ECLI:NL:GHARL:2018:2480

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
200.222.289
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onterecht ontbonden arbeidsovereenkomst en verzoek om billijke vergoeding en transitievergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die de arbeidsovereenkomst met [appellant] op grond van verwijtbaar handelen heeft ontbonden. [appellant] was in dienst bij AkzoNobel Industrial Chemicals B.V. en werd beschuldigd van het opzettelijk veroorzaken van stroomstoringen in de fabriek. De kantonrechter oordeelde dat AkzoNobel voldoende bewijs had geleverd voor deze beschuldigingen en ontbond de arbeidsovereenkomst. In hoger beroep betwist [appellant] de beschuldigingen en stelt hij dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat AkzoNobel niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldigingen en dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en kent [appellant] een transitievergoeding van € 4.950,65 en een billijke vergoeding van € 13.000,- toe. Tevens wordt AkzoNobel veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.289
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5483315)
beschikking van 14 maart 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
in eerste aanleg: verweerder,
verder te noemen [appellant] ,
advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AkzoNobel Industrial Chemicals B.V.,
gevestigd te Hengelo,
verweerster,
in eerste aanleg: verzoekster,
verder te noemen AkzoNobel,
advocaat: mr. E. Boerma.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikkingen van
19 december 2016 en 31 mei 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Enschede.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties, waaronder de stukken van de eerste aanleg, ter griffie ontvangen op 30 augustus 2017;
- het verweerschrift met producties, ter griffie ontvangen op 22 november 2017;
- de brief van 5 januari 2018 namens [appellant] met aanvullende producties;
- de brief van 9 januari 2018 namens [appellant] met een aanvullende productie;
- de brief van 10 januari 2018 namens [appellant] met aanvullende producties;
- de op 16 januari 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 7 maart 2018 of zoveel eerder als mogelijk is. De uitspraak is nader bepaald op heden.
2.3
[appellant] heeft in zijn beroepschrift, verkort weergegeven, het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
-AkzoNobel te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst, dan wel een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding ten laste van AkzoNobel aan [appellant] toe te kennen;
-AkzoNobel te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan die van de algehele voldoening;
-AkzoNobel niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van haar verzoek tot verklaring voor recht dat [appellant] onrechtmatig jegens AkzoNobel heeft gehandeld ex artikel 6:162 BW, althans opzettelijk of bewust roekeloos ex artikel 7:661 BW, althans dit verzoek af te wijzen;
-AkzoNobel niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van haar vordering tot veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de hierdoor geleden schade, althans dit verzoek af te wijzen;
-AkzoNobel te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] zijn verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst ingetrokken.
2.4
AkzoNobel heeft verweer gevoerd en bij verweerschrift verzocht het beroep van [appellant] ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft AkzoNobel subsidiair verzocht, voor zover de ontbinding in stand blijft en wordt gebaseerd op artikel 7:669 lid 3 sub g BW, aan [appellant] een transitievergoeding van € 4.722,- bruto toe te kennen en meer subsidiair verzocht om, indien wordt geoordeeld dat het ontbindingsverzoek ten onrechte is toegewezen, aan [appellant] een billijke vergoeding van nihil, althans een zeer beperkt bedrag toe te kennen, waarbij beide partijen de eigen kosten dragen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 juli 2012 in dienst getreden bij AkzoNobel. De laatste functie die [appellant] vervulde, was die van 1ste Technicus E&I (Electro & Instrumentatie) bij Salt Specialties, met een bruto maandsalaris van € 2.668,00 en een maandelijkse bruto consignatietoeslag van € 266,27 en een vakantietoeslag van 8%.
3.2
De Salt Specialties vestiging van AkzoNobel is gevestigd in Hengelo en houdt zich bezig met de productie van pekel, zout en zoutverpakking. In 2015 is Salt Specialties onderdeel geworden van AkzoNobel Industrial Chemicals B.V. en medio 2015 zijn de afdelingen E&I van Industrial Salt en Salt Specialties samengevoegd tot één afdeling, die onder leiding staat van [leidingevende] .
