Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van het bewind en wijziging van de bewindvoerder. De rechthebbende, geboren in 1987, had eerder een bewind ingesteld gekregen door de kantonrechter vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. In 2016 verzocht zij om het bewind op te heffen en de bewindvoerder te ontslaan, omdat zij meende dat de bewindvoerder zijn taken niet naar behoren uitvoerde en zij nu in staat was haar financiële zaken zelf te behartigen met hulp van haar sociale netwerk.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door haar advocaat. De bewindvoerder voerde verweer en stelde dat de rechthebbende niet in staat was om haar financiën zelf te beheren. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende onvoldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. Het gebrek aan vertrouwen in de bewindvoerder was volgens het hof geen voldoende reden om het bewind op te heffen.
De rechthebbende had ook verzocht om een andere bewindvoerder aan te stellen, maar het hof oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de huidige bewindvoerder te ontslaan. De bewindvoerder had zijn taken naar behoren uitgevoerd en de fricties die er waren, leken meer te maken te hebben met de betrokkenheid van de moeder van de rechthebbende dan met de prestaties van de bewindvoerder zelf. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen.