ECLI:NL:GHARL:2018:2302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
21-003854-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijspraak van voorbedachte raad en veroordeling voor medeplegen van doodslag met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van moord, maar werd veroordeeld voor medeplegen van doodslag. Het hof oordeelde dat het opzet van de verdachte en zijn medeverdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. Het beroep op noodweer(exces) werd verworpen, omdat de feiten die door de verdachte werden aangevoerd niet aannemelijk waren. Het hof legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, hoger dan de 8 jaar die in eerste aanleg was opgelegd, en besloot tot terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege, gezien het recidivegevaar en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De verdachte had geweigerd mee te werken aan het onderzoek naar zijn psychische gesteldheid, maar uit beschikbare rapportages bleek dat hij leed aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het hof concludeerde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eisten. De zaak betreft een ernstig feit waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], op 1 januari 2016 om het leven is gebracht door de verdachte en zijn medeverdachte, die gezamenlijk geweld hebben toegepast, waaronder 23 messteken in de hals. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachte kritisch beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003854-17
Uitspraak d.d.: 12 maart 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juni 2017 met parketnummer 18-850000-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 februari 2018, 12 maart 2018 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 vrijspraak van 'voorbedachte raad' (moord);
 veroordeling van verdachte ter zake medeplegen van doodslag, uitgaande van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest;
 terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege;
 beslissingen over de in beslag genomen zaken conform het vonnis waarvan beroep.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.E. van Zon, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van moord en hem veroordeeld voor medeplegen van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. Naast de gevangenisstraf heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege gelast. Ook over de inbeslaggenomen zaken is beslist in het vonnis.
Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het tot een andere beslissing over de strafmaat komt en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 3 januari 2016, te Kloosterburen , althans in de gemeente De Marne , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen en met kracht met een metalen buis, althans een (soortgelijk) hard voorwerp (telkens) op het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, en/of
  • op/tegen het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, en/of
  • samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend, en/of
  • meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (telkens) in de hals en/of overige delen van het lichaam, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, en/of
  • die [slachtoffer] in de grond begraven, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] van zuurstof is afgesloten,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman en verdachte hebben geen bezwaren naar voren gebracht tegen het door de rechtbank bewezen verklaarde.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich aan de bewezenverklaring van de rechtbank geconformeerd en heeft derhalve vrijspraak van moord en bewezenverklaring van medeplegen van doodslag gevorderd.
Vrijspraak impliciet primair ten laste gelegde (moord)
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling van het impliciet primair ten laste gelegde ('met voorbedachte raad') te komen. Derhalve zal de verdachte worden vrijgesproken van moord.
Bewijs en bewijsoverwegingen met betrekking tot de ten laste gelegde doodslag
Opmerking vooraf
Het hof zal zich deels aansluiten bij de overwegingen en de gehanteerde bewijsmiddelen van de rechtbank. Daarom zullen delen van het vonnis van de rechtbank worden overgenomen en opgenomen in dit arrest.
De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
De rechtbank heeft over de verklaringen van de verdachten het volgende overwogen:
"De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wat zich in de jaarwisseling van 2015 op 2016 heeft afgespeeld in de woning van verdachte wat uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . De verklaringen van de verdachten spelen een rol bij het beantwoorden van die vraag, maar zijn daarbij voor de rechtbank niet leidend.
In de eerste plaats niet omdat de verklaringen onderling verschillen op essentiële punten en wisselen al naar gelang verdachten op de hoogte zijn van elkaars verklaringen en de bevindingen van het (forensisch) onderzoek.
In de tweede plaats niet omdat uit het dossier naar voren komt dat verdachten niet vrijuit verklaren, in die zin dat aannemelijk is dat zij daarbij een doel voor ogen hebben. Zo heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] ten koste van alles, ook van zichzelf, willen beschermen, waarbij hij medeverdachte [medeverdachte] niet onnodig meer heeft willen belasten dan uit onderzoek toch al zou blijken. Daar waar hij medeverdachte [medeverdachte] zou kunnen belasten, zegt hij geen herinnering meer te hebben. De latere verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] kan de rechtbank niet anders zien dan als een poging om de verklaringen van verdachte te bevestigen dan wel om haar verhaal passend te krijgen aan de bevindingen van het onderzoek."
Het hof maakt deze overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verklaring van medeverdachte afgelegd op 27 juni 2016 buiten beschouwing laat. In onderhavige zaak bestaat het bewijs over wat er zich in de woning heeft afgespeeld naast met name het forensisch technisch bewijs, in de kern uit de verklaringen van verdachte en/of medeverdachte. Het hof stelt met de rechtbank vast dat beiden ten aanzien van het ten laste gelegde ieder voor zich op verschillende punten wisselende verklaringen hebben afgelegd. Bij de beoordeling van de zaak en het selecteren van het bewijs houdt het hof hiermee rekening. Het hof neemt de nodige behoedzaamheid in acht en gebruikt slechts die delen van verklaringen voor het bewijs die het hof betrouwbaar acht omdat verdachte of de medeverdachte in de betreffende verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of dat deze verklaring voldoende ondersteund wordt door c.q. in overeenstemming is met overig bewijsmateriaal.
Het bewijs
De hierna weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert op de redengevende feiten en omstandigheden, waarop de bewezenverklaring steunt.
De onder 1 tot en met 16 genoemde bewijsmiddelen maken deel uit van dossier opgemaakt door de Politie Noord-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, genaamd onderzoek [naam 1] , genummerd NN2RO16002.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina 646-647, map 2) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :Op dinsdag 5 januari 2016 werd een levenloos lichaam aangetroffen in de tuin van de woning behorende bij perceel [adres] te Kloosterburen , gemeente De Marne .
Overledene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Het rapport
'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood', met de daarbij gevoegde bijlagen, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 3 mei 2016 opgemaakt door M. Buiskool (arts en patholoog) op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (pagina 479-517, map 4), voor zover inhoudende:
Overledene: [slachtoffer]
Bij sectie werden aan de hals de letsels sub A7 en A8 vastgesteld die bij leven zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend (letsel H en M; 2 huidperforaties) en scherprandig klievend geweld (circa 23 huidklievingen) zoals kan worden opgeleverd door snijden en/of steken met 1 of meerdere scherprandige voorwerpen zoals bijvoorbeeld (een) mes(sen). In relatie met meerdere letsels aan de hals rechts (letsel I) waren de rechterhalsader en de rechterhalsslagader gekliefd waardoor fors bloedverlies is ontstaan. In relatie met letsel H aan de hals rechts was de mond/keelholte bereikt en bevond zich bloed in de luchtwegen. Het overlijden wordt dan ook verklaard door fors bloedverlies en longfunctiestoornissen als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend en scherprandig klievend geweld.
