4.2.Bewezenverklaring
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde - voor zover dit de diefstal uit de Albert Heijn betreft - wordt weersproken door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Gelet op hiervoor weergeven bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
Verdachte is samen met haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte] en hun kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar de Albert Heijn in Arnhem gereden. [minderjarige 2] en verdachte komen enkele minuten na elkaar de winkel binnenlopen, waarna [minderjarige 2] met een winkelwagentje door de winkel loopt en iets uit een schap pakt. Verdachte en [minderjarige 2] bewegen zich onafhankelijk van elkaar door de winkel. Hierbij valt op dat zij elkaar in de winkel op zeer korte afstand passeren, zonder dat er sprake is van enige vorm van contact of blijk van herkenning. Vervolgens wacht [minderjarige 2] met het winkelwagentje voor het toegangspoortje van de winkel totdat [medeverdachte] via dit poortje de winkel binnenloopt, waarna [minderjarige 2] via het door [medeverdachte] geopende poortje met het winkelwagentje met goederen de winkel verlaat. [minderjarige 2] en [medeverdachte] passeren hierbij elkaar zonder enige blijk van herkenning. Vervolgens is er contact tussen verdachte en [medeverdachte], terwijl verdachte bij de kassa staat, waarop [medeverdachte] de winkel verlaat.
Na de boodschappen te hebben afgerekend, verlaat ook verdachte de winkel. Enkele minuten later komen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de winkel weer binnen, waarbij ze zonder aarzelen richting de stapel dozen met flatscreen televisies rennen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] pakken een doos van de stapel en verlaten vervolgens wederom via het toegangspoortje met de doos de winkel. De tijd tussen het moment van binnenkomen en het verlaten van de winkel bedraagt slechts anderhalve minuut.
Uit deze gedragingen blijkt naar het oordeel van het hof van een nauwe en bewuste
samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte], [minderjarige 2] en [minderjarige 1], zowel gericht op de diefstal van een
(onbekend gebleven) hoeveelheid levensmiddelen als op de diefstal van de televisie. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] konden de diefstal plegen door het vervoer met de auto naar de Albert Heijn, het toezien in de winkel door verdachte, waarbij verdachte en [minderjarige 2] kennelijk bewust geen contact met elkaar maken en het openen van de toegangspoortjes door [medeverdachte], waarbij ook tussen [medeverdachte] en [minderjarige 2] geen contact is. Kennelijk is [minderjarige 2] zodanig geïnstrueerd dat zij moet doen alsof zij verdachte en [medeverdachte] niet kent. Hieruit en uit het feit dat ook verdachte en [medeverdachte] doen alsof ze [minderjarige 2] niet kennen, volgt dat er sprake is van een tevoren opgesteld plan waarmee verdachte bekend is en waaraan ook verdachte uitvoering geeft. Dat de kinderen niet uit zichzelf de flatscreen televisie hebben gestolen, maar ook in dit geval vooraf zijn geïnstrueerd, leidt het hof af uit het feit dat de kinderen doelgericht, zonder aarzelen, naar de televisies toelopen, een doos pakken en vervolgens het winkelpand meteen weer verlaten. De getuige [getuige 2] zag dat beiden vervolgens in de auto van verdachte en [medeverdachte] stapten. Verdachte noch de medeverdachte [medeverdachte] zijn op enig moment naar de Albert Heijn teruggekeerd om de flatscreen televisie te retourneren, hetgeen verwacht mocht worden indien de kinderen op eigen initiatief de flatscreen televisie hadden gestolen, en het hof acht het onaannemelijk dat geen van beide ouders gemerkt zou hebben dat de kinderen een flatscreen televisie (verpakt in een grote doos) hadden gestolen.
Op grond van het bovenstaande gaat het hof er van uit dat verdachte samen met haar man [medeverdachte] uitvoering hebben gegeven aan het gezamenlijke plan om de kinderen goederen te laten stelen die zij als ouders konden gebruiken (waaronder een televisie) en dat de inbreng van verdachte zodanig substantieel is geweest dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van die diefstallen. Het feit dat verdachte niet zelf in de winkel aanwezig was tijdens de diefstal van de televisie doet aan de nauwe en bewuste samenwerking niet af.
Het hof is van oordeel dat op grond van vorenstaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte], [minderjarige 2] en [minderjarige 1] Delaney de winkeldiefstallen bij de Albert Heijn zoals ten laste gelegd, heeft gepleegd.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
zij op
één of meerdere tijdstippen op of omstreeks30 oktober 2013 te Arnhem
en/of te Apeldoorntezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, meermalen,
in elk geval eenmaal,(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen de hierna te noemen goederen e
n/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende
(n), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s),en wel:
- in/uit the Phone House, gelegen aan de Hoofdstraat 91 te Apeldoorn, een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan the Phone House en/of een klant van de Phone House en/of
- in/
uitde Albert Heijn, gelegen aan de Marasingel te Arnhem, een onbekend gebleven hoeveelheid levensmiddelen en/
ofeen flatscreen-televisie (merk Philips),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Albert Heijn;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en haar toenmalige echtgenoot hebben hun toentertijd 9- en 6-jarige kinderen mee naar de Albert Heijn genomen en hen daar ingezet om winkeldiefstallen te plegen.
Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die schade en overlast voor winkeliers opleveren, Nog kwalijker is het feit dat verdachte haar kinderen heeft gebruikt om deze diefstallen te plegen. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van haar rol als moeder en van de kwetsbare positie van haar kinderen. Verdachte is geheel aan de belangen van haar kinderen voorbij gegaan, en heeft voor haar eigen financieel gewin deze belangen geschonden.
Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Hoewel het hof verdachte zal vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel zal het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen lagere straf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof acht een gevangenisstraf van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dergelijke strafbare feiten te plegen.
Vordering van de benadeelde partij Albert Heijn
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 169,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit het ten laste gelegde handelen onder 2. bij The Phone House betreft;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal in/uit de Albert Heijn heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Albert Heijn
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Albert Heijn ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 169,00 (honderdnegenenzestig euro) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Albert Heijn, ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 169,00 (honderdnegenenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 28 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.