In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de beëindiging van het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader van de kinderen heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van de werking van de eerdere beschikkingen van de kinderrechter, die het ouderlijk gezag had beëindigd en de gecertificeerde instelling tot voogd had benoemd. De vader stelt dat hij belang heeft bij schorsing, omdat hij wil werken aan de thuisplaatsing van de kinderen. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek, en de moeder steunt het verzoek van de vader.
Het hof overweegt dat er geen rechtsregel bestaat die de rechtbank verplicht om in dergelijke zaken meervoudig te beslissen. De kinderrechter heeft de zaken enkelvoudig behandeld en beslist, wat in overeenstemming is met de wet. Het hof wijst erop dat de verzoeker belang moet hebben bij de schorsing en dat de belangen van partijen moeten worden afgewogen. De vader heeft geen voldoende belang aangetoond voor schorsing, aangezien de huidige stabiele situatie van de kinderen niet mag worden verstoord. De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis en het hof concludeert dat het belang van de kinderen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij schorsing.
Uiteindelijk wijst het hof de verzoeken tot schorsing af, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.