Tevens werden bij sectie de letsels sub A10 (letsels A, B, C, D, E), A11 en A13 en bij radiologisch onderzoek een breuk van de rechteroogkas vastgesteld die bij leven zijn ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig stomp botsend, mogelijk kantig (huidverscheuringen) geweld zoals door slaan, stompen, stoten, tegen voorwerpen aankomen, schoppen, trappen al dan niet in combinatie met vallen. De breuk van de rechteroogkas wijst erop dat deze geweldsinwerking heftig is geweest. In relatie hiermee is enige bloedophoping onder het harde hersenvlies ontstaan (sub B3).
Indirect kunnen de letsels aan het hoofd een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd: de letsels aan het hoofd kunnen gepaard zijn gegaan met bewustzijnsstoornissen, waardoor het reactievermogen af kan zijn genomen met een minder goede reactie op overig geweld.
Bij sectie werden de letsels aan de mond sub A16 vastgesteld. Deze kunnen eveneens door een stomp botsende geweldsinwerking zijn ontstaan, zoals beschreven.
Bij sectie waren letsels aan beide hoorntjes aan het strottenhoofd sub A6. Deze zijn bij leven ontstaan als gevolg van (samen)drukkend en/of stomp botsend geweld op de hals. Indien dit gepaard is gegaan met blokkade van de luchtwegen dan kan deze geweldsinwerking een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. Tevens werd bij radiologisch onderzoek mogelijk een breuk gezien van het onderste rechter hoorntje van het strottenhoofd sub C3.
De tamelijk scherprandige huidklievingen aan het hoofd sub A9 zijn bij leven ontstaan en kunnen als gevolg van bovenstaand mechanisch perforerend, scherprandig klievend geweld zijn ontstaan. Het is echter niet geheel uitgesloten dat ze zijn ontstaan door een stomp botsende geweldsinwerking. Het is namelijk bekend dat letsels aan het hoofd tamelijk scherprandig kunnen imponeren terwijl deze zijn opgeleverd door een stomp botsende geweldsinwerking.
Met name aan de hals sub A14 waren vele krasvormige huidbeschadigingen. Deze zijn bij leven ontstaan door (zich) stoten tegen of met een puntig of scherprandig voorwerp. Plaatselijk was er een specifiek patroon (parallel gelegen oppervlakkige huidbeschadigingen), dat kan passen bij een getand of gekarteld scherprandig voorwerp.
De tamelijk scherprandige letsels aan de borstkas links (letsel N) zijn ontstaan door inwerking van scherprandig of puntig perforerend, snijdend geweld. Opvallend was dat drie letsels vrij horizontaal op één lijn gelegen waren. Deze letsels kunnen door meerdere geweldsinwerkingen zijn ontstaan met één voorwerp met een puntig of deels scherprandig aspect of uitsteeksel.
Conclusie: Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het overlijden verklaard door verwikkelingen als gevolg van bij leven opgelopen meervoudig uitwendig mechanisch perforerend en scherprandig klievend geweld aan de hals.
Het rapport betreffende
registratie van bloedspoorpatronen, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 10 februari 2016 opgemaakt door ing. D. Boon op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (pagina 161-176, map 3), voor zover inhoudende:
Te onderzoeken: bloedsporen en/of bloedspoorpatronen aangetroffen in de hal en de woonkamer met open keuken en slaapkamer van een gelijkvloers appartement op de begane grond aan de [adres] te Kloosterburen .
Op de volgende locaties en oppervlakken zijn in de entree/hal bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht aangetroffen: linker stijl voordeur, wanden links en rechts van de voordeur, wand bij radiator, douchedeur. In de woonkamer zijn zowel in de zitkamer als op locaties bij de keuken en het open slaapvertrek op de volgende oppervlakken verschillende bloedsporen aangetroffen: vloer zitkamer, bank, spiegel boven bank, zwarte fauteuil, wand links van tv(-meubel), wand tussen entree/hal en slaapvertrek, hoek scheidingswandje woonkamer/keuken, op de achterdeur. Op de wanden links (< 65 cm hoog) en rechts (< 110 cm hoog) van de tussendeur naar de entree/hal zijn verschillende, afzonderlijk van elkaar liggende cirkel- tot ovaalvormige, schuin neerwaarts gerichte bloedspatten met een relatief kleine diameter en onvermengd uiterlijk aangetroffen. Deze bloedspatten zijn te classificeren als bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht. Op alle overige opgesomde locaties en/of oppervlakten in de woonkamer zijn bloedsporen met een (deels) (uit)geveegd uiterlijk aangetroffen: veegsporenpatronen van/met bloed.
Op de drie wanden rond het tweepersoonsbed (links, rechts en achterwand) zijn cirkel- tot ovaalvormige bloedspatten met een relatief klein diameter (circa 1-3 mm) tot een hoogte van ongeveer 150 cm aangetroffen, met één uitschieter op ongeveer 200 cm hoogte links op de achterwand. Soortgelijk bloedspatten zijn aangetroffen op en onder de cv-ketel links van het bed. De relatief kleine bloedspatjes op de achterwand en op de wand links zijn waarschijnlijker wanneer deze zijn ontstaan als gevolg van een passief mechanisme, maar kunnen niet verder worden geclassificeerd dan als bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht. Uit het slaapvertrek zijn bemonsteringen ten behoeve van DNA-onderzoek genomen van bloedspatten met onvermengd uiterlijk op de wanden en de cv-ketel.
Het rapport
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoeknaar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [plaats 2] op 1 januari 2016, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 23 maart 2016 opgemaakt door dr. A.J. Kal op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (pagina 433-437, map 4), voor zover inhoudende:
In de volgende bemonsteringen is bloed aangetroffen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van [slachtoffer] met matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard:
AAGU0553NL voordeur
AAGU0558NL vloer hal
AAGU0572NL muur boven hoofdeinde bed
AAGU0573NL muur links van bed.
Het rapport
Bloedspoorpatroonanalysenaar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [plaats 2] op 1 januari 2016, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 13 december 2016 opgemaakt door ing. D. Boon op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (los stuk bij het dossier), voor zover inhoudende:
Uit analyse van de bloedsporen en bloedspoorpatronen in de slaapruimte van de woning aan de [adres] te Kloosterburen , zijn de aangetroffen bloedsporen in de slaapruimte waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (bloedsporen zijn ontstaan door gewelddadige handelingen tegen het slachtoffer in de slaapruimte) waar is dan de wanneer hypothese 2 (bloedsporen zijn ontstaan door bij voorbeeld weggeslingerd bloed of overgedragen bloed omdat medeverdachte [verdachte] heeft verklaard ernstig bebloed de slaapruimte te hebben betreden) waar is.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal
Sporenonderzoek(pagina 152-154, map 3) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :Bij nader onderzoek van de aanwezige vingerafdrukken op een houten balkje welke op een muurtje tussen de keuken en woon/slaapkamer was aangebracht, constateerden wij dat op de bovenzijde van het balkje sporen zichtbaar waren. Wij zagen in ieder geval een tweetal vingerafdrukken. Ook zagen wij een spoor welke zeer waarschijnlijk een afdruk was van een deel van een hand, wij zagen duidelijk afdrukken van vingers. De twee vingerafdrukken werden hoogstwaarschijnlijk geplaatst door een persoon met bloed aan zijn of haar vingers.
De sporen werden afzonderlijk voorzien van een SIN:
SIN: AAFZ0676NL Bemonstering bloed "afdruk van deel van een hand/vingers" op balkje
SIN: AAFZ0675NL Bemonstering "dacty" op balkje.
Het rapport
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoeknaar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [plaats 2] op 1 januari 2016, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 15 februari 2016 opgemaakt door dr. A.J. Kal op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (pagina 426-427, map 4), voor zover inhoudende:
In de volgende bemonsteringen is bloed aangetroffen:
- AAFZ0675NL#1 - bemonstering bloed "dacty" op balkje
- AAFZ0676NL#1 - bemonstering bloed "veeg van hand" op balkje
SIN AAFZ0675NL#01 Celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
SIN AAFZ0676NL#01 Celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer] ; matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard.
Een overzicht van de
aangetroffen sporen(p. 546, map 4), voor zover inhoudende:
SIN AAGW6724NL, BVH 24266, Dacty, plaats aantreffen: barplank keuken.
Een brief van [naam 3] , Expert D, beheerder Havank bij de Politie Landelijke Eenheid, Dienst IPOL Fi-d/
Dactyloscopie, d.d. 4 maart 2016, onderwerp TGO [naam 1] , (pagina 528-529, map 4), voor zover inhoudende:
Vergelijkend onderzoek van het spoor met
SIN AAGW6724NLmet de afdruk van de middelvinger voorkomend op het vingerafdrukkenblad met incidentnummer 31100849210 ten name van
[slachtoffer](27-03-1987) heeft geleid tot individualisatie.
Uit onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen het spoor en de afbeelding van de rechtermiddelvinger. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachtingen wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig persoon is verwaarloosbaar klein.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal
Sporenonderzoek(pagina 209-213, map 3) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :Op maandag 18 januari 2016 werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met moord/doodslag, gepleegd op vrijdag 1 januari 2016.
Naar aanleiding van het onderzoek ' [naam 1] ' werd op verzoek van [naam 2] een stofzuigerbuis, die vermoedelijk tijdens de moord op [slachtoffer] was gebruikt, en was aangetroffen in de keuken van de woning van verdachte [verdachte] aan de [adres] te Kloosterburen , fotografisch vastgelegd.
De stofzuigerbuis werd voorzien van
SIN AAGP2441NL.
Het rapport
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoeknaar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [plaats 2] op 1 januari 2016, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 27 mei 2016 opgemaakt door dr. A.J. Kal op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (pagina 518-522, map 4), voor zover inhoudende:
Bij het onderzoek naar biologische sporen zijn op de stofzuigerbuis (AAGP2441NL) meerdere op bloed lijkende sporen aangetroffen. Op vier locaties op de stofzuigerbuis zijn bloedsporen bemonsterd voor een DNA- en RNA-onderzoek. De volgende bemonsteringen zijn veiliggesteld:
AAGP2441NL#01 een bemonstering bloed op het linker uiteinde
AAGP2441NL#02 een bemonstering bloed op het linker uiteinde
AAGP2441NL#03 een bemonstering bloed op het linker uiteinde
AAGP2441NL#04 een bemonstering bloed op het middendeel
Resultaat vergelijkend DNA-onderzoek:
SIN AAGP2441NL#01 t/m #04: Celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer] . De matchkans DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina 340-341, map 2) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :Ik, verbalisant [verbalisant 6] , belde het telefoonnummer [nummer] terug op 4 januari 2016. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , hoorde dat de persoon die opnam zichzelf voorstelde als 'Padjakker'. Ik herkende de stem van [getuige 2] . [getuige 2] is mij ambtshalve bekend. Ik hoorde dat hij het volgende vertelde:
Dat de vermiste [slachtoffer] zou zijn vermoord. Hij zou 1 meter onder de grond zijn begraven. De persoon die er meer maken had zou heten [verdachte] .
Wij hebben vervolgens met Padjakker gesproken op het politiebureau. Wij hoorden hem het volgende vertellen:
Op 3 januari 2016 was hij in de woning van [getuige 3] . Daar waren ook de zoon van [getuige 3] , [verdachte] , en nog twee mannen. [verdachte] was aan het ratelen. Hij zei dat hij de lul was en dat [slachtoffer] onder de grond zou liggen. Op een gegeven moment vroeg [verdachte] of iemand hem kon helpen om bij zijn woning 6 blauwe vuilniszakken weg te halen. In deze vuilniszakken zou bewijs van die moord zitten.
was bang dat zijn vriendin [medeverdachte] zou gaan praten. [medeverdachte] zou haar handen net zo vies hebben als die van hem.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina 350-351, map 2) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] , [verbalisant 9] en [verbalisant 10] :Op 5 januari 2016 omstreeks 19:30 uur verscheen op het politiebureau aan de Rademarkt te Groningen [getuige 1] . [getuige 1] vertelde ons het volgende:
kwam gisteravond thuis. In zijn woning was onder meer een vriend van zijn dochter die zich voorstelde als [verdachte] . [verdachte] vertelde [getuige 1] het volgende:
- [verdachte] zei dat hij een lijk had gemaakt en dat dat opgelost moest worden.
- Op oudjaarsnacht stond een gast bij [verdachte] voor de deur.
- In zijn woning is bonje ontstaan en zijn er klappen gevallen.
- [medeverdachte] had in de woonkamer die gast met een stang hard op zijn hoofd geslagen. Die gast ging neer en had een grote hoofdwond waar veel bloed uit kwam. [verdachte] dacht dat hij toch dood zou gaan. [verdachte] heeft de gast toen de keel doorgesneden met een mes.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2016 (pagina 180-258, map 1) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :Ik kan mij herinneren dat ik boven [slachtoffer] stond en hem aan het slaan was. Ik had die stofzuigerstang met twee handen vast. Ik heb hem hard geslagen. Het was één en al bloed op zijn hoofd. Ik heb vaak geslagen. Ik heb hem op het hoofd geraakt, dat weet ik zeker.
Toen [verdachte] het bed in kwam zei hij tegen mij: "Ik heb hem van hier tot daar opengesneden".
Opmerking verbalisant: Verdachte gaat met haar handpalm langs haar hals, van rechts naar links.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevinding
Reconstructie(pagina 625-638, map 2) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :Op 3 februari 2016 werd aan de [adres] te Kloosterburen een reconstructie gehouden in verband met het niet-natuurlijk overlijden van [slachtoffer] . Aan de reconstructie werd medewerking verleend door de verdachten genaamd: [verdachte] en [medeverdachte] .
Hieronder volgt een uitwerking van het opgenomen beeldmateriaal.
Verdachte [medeverdachte] : " [verdachte] werd hartstikke boos en toen zijn ze aan het vechten gegaan met z'n tweeën. Echt slaan, schoppen, van alles. Het ging er heel heftig aan toe."
Verdachte [medeverdachte] vertelt dat ze nog weet dat [verdachte] op [slachtoffer] zat en dat [slachtoffer] geen kant op kon. Ze zegt dat [verdachte] [slachtoffer] aldoor slaat in het gezicht. Verdachte zegt dat ze niks van [slachtoffer] zag maar van [verdachte] zag ze dat zijn arm heen en weer ging. Verdachte vertelt dat [verdachte] op een gegeven moment verder naar boven is gaan zitten op de bovenarmen van [slachtoffer] . Ze weet nog dat dat het moment was dat [verdachte] haar om een mes heeft gevraagd.
Verdachte zegt dat ze naar de gang liep en daar zag dat [verdachte] op de bovenarmen van [slachtoffer] zat. Dit was voordat zij het mes pakte. Verdachte vertelt: " [verdachte] zei: "Pak een mes". Ik liep gewoon naar de keuken en pakte een mes. Ik was er ook al vanuit gegaan dat [verdachte] hem er wat mee aan zou doen. En toen heb ik in de gang dat mes aan hem gegeven. Een paar seconden later hoorde ik dit geluid (opmerking verbalisant: Verdachte heeft haar rechterhand tot vuist gebald en slaat hier een aantal keren mee in haar linkerhand). Steekgeluiden, dat hoorde ik".
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2016 (pagina 95-109, map 1) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte [verdachte] :Dat ik iemand heb gestoken, klopt, heb ik. Dat ik iemand heb doodgemaakt, heb ik.
Het was Oud en Nieuw. Midden in de nacht stond [slachtoffer] bij mij voor de deur. [medeverdachte] en ik waren in de woning. [slachtoffer] kwam binnen.
Er ontstond een worsteling. [medeverdachte] had een stofzuigerbuis. Ze raakte hem hiermee aan de achterkant (opmerking verbalisant: verdachte wijst aan vanaf zijn hoofd tot zijn rug). Van de kruin tot het schouderblad.
Op den duur had hij teveel klappen van mij gehad, zakte in elkaar. Ik bleef slaan, ik bleef slaan. Als je eenmaal slaat blijf je slaan.
Toen zijn we in hal terecht gekomen. Ik heb hem gestoken.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 13 februari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] bij zijn keel gepakt. Het klopt dat ik hem fors bij de keel heb vastgehad.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank heeft in haar vonnis op pagina 8 het volgende overwogen.
"Uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er in de woning van verdachte een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij door medeverdachte [medeverdachte] meerdere malen met een stofzuigerstang op het hoofd van [slachtoffer] is geslagen en door verdachte meerdere malen met een door medeverdachte [medeverdachte] aangereikt mes is gestoken en gesneden in de hals van [slachtoffer] .
Over het moment waarop medeverdachte [medeverdachte] met de stofzuigerstang heeft geslagen verklaren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet gelijkluidend. Verdachte verklaart dat dit is gebeurd tijdens het gevecht in de woonkamer vlak voor de kerstboom, terwijl medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat zij heeft geslagen nadat verdachte [slachtoffer] had gestoken en hem vanuit de hal naar de woonkamer had gesleept.Op grond van hetgeen [getuige 2] en [getuige 1] aan de politie hebben verteld over wat zij van verdachte vóór zijn aanhouding hebben gehoord, gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte] in ieder geval vóórdat verdachte de fatale verwondingen met het mes heeft toegebracht met de stofzuigerstang heeft geslagen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte de uitlatingen tegen [getuige 2] en [getuige 1] heeft gedaan in voor hem vertrouwde omgevingen (bij zijn vader respectievelijk een goede vriend thuis) op momenten dat hij raad vroeg over het wegwerken van bewijs. Dit zijn uitlatingen geweest die hemzelf eveneens zeer belasten en niet valt in te zien waarom hij dat op die momenten zou verklaren indien dat niet conform de waarheid was. Dat [slachtoffer] bij leven met de stofzuigerstang is geslagen kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid uit de resultaten van het forensisch onderzoek. Zo blijkt uit het sectierapport dat (nagenoeg) alle verwondingen aan het hoofd, ook die op de kruin en het achterhoofd, bij leven zijn ontstaan. Verder kan het niet anders, gelet op de aangetroffen vingerafdruk van [slachtoffer] in zijn eigen bloed op het lage tussenmuurtje bij de keuken, dan dat [slachtoffer] al behoorlijk wat bloed verloor vóórdat hij in de hal belandde waar het fatale letsel is toegebracht. Daarbij genomen de veelheid aan bloedspatten van [slachtoffer] , met name in het open slaapgedeelte, en de conclusies van de bloedspoorpatroonanalyse, moet er op dat moment al veel geweld zijn gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij de rechtbank het niet aannemelijk acht dat dit enkel uit door verdachte uitgedeelde vuistslagen en stompen heeft bestaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat medeverdachte [medeverdachte] al in de woonkamer, in het bijzonder in (het gedeelte tussen de keuken en) het open slaapgedeelte, meerdere malen hard met de stofzuigerstang heeft geslagen."
Het hof maakt deze overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
Het hof stelt op grond van het sectierapport vast dat [slachtoffer] is overleden door het door verdachten toegepaste geweld op [slachtoffer] .
Opzet
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en de medeverdachte leidt het hof af dat het opzet van verdachte en de medeverdachte gericht was op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] geslagen nadat [slachtoffer] hoofdletsel(s) had opgelopen door het slaan met de stofzuigerstang door medeverdachte [medeverdachte] en nadat hij [slachtoffer] al stevig bij de keel had vastgehad ( [slachtoffer] had letsels aan het strottenhoofd). Medeverdachte [medeverdachte] heeft, terwijl verdachte bovenop [slachtoffer] zat, een mes gehaald en dit mes aan verdachte gegeven. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens 23 messteken dan wel -sneden in de hals toegebracht. Uit de (aard van de) door verdachte jegens [slachtoffer] verrichte gewelddadige handelingen leidt het hof af dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat niet sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft zich niet slechts blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van [slachtoffer] zou intreden en deze aanmerkelijke kans aanvaard. Er is geen ruimte voor een andere conclusie dan dat het handelen van verdachte tezamen met zijn medeverdachte, naar hij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild, het gevolg met zich bracht dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Medeplegen
Het hof acht gelet op het vorenstaande het medeplegen van doodslag wettig en overtuigend bewezen. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het doden van [slachtoffer] door het meermalen slaan met een stofzuigerstang op het hoofd van [slachtoffer] en het vervolgens overhandigen van een mes aan verdachte op het moment dat verdachte bovenop [slachtoffer] zat.
Begraven
Gelet op de bevindingen in het sectierapport is er geen bewijs dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van verstikking door het in de grond begraven worden. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2016 te Kloosterburen , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet
  • meermalen en met kracht met een metalen buis op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, en
  • op/tegen het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, en
  • samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend, en
  • meermalen met een mes in de hals van die [slachtoffer] gestoken en gesneden
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.

Strafbaarheid

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort gezegd - aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer(exces) subsidiair extensief noodweer(exces) toekomt. Verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen. Hij werd door [slachtoffer] aangevallen in zijn woning. Er was sprake van een noodweersituatie waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Verdachte heeft aangevoerd dat hij in de woonkamer werd aangevallen toen hij had gezegd dat het slachtoffer moest opkankeren, werd geslagen, op zijn rug terechtkwam terwijl er op hem werd gebeukt, dat hij overeind kon komen nadat zijn vriendin het slachtoffer met een stofzuigerbuis op het hoofd had geslagen waarna hij al worstelend met het slachtoffer vanuit de woonkamer in de gang terechtkwam en daar terwijl het slachtoffer op zijn rug liggend bleef doorvechten terwijl verdachte op zijn borstkas zat, de keel van het slachtoffer heeft doorgesneden en de messteken heeft toegebracht.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] gericht tegen verdachte en dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen.
Er is aldus de advocaat-generaal geen begin van aannemelijkheid van een noodweersituatie. De verklaringen van verdachten over het ontstaan en het verloop van de vechtpartij tot het gebeuren in de hal zijn niet consistent, volledig en betrouwbaar gebleken en het geweld dat volgens verdachte door [slachtoffer] op hem zou zijn uitgeoefend, strookt in het geheel niet met de letselrapportages en forensisch bewijs.
Oordeel van het hof
Het hof gaat bij de bespreking van dit verweer uit van de feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en heeft bij de beoordeling van dit verweer gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 22 maart 2016 [1] heeft overwogen.
Door de rechtbank is met betrekking tot het beroep op noodweer op pagina 11 en 12 van het vonnis het volgende overwogen:
"Aan een verdachte die -kort gezegd- heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, zal moeten worden onderzocht of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten en bij de beoordeling van het beroep kunnen de nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn. Verdachte dient daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan aannemelijk is te achten dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft wat dit betreft verklaard dat [slachtoffer] is begonnen met vechten door verdachte als eerste een klap te geven, dat deze aanranding door [slachtoffer] steeds heeft voortgeduurd en dat verdachte te verdediging van zichzelf en medeverdachte [medeverdachte] niet anders kon dan zo te handelen als hij heeft gedaan.
De rechtbank constateert allereerst dat verdachte over de exacte aanloop naar de eerste klap niet consistent heeft verklaard.
Aanvankelijk heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] ging staan, in een latere verklaring zegt hij dat [slachtoffer] en hij tegelijk opstonden, [slachtoffer] van de stoel en hij van de bank, waarna [slachtoffer] hem een klap gaf. Vervolgens heeft hij bij de reconstructie verklaard dat hij als eerste ging staan en vervolgens zei dat [slachtoffer] moest opkankeren uit zijn huis, waarna [slachtoffer] ook opstond en een klap aan verdachte gaf. Tijdens de terechtzitting van 31 mei 2017 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] in de woning tegenover verdachte op de stoel ging zitten en dat hij boos en geïrriteerd tegen [slachtoffer] zei dat hij moest oprotten, waarna [slachtoffer] hem aanvloog. Bijzonder is dat medeverdachte [medeverdachte] geheel anders heeft verklaard over de plaats waar [slachtoffer] en verdachte zich op dat moment in de woning bevonden. Zij heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] samen de woning binnen kwamen, dat [slachtoffer] op de bank ging zitten en verdachte stond en dat verdachte heel agressief iets heeft gezegd, waarop [slachtoffer] opstond en verdachte aanvloog. Bij de reconstructie heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat [slachtoffer] op de bank zat en dat verdachte op het moment dat [slachtoffer] de eerste klap gaf licht gebogen voorover stond.
Ook over het moment daarna, waarop volgens beide verdachten klappen over en weer vielen en medeverdachte [medeverdachte] verdachte moest ontzetten, hebben verdachten, wanneer het op details aankomt, heel verschillend verklaard. Zo heeft verdachte op 13 januari 2016 verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] met een stofzuigerbuis sloeg op het moment waarop [slachtoffer] bovenop hem lag en op hem begon in te beuken. [slachtoffer] zou medeverdachte volgens het verhoor van verdachte op dat moment een 'klap op de bek' hebben gegeven, hetgeen verdachte bij de reconstructie zo heeft omschreven dat [slachtoffer] zijn elleboog achteruit haalde en hiermee medeverdachte [medeverdachte] op haar gezicht raakte.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in haar verhoor van 7 januari 2016 verklaard dat ze [slachtoffer] van verdachte heeft afgetrokken, terwijl ze in de verhoren van 13 en 14 januari 2016 heeft verklaard dat zij [slachtoffer] van achter heeft beetgepakt in een soort klem in een poging hem van verdachte af te trekken, waarna [slachtoffer] zich zou hebben omgedraaid. Zij heeft daarbij verklaard zich niet te kunnen herinneren wat er vervolgens is gebeurd, maar dat zijn van verdachte heeft gehoord dat zij twee keer geslagen en een keer geschopt is door [slachtoffer] . Bij de reconstructie heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat op het moment waarop zij probeerde [slachtoffer] van verdachte af te trekken, verdachte een beetje voorover stond en [slachtoffer] hem aan de achterkant vasthad.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, zien deze verschillen in de verklaringen van verdachten naar het oordeel van de rechtbank niet op ondergeschikte onderdelen. In feite omschrijven verdachten ieder een geheel andere gang van zaken, zowel wat betreft het begin van de vechtpartij als wat betreft het moment waarop medeverdachte [medeverdachte] erbij betrokken raakte. Hoewel beide verdachten dus hebben verklaard dat verdachte de eerste klap kreeg en vanwege het geweld dat [slachtoffer] uitoefende op enig moment ontzet moest worden, ondersteunt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] de verklaring van verdachte op dit punt (juist) niet."
