ECLI:NL:GHARL:2018:2543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
200.218.259/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing bewind en wijziging bewindvoerder afgewezen; gebrek aan vertrouwen in de bewindvoerder geen reden om het bewind op te heffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van het bewind en wijziging van de bewindvoerder. De rechthebbende, geboren in 1987, had eerder een bewind ingesteld gekregen door de kantonrechter vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. In 2016 verzocht zij om het bewind op te heffen en de bewindvoerder te ontslaan, omdat zij meende dat de bewindvoerder zijn taken niet naar behoren uitvoerde en zij nu in staat was haar financiële zaken zelf te behartigen met hulp van haar sociale netwerk.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door haar advocaat. De bewindvoerder voerde verweer en stelde dat de rechthebbende niet in staat was om haar financiën zelf te beheren. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende onvoldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. Het gebrek aan vertrouwen in de bewindvoerder was volgens het hof geen voldoende reden om het bewind op te heffen.

De rechthebbende had ook verzocht om een andere bewindvoerder aan te stellen, maar het hof oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren om de huidige bewindvoerder te ontslaan. De bewindvoerder had zijn taken naar behoren uitgevoerd en de fricties die er waren, leken meer te maken te hebben met de betrokkenheid van de moeder van de rechthebbende dan met de prestaties van de bewindvoerder zelf. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.218.259/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4949162 VO VERZ 16-713)
beschikking van 15 maart 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen,
en
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[moeder rechthebbende] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder van rechthebbende,