3.3
Vanaf 30 mei 2016 is op verzoek van de directie van AkzoNobel door een intern onderzoeksteam onder leiding van [leiddinggevende onderzoeksteam] een onderzoek verricht naar de stroomstoringen bij de afdeling Salt Specialties. Het team heeft vervolgens de storingen op 6 juni 2016, 15 juni 2016, 4 juli 2016 en de storingen van 12, 14, 15 en 16 september 2016 onderzocht en beschreven in het rapport “Verklaring oorzaak spanningsonderbrekingen Salt Specialties Hengelo” gedateerd 30 september 2016. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

Start onderzoek
Vanaf eind januari 2016 treden regelmatig spanningsonderbrekingen op binnen het bedrijf Salt Specialties, aanvankelijk in de E-ruimte TS13 maar later ook in de Librox. Intern onderzoek leverde geen verklaarbare oorzaken op. Eind mei werd de situatie voor Specialties onhoudbaar; de omvang en frequentie van de stroomstoringen leidden tot leverproblemen naar klanten.
Vanaf 30 mei wordt op verzoek van de directie een onderzoeksteam “Stroomstoring” gestart (…) De door de bekende fa’s uitgevoerde inspecties en metingen leverden geen technische manco’s op: ”er is geen aanwijsbaar technische oorzaak.”
Uit dit onderzoek werd begin juni als eerste vermoedt dat menselijk handelen de oorzaak zou kunnen zijn van de verstoringen omdat het merendeel van de verstoringen niet technisch te verklaren zijn. De storing van 15 juni bevestigde dit vermoeden.
De conclusie was dat de storingen niet anders dan door menselijk handelen veroorzaakt zouden kunnen zijn, waarbij de persoon van [appellant] steeds in de buurt van de storingen werd waargenomen.
Nader onderzoek en storingsanalyse bevestigde steeds meer de betrokkenheid van [appellant] bij de storingen. (…)
In het rapport wordt geconcludeerd:
-dat de storing van 6 juni 2016 (spanningsonderbrekingen in de afdelingen “Librox” en “Drogen en Zeven”) geen technische oorzaak hebben;
-dat de storing van 15 juni 2016 (uitschakeling van Laagspanningsautomaten (4 stuks) in TS13) alleen door handmatige afschakeling door [appellant] kan zijn gedaan;
-dat de storing van 4 juli 2016 (Voedingskaarten PLC’s) is veroorzaakt door een defect op de voedingskaarten door het handmatig omzetten van de keuze schakelaar van 220V naar 110V en daarna weer terug;
-dat de storingen op 12, 14, 15 en 16 september 2016 (Uitval “Hoogbouw Zakgoed”) is veroorzaakt doordat [appellant] de geheugenkaart minimaal 4 tot 5 mm uit de houder heeft getrokken en dat dit gezien moet worden als het bewust veroorzaken van een verstoring in de productie.
De conclusie van het onderzoeksteam in het rapport luidt:

De oorzaken van de onderzochte stroomstoringen zijn niet technisch maar werden veroorzaakt door opzet.”
3.4
Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) heeft in opdracht van AkzoNobel een onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van een aantal spanningsonderbrekingen die bij Salt Specialties vanaf januari 2016 zijn opgetreden waardoor een gedeelte van de zoutproductie en zoutverwerking stil kwam te liggen. Doel van het onderzoek van Hoffmann (pagina 3 van het rapport) was:
- vast te stellen welke persoon of personen verantwoordelijk is/zijn voor deze sabotage-
handelingen;
- het achterhalen van het motief van deze persoon of personen.
Hoffmann heeft daartoe elf discrete camera’s geplaatst. Het onderzoek werd vervolgens
uitgevoerd in de periode juni tot en met september 2016.