Het hof sluit zich aan hij bij bovenstaande overwegingen van de rechtbank.
In het kader van de beoordeling of al dan niet sprake is geweest van een noodweersituatie, stelt het hof vast dat niet ter discussie staat dat [slachtoffer] zich in de nacht van 1 januari 2016 in de woning van verdachte bevond. Vast staat evenzeer dat [slachtoffer] als gevolg van door verdachte in gezamenlijkheid met de medeverdachte toegebrachte geweld is overleden.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake was van noodweer zijn de omstandigheden waaronder dat geweld heeft plaatsgevonden van belang. Het hof constateert ook hier als hiervoor reeds overwogen dat verdachte en de medeverdachte op verschillende onderdelen niet eensluidend verklaren, elkaar zelfs tegenspreken.
Op welke wijze [slachtoffer] de woning is binnen gekomen kan bijvoorbeeld vanwege op dit punt strijdige verklaringen van verdachte en medeverdachte, niet worden vastgesteld. Het forse geweld dat [slachtoffer] aldus verdachte vervolgens jegens verdachte zou hebben aangewend, wordt evenmin ondersteund door de inhoud van het dossier.
De verklaring van de medeverdachte over het verloop en de uitgangspositie van verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan de gestelde aanval, het verloop van deze worsteling en of [slachtoffer] zich in de gang nog verweerde terwijl verdachte op hem zat, biedt geenszins ondersteuning voor hetgeen verdachte verklaart [2] .
Evenmin biedt het forensisch bewijs ondersteuning voor de door verdachte gestelde gang van zaken, in het bijzonder de in de omgeving van de keuken/slaapkamer in bloed aangetroffen vingerafdruk van [slachtoffer] en in hetgeen in beide bloedspoorpatroononderzoeken door de deskundigen wordt geconcludeerd [3] . Dit forensisch bewijs geeft aanleiding – anders dan verdachte stelt - ervan uit te gaan dat in of in ieder geval in de directe nabijheid van de slaapruimte sprake is geweest van gewelddadigheden waarbij sprake was van een bloedende [slachtoffer] .
Het hof neemt voorts de letselrapportage betreffende verdachte [4] en de verwondingen van [slachtoffer] , zoals die uit het sectieverslag [5] blijken, in aanmerking. Het hof is van oordeel dat de bij verdachte vastgestelde verwondingen niet zijn stelling ondersteunen dat sprake is geweest van een bombardement van vuistslagen waarbij [slachtoffer] beide handen zou hebben gebruikt. De verwondingen zoals bij [slachtoffer] zijn vastgesteld ondersteunen hetgeen verdachte stelt evenmin. Op basis van de vele verwondingen zoals die op het lichaam van [slachtoffer] zijn vastgesteld kan wel worden geconcludeerd dat er jegens hem veelvuldig en extreem geweld is toegepast.
Het hof is, gelet op de gesignaleerde discrepanties tussen de verschillende verklaringen en het bovengemelde forensisch bewijs dat aanleiding geeft uit te gaan van een andere feitelijke gang van zaken dan verdachte heeft geschetst, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de gewelddadigheden zijn verlopen zoals verdachte heeft verklaard. Met het oordeel dat de door verdachte aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk zijn geworden wordt het beroep op noodweer verworpen.
Het overige verweer met betrekking tot (extensief) noodweer (exces) behoeft geen bespreking meer nu het hof een noodweersituatie niet aannemelijk acht.
Verdachte is een strafbare dader. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die tot een ander oordeel leiden.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 1 januari 2016 is [slachtoffer] gedood door verdachte en de medeverdachte. [slachtoffer] is 28 jaar oud geworden. In totaal werden er 23 steek- en snijwonden in de hals van [slachtoffer] toegebracht, hetgeen getuigt van fors en ongeremd geweld door verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] beroofd van het meest kostbare dat een mens bezit, namelijk zijn leven. Om zijn misdaad te verhullen heeft verdachte nadien het levenloze lichaam van [slachtoffer] tot tweemaal toe in de achtertuin begraven. Gezamenlijk hebben verdachte en zijn vriendin in de dagen erna hun woning schoongemaakt om te proberen alle sporen van hun misdaad te wissen.
Verdachte heeft de nabestaanden immens leed toegebracht. Door het lichaam in de tuin te begraven heeft verdachte dat leed voor de nabestaanden nog eens extra verzwaard. Zij waren ondertussen immers dagenlang op zoek naar [slachtoffer] en konden hem niet vinden.
Als het plan van verdachte om het lichaam weg te maken was geslaagd, was de nabestaanden bovendien de mogelijkheid ontnomen om op gepaste wijze afscheid te nemen van [slachtoffer] . Verdachte is ook hierin respectloos geweest.
De verklaringen van de nabestaanden, zoals ook ter terechtzitting van het hof afgelegd, getuigen op indringende wijze van hun grote verdriet.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het strafwaardige van zijn handelen. Hij is van mening dat zijn handelen gerechtvaardigd was. Het hof komt tot een ander oordeel en houdt verdachte verantwoordelijk voor het doden van [slachtoffer] . Het hof rekent verdachte de meedogenloze wijze waarop hij met het leven van een ander is omgegaan aan. Verdachte is jegens [slachtoffer] buitensporig gewelddadig geweest.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een buitengewoon ernstig feit.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 januari 2018, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder in 2010 voor mishandelingen.
Ook heeft het hof gelet op de zich in het dossier bevindende verschillende rapportages waaronder een rapportage van de reclassering van 10 februari 2016 (Tactus Verslavingszorg). In dat rapport staat onder meer het volgende beschreven:
Er is sprake van een delictpatroon van voornamelijk geweldsdelicten en vermogensdelicten. De geweldsdelicten nemen in ernst toe. Al op jonge leeftijd is er sprake van veel hulpverlening. Hoewel er veel interventies zijn ingezet, heeft dit niet geleid tot het voorkomen van recidive en is er nog op veel leefgebieden sprake van instabiliteit. Er is sprake van verslavingsproblematiek. Verdachte drinkt dagelijks overmatig alcohol en gebruikt op onregelmatige basis harddrugs. De meeste delicten zijn door verdachte onder invloed van alcohol en/of drugs gepleegd. Bij verdachte is sprake van impulsiviteit en zijn er problemen in de emotie- en agressieregulatie. Het ontbreekt hem aan adequate copingsvaardigheden. Ten tijde van het ten laste gelegde woonde verdachte onder begeleiding en ontving hij ook ambulante begeleiding op andere (leef)gebieden. Er is veel instabiliteit in het leven van verdachte. Die instabiliteit werkt delictgedrag in de hand bij verdachte. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.
In het kader van deze strafzaak is multidisciplinair gedragskundig onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte. Hij is daarvoor opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) in de periode van 24 februari 2016 tot 6 april 2016. Verdachte heeft, behoudens de eerste week, niet meegewerkt aan het onderzoek naar zijn persoon in het Pieter Baan Centrum. Hij heeft wel meerdere gesprekken gevoerd met de onderzoekers en heeft deelgenomen aan sommige activiteiten op de afdeling. Voor het forensisch milieuonderzoek is gebruik gemaakt van de aanwezige schriftelijke informatie.
Op basis van de beschikbare informatie, gedragsobservaties en enkele gesprekken met de onderzoekers zijn psycholoog G.M. Jansen en psychiater J. Marx van het NIFP locatie Pieter Baan Centrum wel tot een aantal conclusies gekomen over de persoon van de verdachte. Deze conclusies staan beschreven in het deskundigenrapport van 15 juni 2016.
In dat rapport staat onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van beperkte copingvaardigheden en dat hij agressief kan reageren bij een geringe aanleiding. Het is voorstelbaar dat dit voortkomt uit de zich voordoende combinatie van zwakbegaafdheid en ADHD. De beschreven diagnostiek (ADHD en zwakbegaafdheid) heeft een bestendig karakter en was zodoende eveneens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Op basis van bovenstaande rapportages stelt het hof vast dat er bij verdachte sprake is van ADHD, zwakbegaafdheid en verslavingsgevoeligheid. Gelet op het bestendige karakter van deze psychische stoornissen van verdachte, waren deze ook aanwezig op het moment dat verdachte het bewezen verklaarde pleegde. Gelet op hetgeen de deskundigen hebben omschreven over het gevolg van de combinatie van zwakbegaafdheid en ADHD voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte en over de wijze waarop verdachte vanuit zijn beperkingen snel agressief pleegt te reageren, is het hof van oordeel dat het bewezen verklaarde feit in enige mate is begaan onder invloed van de psychische stoornissen. Het bewezen verklaarde feit wordt hem daarom in verminderde mate toegerekend.
Het bovenstaande leidt, alles afwegende, tot het volgende. In eerste aanleg heeft de rechtbank verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. Naast de gevangenisstraf heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging gelast. In hoger beroep is door de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege geëist.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur opgelegd dient te worden. Het hof heeft bij bepaling van de hoogte van deze gevangenisstraf tevens rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek, de verminderde toerekenbaarheid en de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd. Ook het hof zal bepalen zoals hieronder zal worden overwogen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld waarbij tevens een bevel tot verpleging wordt opgelegd. Ook dit gegeven wordt betrokken in de bepaling van de lengte van de gevangenisstraf. Het hof betrekt tot slot ook in zijn beslissing dat – als overwogen – sprake is van een buitengewoon ernstig feit.
Dit leidt ertoe dat de door de advocaat-generaal geëiste en de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit. Daarom legt het hof een gevangenisstraf op aan verdachte van langere duur, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Motivering van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling
Door de verdediging is betoogd dat geen maatregel van terbeschikkingstelling kan en moet worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
In artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de last tot terbeschikkingstelling slechts kan worden gegeven nadat een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend recent advies is overgelegd van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines -waaronder een psychiater- die verdachte hebben onderzocht.
Zoals hierboven beschreven is verdachte geobserveerd in het Pieter Baan Centrum teneinde onderzoek te doen naar zijn geestelijke gesteldheid, maar heeft verdachte na een week geweigerd verder mee te werken aan dit onderzoek. Hij was derhalve een zogenoemde weigerende observandus.
Artikel 37a, derde lid, juncto artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. De eis van recente multidisciplinaire rapportage (artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht) geldt in een dergelijk geval niet. Wel dient, gelet op artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht te worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het begaan van de misdrijven leed aan een psychische stoornis en dient er, op de voet van artikel 37a, derde lid, juncto de laatste volzin van artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de last van een terbeschikkingstelling. Het hof heeft zich zoveel mogelijk voorzien van de beschikbare rapportages over de persoon van verdachte.
In eerste aanleg is aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd op grond van de eerdergenoemde rapportages die zijn opgemaakt in onderhavige strafzaak.
Voornoemde Pro Justitia Rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 15 juni 2016 houdt - kort gezegd - onder meer in dat:
"
Uit de beschikbare collaterale informatie komt een eenduidig diagnostisch beeld naar voren, namelijk ADHD van het gecombineerde type (een aandachtstekortstoornis en hyperactiviteit/impulsiviteit), in combinatie met zwakbegaafdheid. In gesprekscontacten geeft betrokkene aan dat hij zichzelf eveneens kan vinden in deze diagnostiek.
Vanaf jonge leeftijd wordt een consistent patroon van druk gedrag, motorische onrust en afleidbaarheid beschreven. Op 6-jarige leeftijd is de diagnose ADHD gesteld, een diagnose die in vervolgonderzoeken steeds is bevestigd. In het huidige onderzoek voldoet betrokkene ondanks medicatiegebruik aan veel kenmerken van ADHD in de zin van druk gedrag, motorische onrust, impulsiviteit en afleidbaarheid. ADHD betekent voor zijn functioneren dat betrokkene impulsief handelt en over weinig zelfsturing beschikt, waarbij zijn zwakbegaafdheid hem nog verder beperkt.
Sinds 2002 werd betrokkene meerdere malen getest waarbij eenduidig een zwakbegaafd cognitief functioneren wordt vastgesteld. Het algeheel functioneren, het beeld dat naar voren komt uit de observaties en de gespreksindrukken sluiten hier eveneens bij aan. Alles overwegend bestaat er voldoende onderbouwing voor de diagnose van zwakbegaafdheid.
Zwakbegaafdheid impliceert voor zijn dagelijks functioneren dat betrokkene over beperkte oplossingsvaardigheden beschikt en weinig overzicht heeft.
(…)
Vanaf jonge leeftijd is bij betrokkene sprake van gedragsproblemen, waarbij vanaf het 13e levensjaar sprake lijkt te zijn van een voornamelijk antisociale ontwikkeling. Agressie is onderdeel van zijn copingstijl en lijkt vooral voort te komen uit onmacht.
(…)
In algemene zin kan worden opgemerkt dat bij betrokkene sprake is van beperkte copingvaardigheden en dat hij agressief kan reageren bij een geringe aanleiding. Het is voorstelbaar dat dit voortkomt uit de beschreven combinatie van zwakbegaafdheid en ADHD (…).
