moeten zijn om vragen te kunnen stellen.