Onder het kopje “Onderzoeksbevindingen” in het rapport is onder meer het volgende vermeld:

2.1 Resultaten uit het gesprek met de heer [appellant]
In overleg met opdrachtgever hebben onze medewerkers op maandag19 september 2016 een
gesprek gevoerd met de heer [appellant] , 1e technicus E&I. Dit naar aanleiding van enkele constateringen op beeld in de PLC ruimte waarbij te zien is dat de heer [appellant] op het moment dat er een verstoring ontstaat in PLC kast 44AS011, hij aanwezig is. Deze constateringen zijn gedaan op woensdag 14 september, donderdag 15 september en vrijdag 16 september 2016. (…) Later in het gesprek verklaarde de heer [appellant] dat hij, kort nadat hij via de storingstelefoon de storingsmeldingen op de betreffende dagen ontving, hij in de PLC kast 44AS011 was geweest om enerzijds de watchdog te controleren en om anderzijds te controleren of de PLC draaide. Volgens de heer [appellant] was bekend dat de geheugenkaart in de betreffende PLC kast oud en verstoft was. Hierbij gaf de heer [appellant] aan dat hij op drie achtereenvolgende dagen de geheugenkaart heeft aangeduwd en aan de geheugenkaart heeft gerammeld en door deze aanrakingen mogelijk een storingsmelding heeft gecreëerd, alsof de geheugenkaart eruit is gehaald.
De heer [appellant] gaf aan op geen van deze drie dagen de geheugenkaart eruit gehaald te hebben. Volgens de heer [appellant] is het hem alleen kwalijk te nemen dat hij deze handelingen van aanduwen en rammelen, kort voor de betreffende storingsmeldingen, op geen van deze drie achtereenvolgende dagen heeft gemeld bij zijn leidinggevende of bij een collega. Hij gaf aan dat hij pas op vrijdag 16 september 2016 de zekerheid had dat zijn handelingen de verstoringen, en daarmee het stilvallen van de productie in de ‘Hoogbouw Zakgoed’ had veroorzaakt. Hij gaf aan dat hij verantwoordelijk gesteld kan worden voor deze verstoringen en voor het feit dat hij niemand binnen Akzo in kennis heeft gesteld van zijn handelingen, maar dat hij niet met opzet de productie heeft willen stilleggen.
Volgens de heer [appellant] is hij niet verantwoordelijk voor de overige onverklaarbare
electroverstoringen bij Salt Specialties. (…)
3.5
Bij brief van 21 september 2016 deelt AkzoNobel [appellant] mee dat hij naar aanleiding van zijn verklaringen tegenover Hoffmann met ingang van 19 september 2016 vrijgesteld is van werkzaamheden.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
AkzoNobel heeft de kantonrechter verzocht:
-ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a BW de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder (primair) e (verwijtbaar handelen of nalaten) dan wel (subsidiair) g (verstoorde arbeidsverhouding) of (meer subsidiair) h (andere omstandigheden);
-voor recht te verklaren dat [appellant] onrechtmatig jegens AkzoNobel heeft gehandeld op grond van artikel 6:162 BW jo. artikel 7:661 BW en [appellant] te veroordelen tot vergoeding van de door AkzoNobel als gevolg van dit onrechtmatig handelen geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd en bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek de kantonrechter verzocht om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding en AkzoNobel te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3
De kantonrechter heeft een descente gelast en aan AkzoNobel opgedragen te bewijzen dat uit feiten en/of omstandigheden valt af te leiden dat [appellant] jegens AzoNobel ex artikel 6:162 BW onrechtmatig en/of opzettelijk roekeloos heeft gehandeld door het (opzettelijk) veroorzaken van stroomstoringen d.d. 15 juni 2016, 4 juli 2016 en 16 september 2016. De kantonrechter heeft getuigen gehoord en bij eindbeschikking geoordeeld dat AkzoNobel in de bewijslevering is geslaagd en dat het handelen van [appellant] zowel onrechtmatig ex artikel 6:162 BW als opzettelijk of bewust roekeloos ex artikel 7:661 BW is. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 juni 2017, de verzochte verklaring voor recht is toegewezen en de vordering tot schadevergoeding is verwezen naar een schadestaatprocedure. Tot slot is [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
De grieven I tot en met VIII richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat AkzoNobel geslaagd is te bewijzen dat [appellant] de storingen van 15 juni 2016, 4 juli 2016 en 16 september 2016 opzettelijk heeft veroorzaakt. [appellant] ontkent ten stelligste dat daarvan sprake is. De kantonrechter heeft volgens [appellant] de arbeidsovereenkomst ten onrechte ontbonden op de e-grond (verwijtbaar handelen) en heeft bovendien ten onrechte de verzochte verklaring voor recht toegewezen.
5.2
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat de wettelijke bewijsregels van overeenkomstige toepassing zijn in procedures strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998) en dat dit meebrengt dat de werkgever de aan zijn ontbindingsverzoek ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zal moeten stellen en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werkgever, zal moeten bewijzen. Daarbij verdient opmerking dat voor bewijs niet steeds is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan, maar kan volstaan dat deze voldoende aannemelijk worden. Door de rechter zal vervolgens moeten worden onderzocht of, uitgaande van de feiten en omstandigheden die zijn komen vast te staan, in redelijkheid kan worden geoordeeld dat sprake is van de door de werkgever aangevoerde ontslaggrond (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182).
5.3
Het hof constateert dat AkzoNobel haar ontbindingsverzoek heeft ingeluid met de stelling dat [appellant] in elk geval de storingen van 14, 15 en 16 september 2016 opzettelijk heeft veroorzaakt (en op die storingen heeft zij de nadruk gelegd in haar verzoekschrift), maar dat dat ook het geval is ten aanzien van de storingen van 12 september 2016, 6 juni 2016, 15 juni 2016 en 4 juli 2016. Het hof stelt vast dat van de door AkzoNobel met nadruk gepresenteerde storingen van 14 en 15 september 2016 geen bewijs is geleverd betreffende het bewust veroorzaken door [appellant] . De beschuldigingen over deze storingen aan het adres van [appellant] waren vooral gebaseerd op het rapport van Hoffmann (3.4). Van beide storingen bleek echter geen beeldmateriaal aanwezig waarop [appellant] zichtbaar was en voor zover de verklaring van [appellant] ten opzichte van Hoffmann, zoals weergegeven in dat rapport, een erkenning inhield, is deze erkenning door [appellant] herroepen. Op de waarde en bruikbaarheid van het rapport komt het hof hierna nog terug. Ten aanzien van de storing van 12 september 2016 staat vast dat [appellant] deze niet kan hebben veroorzaakt, omdat hij op het tijdstip van de storing niet in de fabriek van AkzoNobel aanwezig was (hij was bij de huisarts). Ook van het veroorzaken van de storing van 6 juni 2016 door [appellant] is geen bewijs geleverd; de opmerkingen daarover in het onderzoeksrapport (3.3) zijn in dat verband in elk geval onvoldoende. Het hof constateert dat van de zeven storingen waarvan [appellant] beschuldigd werd, er drie zijn overgebleven voor nadere bewijslevering, en dat de andere vier storingen onverklaard zijn gebleven.
5.4
Om te kunnen concluderen dat [appellant] de overgebleven storingen van 15 juni 2016, 4 juli 2016 en 16 september 2016 opzettelijk heeft veroorzaakt, moeten in rechte feiten of omstandigheden komen vast te staan, waaruit dat in redelijkheid valt af te leiden. Gezien de gemotiveerde betwisting door [appellant] heeft de kantonrechter terecht AkzoNobel met het bewijs van dergelijke feiten belast. Het hof zal de drie storingen achtereenvolgens bespreken.
storing 15 juni 2016
Vaststaat dat op deze dag de spanning in TS13 tweemaal is uitgevallen. AkzoNobel stelt dat [appellant] deze storingen heeft veroorzaakt doordat hij de vier hoofdschakelaars van de machine achtereenvolgens handmatig heeft uitgeschakeld. Van deze feitelijke handelingen is echter geen bewijsmateriaal: er zijn geen camerabeelden en geen van de gehoorde getuigen heeft [appellant] deze handelingen zien verrichten.