De beschreven diagnostiek (ADHD en zwakbegaafdheid) heeft een duurzaam karakter en was zodoende eveneens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
(…)
Vanuit de beschreven beperkingen reageert betrokkene impulsief, beschikt hij over weinig zelfsturing en is zijn coping repertoire en vermogen tot overzicht beperkt. Het inzetten van agressie is een wezenlijk onderdeel van de coping van betrokkene."
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze door de deskundigen getrokken conclusies te twijfelen en neemt deze over. De conclusie is dat bij verdachte sprake is van ADHD van het gecombineerde type (een aandachtstekortstoornis en hyperactiviteit/impulsiviteit), in combinatie met zwakbegaafdheid. Het hof stelt op grond van de rapportages vast dat deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde.
Het hof is op grond van alle omtrent verdachte beschikbare informatie, waarbij de PBC rapportage in het bijzonder in aanmerking wordt genomen, van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Het door hem begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld (een misdrijf dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht).
Er is groot recidivegevaar aanwezig. Dit leidt het hof af uit de voornoemde rapportages van het PBC en de reclassering, uit de ernst van het feit, uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, uit het feit dat verdachte ondanks ambulante behandeling en begeleiding door diverse instanties en personen dit feit heeft gepleegd. Daarnaast slaat het hof ook acht op de verklaring van de verdachte die hij ook ter zitting van het hof heeft afgelegd dat hij een feit als gepleegd zo weer zou plegen als mensen op een door verdachte ongewenste wijze in zijn nabijheid komen. De deskundigen concluderen in die zin ook dat verdachte bij een geringe aanleiding zeer agressief kan reageren. In zoverre worden de uitspraken van verdachte – die ernstige zorgen baren – ondersteund.
Gelet op de problematiek van verdachte is de verwachting van het hof dat een lang en intensief klinisch behandeltraject nodig zal zijn. Gelet op het grote recidivegevaar, de grote kans dat verdachte niet voldoende zal meewerken aan een behandeling en het geringe beveiligingsniveau van andere behandelinstellingen, kan dit alleen in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, waarbij de duur van de maatregel niet in tijd is beperkt. Het door verdachte begane misdrijf was gericht op en veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.

Beslag

Verbeurdverklaring
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen:
KVI nummer 3143460: stofzuigerstang, een schop, een mes.
Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Het betreft de volgende voorwerpen:
KVI nummer 2842477: munitie (drie stuks), vlindermes.
Teruggave aan verdachte
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. Het betreft de volgende voorwerpen:
- KVI 2827766: zwarte jas, schoenen (Nike), zwart shirt/hemd, spijkerbroek (blauw), grijskleurige trui met capuchon, zwarte schoenen met witte opdruk;
- KVI 2833214: zwarte telefoon Samsung, Simkaart Hi;
- KVI 2833241: spijkerbroek blauw (uit wasmachine);
- KVI 2842477: 3x papier (administratie), papier (m.b.t. zorgverlening), papier (m.b.t. uitkering);
- KVI 2848495: personal computer HP Compaq;
- KVI 3821498: papier (administratie)
- KVI 3821629: bankpas ING op naam van [verdachte] ;
- KVI 3821682: CD-rom;
- KVI 3143460: Douwe Egberts bus, zwarte jas, keukendoek, dweil, joggingbroek, kussensloop, trainingspak, blauwe joggingbroek, spijkerbroek, schaar van salontafel, rolgordijn, handschoen, sweatshirt, vest, stofzuiger, twee bladzijden uit paspoort, twee handschoenen, broek (onder bed), klompen, twee helmen, twee scharen, Umbro Sweater, jurk, stoelhoes, spijkerbroek, vijf aardappelschilmessen, drie schroevendraaiers, laminaatleggers, schoenen uit schuur, twee bezems, schop (AAGP2451NL), partij laminaat uit schuur, mok, asbak, glas, balk en een motorjack.
Teruggave aan de nabestaanden
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de nabestaanden nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. Het betreft de volgende voorwerpen:
- KVI 2859475: drie sleutels, een portemonnee, mobiele telefoon (Samsung zwart);
- KVI 3033582 en 3143460: 5 euro biljet, fietssleutel, 10 cafémunten en kleingeld;
- KVI 3143460: schoenen (uit kruipruimte).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 37a, 37b, 38e, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
KVI nummer 3143460: stofzuigerstang, een schop, een mes.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
KVI nummer 2842477: munitie (drie stuks), vlindermes.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- KVI 2827766: zwarte jas, schoenen (Nike), zwart shirt/hemd, spijkerbroek (blauw), grijskleurige trui met capuchon, zwarte schoenen met witte opdruk;
- KVI 2833214: zwarte telefoon Samsung, Simkaart Hi;
- KVI 2833241: spijkerbroek blauw (uit wasmachine);
- KVI 2842477: 3x papier (administratie), papier (m.b.t. zorgverlening), papier (m.b.t. uitkering);
- KVI 2848495: personal computer HP Compaq;
- KVI 3821498: papier (administratie)
- KVI 3821629: bankpas ING op naam van [verdachte] ;
- KVI 3821682: CD-rom;
- KVI 3143460: Douwe Egberts bus, zwarte jas, keukendoek, dweil, joggingbroek, kussensloop, trainingspak, blauwe joggingbroek, spijkerbroek, schaar van salontafel, rolgordijn, handschoen, sweatshirt, vest, stofzuiger, twee bladzijden uit paspoort, twee handschoenen, broek (onder bed), klompen, twee helmen, twee scharen, Umbro Sweater, jurk, stoelhoes, spijkerbroek, vijf aardappelschilmessen, drie schroevendraaiers, laminaatleggers, schoenen uit schuur, twee bezems, schop (AAGP2451NL), partij laminaat uit schuur, mok, asbak, glas, balk en een motorjack.
Gelast de
teruggaveaan nabestaanden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- KVI 2859475: drie sleutels, een portemonnee, mobiele telefoon (Samsung zwart);
- KVI 3033582 en 3143460: 5 euro biljet, fietssleutel, 10 cafémunten en kleingeld;
- KVI 3143460: schoenen (uit kruipruimte).
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 12 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

2.De in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] (pagina 171-290, map 1).
3.- Het rapport Bloedspoorpatroonanalyse naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [plaats 2] op 1 januari 2016, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 13 december 2016 opgemaakt door ing. D. Boon.
4.Letselrapportage GGD Groningen d.d. 06-01-2016 betreft [verdachte] (pagina 126-133, map 1).
5.Het rapport 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood', met de daarbij gevoegde bijlagen, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 3 mei 2016 opgemaakt door M. Buiskool (arts en patholoog) (pagina 479-517, map 4).