2. [vader rechthebbende] ,

wonende te [C] ,
de vader van rechthebbende,

3. [zus1 rechthebbende] ,

wonende te [A] ,
zus van rechthebbende,

4. [zus2 rechthebbende] ,

wonende te [D] ,
zus van rechthebbende,

5. [broer rechthebbende] ,

wonende te [E] ,
broer van rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juni 2017;
- het verweerschrift van de bewindvoerder;
- een brief van mr. Van Dalen van 11 juli 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2018 plaatsgevonden. Rechthebbende is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder zijn verschenen [F] en [G] . Ook is verschenen de moeder van rechthebbende.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1987.
3.2
Bij beschikking van 8 maart 2011, hersteld bij beschikking van 23 januari 2012, heeft de kantonrechter op verzoek van rechthebbende een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan rechthebbende, omdat rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft, eveneens op verzoek van rechthebbende, de bewindvoerder tot bewindvoerder van rechthebbende benoemd.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 22 maart 2016, heeft rechthebbende verzocht het bewind op te heffen en de bewindvoerder opdracht te geven aan rechthebbende eindverantwoording af te leggen over het gevoerde bewind en daarbij de officiële bankafschriften over de jaren van het gevoerde bewind aan haar te overhandigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het (ter zitting gewijzigde) verzoek van rechthebbende om de bewindvoerder te ontslaan als bewindvoerder en Stichting [H] of [I] (bestuurder van de Stichting [H] , hierna te noemen: [I] ) tot opvolgend bewindvoerder te benoemen, afgewezen.
4.2
Rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: haar inleidend verzoek tot opheffing van het bewind toe te wijzen;
- subsidiair: de bewindvoerder te ontslaan als bewindvoerder en [J] , wonende te [K] (hierna te noemen: [J] ), tot opvolgend bewindvoerder te benoemen.
4.3
De bewindvoerder voert verweer en verzoekt het hof - zakelijk weergegeven - de bestreden beschikking te bekrachtigen dan wel - in het geval het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt toegewezen - een andere professionele instantie tot bewindvoerder te benoemen.
5. De motivering van de beslissing
Verzoek opheffing bewind
5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Rechthebbende heeft de volgende wijzigingen in haar situatie aangevoerd in vergelijking met haar situatie ten tijde van de onderbewindstelling in 2011. Naar haar mening heeft de bewindvoerder zijn taken niet naar behoren uitgevoerd. Daardoor heeft zij geen vertrouwen meer in hem. Bovendien is zij thans in staat om met behulp van haar sociale netwerk haar financiële zaken zelf te behartigen. Rechthebbende is in 2017 verhuisd en woont nu dichtbij haar moeder, bij wie zij altijd terecht kan voor hulp. Haar moeder is bovendien bereid met [I] op vrijwillige basis het budget van rechthebbende te beheren. Haar moeder heeft thans meer kennis van kwesties die met zorgaanbieders geregeld moeten worden dan enkele jaren geleden.
5.3
De bewindvoerder acht geen gronden aanwezig om het bewind te beëindigen. Rechthebbende is naar de mening van de bewindvoerder niet in staat om beslissingen omtrent haar financiën te nemen en heeft steun hierbij nodig. Het sociale netwerk heeft volgens de bewindvoerder niet aangetoond dat zij in staat zijn de financiën van rechthebbende te beheren.
5.4
Het hof is van oordeel dat aan de gronden voor opheffing van het bewind niet is voldaan. Rechthebbende heeft - mede gelet op de betwisting door de bewindvoerder -onvoldoende onderbouwd dat zij thans zelf in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Daarbij komt dat rechthebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij regelmatig niet rondkomt van het leefgeld dat zij ontvangt en de bewindvoerder om een extra bijdrage moet vragen.
De overige door rechthebbende gestelde wijzigingen - die voornamelijk betrekking hebben op haar netwerk en niet op haar eigen geestelijke of lichamelijke toestand - zijn naar het oordeel van het hof geen omstandigheden die maken dat er geen reden meer is voor een onderbewindstelling. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het gebrek aan vertrouwen in de bewindvoerder - waar het hof hierna onder rechtsoverweging 5.7 nader op zal ingaan -, evenmin reden vormt om het bewind op te heffen.
5.5
Nu niet is komen vast te staan dat de noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is, ziet het hof geen aanleiding voor opheffing van het bewind, en dienen de goederen en gelden die rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind te blijven. Het hof zal het primaire verzoek tot opheffing van het bewind dan ook afwijzen.
Verzoek wijziging bewindvoerder
5.6
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve.
5.7
Naar het oordeel van het hof zijn er geen gewichtige redenen om de bewindvoerder ontslag te verlenen. Rechthebbende heeft onvoldoende aangetoond dat de bewindvoerder - die al gedurende ongeveer zeven jaar de bewindvoerder van rechthebbende is - zijn taken niet naar behoren uitvoert of dat er om andere gewichtige redenen aanleiding is om een andere bewindvoerder te benoemen. De door rechthebbende aangevoerde zaken die volgens haar verkeerd zijn gegaan, zijn - los van de vraag of dit aan de bewindvoerder te wijten was - hersteld en hebben niet tot grote problemen geleid. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bewindvoerder heeft verklaard dat het bewind goed verloopt.
De voornaamste reden van het verzoek tot wijziging van de bewindvoerder is dat rechthebbende stelt geen vertrouwen (meer) te hebben in de handelwijze van de bewindvoerder. Zowel rechthebbende als de moeder van rechthebbende als de bewindvoerder onderkennen dat er fricties zijn (geweest) tussen voornoemde personen. Het is het hof echter niet gebleken dat deze fricties en de daaruit voortvloeiende ontstane problemen bij de uitvoering van de taken van de bewindvoerder, door toedoen van de bewindvoerder zijn ontstaan. Juist de moeder van rechthebbende en/of [I] lijken hierin een rol te spelen door zich te mengen in zaken die aan de bewindvoerder en rechthebbende zijn. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de fricties lijken te ontstaan wanneer de bewindvoerder niet handelt op de manier zoals de moeder dat wil.
Bovendien heeft de bewindvoerder onvoldoende weersproken ter zitting verklaard dat hij bij rechthebbende zelf niet of nauwelijks weerstand merkt, maar meer vanuit het netwerk van rechthebbende. Als voorbeeld heeft hij genoemd dat de moeder hem schriftelijk heeft verzocht de financiële situatie van rechthebbende niet met derden te bespreken, wat gelet op de taken van de bewindvoerder niet altijd mogelijk is. De bewindvoerder heeft de contacten met de moeder uiteindelijk ook proberen te verminderen. Daar waar rechthebbende stelt dat zij geen vertrouwen heeft in de bewindvoerder, acht het hof het dus meer aannemelijk dat het de moeder is die geen vertrouwen heeft in de bewindvoerder In die omstandigheid ziet het hof onvoldoende grond voor vervanging van de bewindvoerder.
Een vervanging van de bewindvoerder zal in bovenstaande kwestie geen verandering brengen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de bewindvoerder te ontslaan en [J] tot bewindvoerder te benoemen. Overigens heeft rechthebbende ter zitting verklaard dat zij [J] nog niet heeft gesproken of ontmoet. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van rechthebbende, voor zover al relevant, dat zij meer vertrouwen heeft in [J] dan in de bewindvoerder.
Het hof begrijpt dat de moeder begaan is met haar dochter, maar het hof wijst haar erop - temeer nu het hof van oordeel is dat de bewindvoerder zijn taken naar behoren uitvoert - dat zij (en [I] ) zich niet dient te mengen in de uitvoering van de taken van de bewindvoerder en in het contact tussen de bewindvoerder en rechthebbende. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bewindvoerder ter zitting heeft aangegeven dat hij veel rechtstreeks contact heeft met rechthebbende en dat deze contacten goed verlopen. Het hof verwacht van de moeder dat zij - in het belang van haar dochter - de samenwerking aangaat met de bewindvoerder en niet langer de strijd met hem aangaat. Dit is in het belang van rechthebbende, die - zo is te zitting gebleken - veel last heeft van de situatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 maart 2017;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.D.S.L. Bosch en M.E. Allegro, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 15 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.