storing 4 juli 2016
Op deze dag zijn vijf voedingskaarten doorgebrand. AkzoNobel stelt dat [appellant] deze storing heeft veroorzaakt doordat hij met een schroevendraaier de voltage-schakelaars van 220V naar 110V en weer terug heeft gezet, met als gevolg het doorbranden van de voedingskaarten. Ook hier geldt dat van deze gestelde handelingen geen bewijzen voorhanden zijn. Getuige [leidingevende] heeft [appellant] aangetroffen met een schroevendraaier in de hand
nadatde doorbranding had plaatsgehad, maar hij heeft niet gezien dat [appellant] de voltage-schakelaars heeft omgezet. Beeldmateriaal is evenmin voorhanden.
storing 16 september 2016
Deze storing is volgens AkzoNobel veroorzaakt doordat [appellant] de geheugenkaart van de PLC-kast minimaal 4 tot 5 millimeter uit de houder heeft getrokken. De camerabeelden die door Hoffmann zijn gemaakt laten zien dat [appellant] rond het tijdstip van de storing bij de PLC-kast stond. [appellant] heeft ook erkend dat hij de geheugenkaart heeft aangeraakt; hij stelt dat hij, vanwege eerdere storingen, de geheugenkaart heeft gecontroleerd door eraan te rammelen. Volgens AkzoNobel kan door het enkele rammelen aan de kaart de storing niet zijn ontstaan. Op het beeldmateriaal is echter niet zichtbaar dat [appellant] , zoals AkzoNobel stelt, de geheugenkaart uit de houder heeft getrokken. [appellant] stelt ook dat dat in de tijdspanne die is gemeten feitelijk niet mogelijk is. Geen van de getuigen heeft hierover iets kunnen verklaren.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat van de feitelijke handelingen die AkzoNobel aan haar verwijten ten grondslag legt geen (rechtstreeks) bewijs voorhanden is. Wat resteert zijn omliggende waarnemingen of omstandigheden, waaruit AkzoNobel de conclusie trekt dat het niet anders kan dan dat [appellant] die handelingen heeft gepleegd. Het hof deelt die conclusie niet. Allereerst wordt in dit verband overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] is gezien op of bij de plaatsen waar de storingen zich voordeden op zichzelf geen (voldoende) aanwijzing vormt voor zijn betrokkenheid bij die storingen, omdat de functie van [appellant] (onder meer) inhoudt het geven van storingsadviezen, het verhelpen van storingen en het repareren van E/I-systemen. Vanaf eind januari 2016 had de fabriek te kampen met veel (stroom)storingen waarvoor AkzoNobel geen verklaarbare oorzaken kon vinden. Dat heeft geleid tot het oprichten van een onderzoeksteam ‘Stroomstoring’, bestaande uit medewerkers van AkzoNobel, waaronder de leidinggevende van [appellant] . [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hem aanvankelijk ook was verzocht om mee te helpen naar het zoeken van de oorzaken van de storingen. Dat [appellant] is gesignaleerd bij ruimten waarin de hiervoor genoemde storingen zich hebben voorgedaan is dan ook verklaarbaar en acht het hof onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij die storingen heeft veroorzaakt. Daarbij is van belang dat blijkens het onder 3.3 genoemde onderzoeksrapport de vermoedens al heel snel in de richting van betrokkenheid [appellant] gingen: het onderzoeksteam is op 30 mei 2016 opgericht, uit het onderzoek werd begin juni als eerste vermoed dat menselijk handelen de oorzaak was van de storingen en de storingen van 15 juni 2016 bevestigden dit vermoeden. Vervolgens vermeldt het rapport dat de persoon van [appellant] “steeds” in de buurt van de storingen werd waargenomen. Kennelijk op basis daarvan heeft men [appellant] als vermoedelijke dader in het vizier gekregen. Op welke andere storingen het woordje “steeds” in het onderzoeksrapport duidt is echter onduidelijk, nu de eerste storingen die besproken worden die van 6 juni 2016 en 15 juni 2016 zijn. Kennelijk was de aanwezigheid van [appellant] in de omgeving van die (twee) storingen voor AkzoNobel aanleiding om hem te verdenken. Desgevraagd heeft AkzoNobel tijdens de mondelinge behandeling bij het hof geen andere feiten of omstandigheden kunnen noemen waarop dit vermoeden was gebaseerd.
5.6
Voorts overweegt het hof dat het onderzoeksrapport niet is opgemaakt door onafhankelijke deskundigen, maar door medewerkers van AkzoNobel zelf, die ook verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van het bedrijfsproces in de fabriek. Vervolgens heeft AkzoNobel Hoffmann in de arm genomen om nader onderzoek te doen. Volgens het onder 3.4 genoemde rapport heeft Hoffmann vanaf 18 juni 2016 in totaal elf camera’s geplaatst. In de periode tot en met september 2016 heeft dit camera-onderzoek (kennelijk) slechts één bruikbare beeldopname opgeleverd waarop [appellant] is waargenomen, te weten de opname van 16 september 2016. Zoals hiervoor is overwogen is op die opname het feitelijk handelen dat [appellant] wordt verweten niet waar te nemen. Bovendien onderschrijven de tijdstippen waarop de storing zich heeft voorgedaan en die waarop [appellant] blijkens de camerabeelden bij de installatie is geweest de beschuldiging niet: [appellant] was volgens de bandopname (om 8.45 uur)
nahet ontstaan van de storing (om 8.42 uur) ter plaatse, en niet daarvoor. De verklaring die AkzoNobel daarvoor heeft gegeven, namelijk dat de tijdregistratie van de camera mogelijk niet correct was, acht het hof niet aannemelijk en het hof gaat hieraan voorbij (waarbij ook wordt gewezen op de verklaring van getuige [medewerker] van Hoffmann die inhoudt dat de technici van Hoffmann hebben aangegeven dat zij de tijd correct hebben ingesteld). AkzoNobel heeft haar verwijten richting [appellant] over de storing van 16 september 2016 daarnaast gebaseerd op zijn bekentenis, zoals neergelegd in het rapport Hoffmann. Het hof hecht aan die bekentenis echter niet de waarde die AkzoNobel daaraan hecht. Allereerst heeft [appellant] in zijn verklaring niet erkend dat hij de geheugenkaart uit de houder heeft gehaald, maar slechts dat hij die kaart had aangeduwd dan wel aan de kaart had gerammeld, dat hij dat had moeten melden en dat àls de storing door die handeling is veroorzaakt hij daarvoor verantwoordelijk is. Maar daarnaast heeft het hof bedenkingen bij de omstandigheden waaronder [appellant] verklaring bij Hoffmann tot stand is gekomen. De onderzoeker van Hoffmann is in algemene zin een gesprek met [appellant] aangegaan over het ontstaan van de storingen, zonder te melden dat [appellant] daarvan concreet werd verdacht en zonder melding te maken van de camerabeelden. Het verhoor was dus onaangekondigd, het heeft bijna acht uur geduurd, er heeft geen band meegedraaid om het verhoor op te nemen en tot slot is er een verklaring opgesteld die [appellant] onmiddellijk, na uren verhoord te zijn, moest ondertekenen. Ook in zoverre komt aan de erkentenis van het rapport slechts beperkte waarde toe. Tot slot is door AkzoNobel weliswaar gesteld dat zich na het vertrek van [appellant] geen onverklaarbare storingen meer hebben voorgedaan, maar dat is door [appellant] gemotiveerd betwist en door AkzoNobel niet nader onderbouwd.
5.7
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het voorgaande, in rechte onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] de storingen opzettelijk heeft veroorzaakt. Voor een nadere bewijsopdracht aan AkzoNobel ziet het hof geen aanleiding. AkzoNobel heeft slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan. In deze zaak is door de kantonrechter in het kader van de bewijsopdracht aan AkzoNobel een groot aantal getuigen gehoord. Gelet daarop had AkzoNobel in hoger beroep een specifiek bewijsaanbod moeten doen en had van haar verwacht mogen worden dat zij voldoende concreet zou vermelden op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Nu zij dat heeft nagelaten wordt haar bewijsaanbod gepasseerd.
5.8
Het voorgaande brengt mee dat van verwijtbaar handelen geen sprake is en dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW heeft ontbonden. De tegen dat oordeel van de kantonrechter gerichte grieven I tot en met VIII slagen.
5.9
In grief IX stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte het handelen van [appellant] zowel onrechtmatig ex artikel 6:162 BW als opzettelijk of bewust roekeloos ex artikel 7:661 BW heeft geacht en dat de gevraagde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure ten onrechte zijn toegewezen. Het meest verstrekkende verweer van [appellant] houdt in dat AkzoNobel in deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaard had dienen te worden, omdat deze vorderingen niet kunnen worden gebaseerd op artikel 7:681 BW (het hof neemt aan dat [appellant] bedoelt artikel 7:671b BW) en evenmin als aanverwante vorderingen in de zin van artikel 7:686a lid 3 BW hebben te gelden. Dit verweer slaagt niet. Artikel 7:686a lid 3 BW geeft de mogelijkheid om vorderingen die verband houden met gedingen over het ontslag gelijktijdig aanhangig te maken. Nu de feiten die door AkzoNobel aan deze vorderingen ten grondslag worden gelegd dezelfde zijn als de feiten die zij ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek aanvoert, is sprake van een aanverwante vordering als bedoeld in dit artikel. De grief slaagt echter wel. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Onrechtmatig respectievelijk opzettelijk of bewust roekeloos handelen van [appellant] is niet komen vast te staan. De daarop gebaseerde vorderingen moeten daarom worden afgewezen.
5.1
Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep heeft het hof vervolgens te beoordelen of het ontbindingsverzoek op grond van in artikel 7:669 lid 3 sub g respectievelijk artikel 7:669 lid 3 sub h BW toewijsbaar is. Aan beide verzoeken legt AkzoNobel ten grondslag het handelen van [appellant] bestaande uit het veroorzaken van diverse storingen op verschillende momenten. Hierover heeft het hof hiervoor een oordeel gegeven. Nu AkzoNobel geen andere feiten of omstandigheden aanvoert die zelfstandig, dus los van de aan [appellant] verweten gedragingen, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, respectievelijk een situatie waarin van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, is het verzoek ook op deze gronden niet toewijsbaar.
5.11
[appellant] verzoekt in hoger beroep geen herstel van de arbeidsovereenkomst, maar in plaats daarvan om een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het hier niet gaat om een vergoeding vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar om een alternatief voor het herstel van de arbeidsrelatie. Dat dient volgens de wetgever met inachtneming van de omstandigheden van het geval in de hoogte van de billijke vergoeding tot uitdrukking te komen. Daarnaast maakt [appellant] aanspraak op de wettelijke transitievergoeding.
5.12
Nu geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [appellant] heeft hij aanspraak op de transitievergoeding. Het hof volgt de berekening van [appellant] , waarin (anders dan in de berekening van AkzoNobel) ook de vaste spaarbijdrage is verwerkt. Nu die berekening overigens niet is betwist zal het hof [appellant] een bedrag van € 4.950,65 bruto aan transitievergoeding toekennen.
5.13
Wat betreft de billijke vergoeding acht het hof de volgende omstandigheden van belang. [appellant] was ten tijde van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst [leeftijd] en heeft per 1 september 2017 een nieuwe baan gevonden. Hij heeft een berekening overgelegd, waarin een vergelijking is gemaakt tussen zijn oude salaris bij AkzoNobel en dat bij zijn nieuwe werkgever, waarbij hij ervan is uitgegaan dat het dienstverband bij AkzoNobel zonder de ontbinding zou hebben voortgeduurd tot 1 januari 2022. Daarnaast heeft hij een pensioenschadeberekening overgelegd en maakt hij aanspraak op € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding. AkzoNobel heeft deze berekeningen gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat het dienstverband bij gebreke van een ontbindingsverzoek van AkzoNobel zou hebben voortgeduurd. Onbetwist is dat [appellant] tijdens zijn dienstverband goed functioneerde. Partijen hadden vlak voordat [appellant] werd beschuldigd van het veroorzaken van de storingen een studieovereenkomst gesloten, op grond waarvan [appellant] op kosten van AkzoNobel per september 2016 een opleiding HBO Elektrotechniek is gaan volgen. De duur van die opleiding is vier jaar en er is een terugbetalingsregeling overeengekomen. Het hof volgt [appellant] in zijn stelling dat hij, mede gezien die regeling, na het voltooien van zijn opleiding nog twee jaar in dienst zou zijn gebleven, dus tot september 2022. [appellant] stelt dat hij bij zijn nieuwe werkgever minder verdient dan bij AkzoNobel, hetgeen door AkzoNobel wordt betwist. Zij stelt in dat verband dat, naar [appellant] ook heeft erkend tijdens de mondelinge behandeling, de arbeidsmarkt voor technici heel goed is en dat de baangarantie bijna 100% bedraagt. Bovendien stelt zij dat bij haar marktconforme arbeidsvoorwaarden gelden en dat in de berekening van [appellant] de toeslagen ontbreken. Door [appellant] is tegenover deze gemotiveerde stellingen onvoldoende aangetoond dat hij (over de gehele periode) een lager salaris verdient bij zijn nieuwe werkgever. Hij heeft geen arbeidsovereenkomst overgelegd, maar uitsluitend een salaris per maand genoemd. Aldus kan geen goede vergelijking gemaakt worden, omdat niet duidelijk is op welke emolumenten en toeslagen hij bij zijn nieuwe werkgever aanspraak kan maken, terwijl hij de consignatietoeslag wel heeft betrokken in de berekening van zijn salaris bij AkzoNobel. Het hof acht wel aannemelijk dat [appellant] , doordat hij bij een nieuwe werkgever is begonnen, in een lagere salarisschaal is ingedeeld. De berekening voor pensioenschade is door [appellant] niet nader toegelicht. Aannemelijk is dat [appellant] enige inkomens- en pensioenschade lijdt. Daarnaast zal het hof in de billijke vergoeding betrekken het salaris over de periode 1 juni 2016 tot 1 september 2016, zijnde afgerond € 10.000,- bruto. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW, zodat het hof voor toekenning van immateriële schade geen aanleiding ziet. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding neemt het hof daarnaast in aanmerking de omstandigheid dat AkzoNobel heeft toegezegd dat zij de door haar betaalde studiekosten van het eerste jaar (ca € 2.000,-) niet op [appellant] zal verhalen en dat hij aanspraak heeft op de transitievergoeding. Gelet op om alle omstandigheden van het geval, waaronder de wijze waarop de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen, wordt de billijke vergoeding gesteld op € 13.000,- bruto.
5.14
De beschikking van de kantonrechter zal worden vernietigd voor zover het de verklaring voor recht, de verwijzing naar de schadestaatprocedure en de proceskostenveroordeling betreft.
5.15
AkzoNobel wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de beide instanties. Deze kosten worden aan de zijde van [appellant] voor de procedure in eerste aanleg tot aan de bestreden beschikking vastgesteld op € 800,- aan salaris voor de gemachtigde en voor het hoger beroep tot aan deze beschikking op € 313,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris van de advocaat (2 punten x tarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van 31 mei 2017 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Enschede, voor zover daarbij voor recht is verklaard dat [appellant] jegens AkzoNobel zowel onrechtmatig ex artikel 6:162 BW als opzettelijk of bewust roekeloos ex artikel 7:661 BW heeft gehandeld, de vordering tot schadevergoeding is verwezen naar de schadestaatprocedure en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten en beschikt in zoverre opnieuw:
wijst de verzoeken van AkzoNobel betreffende de verklaring voor recht en de verwijzing naar de schadestaatprocedure alsnog af;
veroordeelt AkzoNobel tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van € 4.950,65 bruto, te vermeerderen met d de wettelijke rente daarover vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt AkzoNobel tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 13.000,- bruto;
veroordeelt AkzoNobel in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot aan de bestreden beschikking vastgesteld op € 800,- aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt AkzoNobel in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] tot aan deze beschikking vastgesteld op € 313,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.F. Hillen, mr. I.A. Katz-Soeterboek en
mr. E.B. Knottnerus en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2018.