ECLI:NL:GHARL:2018:1925

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
200.220.437/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot opheffing van bewind over goederen van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van het bewind dat is ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1975, heeft in 2005 een bewind opgelegd gekregen door de kantonrechter vanwege zijn geestelijke toestand. De bewindvoerder, [de bewindvoerder] B.V., heeft in 2017 verzocht om de nalatenschap van de vader van de rechthebbende uit te sluiten van het bewind. De rechthebbende heeft daarentegen verzocht om het bewind op te heffen, stellende dat hij genezen is van zijn gokverslaving en in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2018, waarbij de rechthebbende in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat mr. O. Surquin. De bewindvoerder werd vertegenwoordigd door de heer [G] en zijn advocaat mr. E.P. Groot. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder gehoord en de feiten van de zaak in overweging genomen. De rechthebbende heeft geen medische verklaring overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat het bewind niet meer nodig is.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbende niet heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind is komen te vervallen. De bewindvoerder heeft onvoldoende informatie ontvangen over de afwikkeling van de nalatenschap, waardoor het hof niet overtuigd is van de financiële zelfstandigheid van de rechthebbende. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof de rechthebbende en de bewindvoerder oproept om in gesprek te gaan voor een mogelijke oplossing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.437/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5672831 VO VERZ 17-123)
beschikking van 20 februari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. O. Surquin te Arnhem.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[B] (de moeder van de rechthebbende),

wonende te [C] ,

2.[D] (de zus van de rechthebbende),

wonende te [E] ,

3.[de bewindvoerder] B.V.,

gevestigd te [F] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.P. Groot te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 juli 2017;
- een brief van mr. Surquin van 6 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Groot van 18 december 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 januari 2018 plaatsgevonden. Rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de bewindvoerder is de heer [G] verschenen, bijgestaan door de advocaat van de bewindvoerder.
3. De feiten
3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1975.
3.2
Bij beschikking van 6 december 2005 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en [H] B.V., thans genaamd [de bewindvoerder] B.V., tot bewindvoerder benoemd.
3.3
[in] 2016 is [I] , de vader van de rechthebbende (hierna: de vader), overleden.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 23 januari 2017, heeft de bewindvoerder verzocht de omvang van het bewind te beperken door de nalatenschap van de vader uit te sluiten van het bewind.
3.5
De rechthebbende heeft de kantonrechter op zijn beurt verzocht het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende afgewezen en het verzoek van de bewindvoerder toegewezen.
4.2
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
4 mei 2017. Deze grief ziet op het voortbestaan van het bewind. De rechthebbende verzoekt de beschikking van 4 mei 2017 gedeeltelijk te vernietigen inhoudende dat het bewind over zijn goederen moet worden opgeheven.
4.3
De bewindvoerder heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt het bewind te laten voortbestaan.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
De rechthebbende stelt dat het bewind niet meer nodig is. Hij voert daartoe aan 1) dat hij al jarenlang "genezen" is van zijn gokverslaving die tot het bewind heeft geleid, 2) dat hij nauwelijks meer schulden heeft en 3) dat hij heel goed zelf in staat is zijn financiële belangen te behartigen, hetgeen hij feitelijk ook al doet en volgens hem blijkt uit de omstandigheid dat hij de nalatenschap van de vader helemaal zelfstandig, zonder hulp van de bewindvoerder, heeft afgewikkeld. De rechthebbende stelt voorts dat het bewind niet langer zinvol is, omdat sprake is van een vertrouwensbreuk tussen hem en de bewindvoerder.
5.3
De bewindvoerder voert aan dat hij onvoldoende informatie van de rechthebbende heeft gekregen over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader waardoor geen totaalbeeld bestaat van de financiële situatie van de rechthebbende. Bij gebrek aan bewijs van het tegendeel is de bewindvoerder er niet van overtuigd dat de rechthebbende in staat is zelfstandig zijn financiën te beheren.
5.4
Evenals de kantonrechter en op dezelfde gronden als de kantonrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke gronden van artikel 1:449 lid 2 BW. Het hof voegt hier nog aan toe dat de bewindvoerder ter zitting onbetwist heeft gesteld dat het bewind in 2005 is uitgesproken wegens psychiatrische problematiek van de rechthebbende. De rechthebbende heeft, bijvoorbeeld door het overleggen van een medische verklaring, niet aangetoond dat dat inmiddels anders is. Bovendien is ter zitting gebleken dat de rechthebbende eind 2016 nog een week is opgenomen geweest in verband met zijn psychische gesteldheid.
Daarbij komt dat de rechthebbende niet heeft aangetoond dat hij de erfenis van de vader goed en volledig heeft afgewikkeld. Zodoende blijft ongewis of daar nog kosten en/of rekeningen uit zullen voortkomen.
5.5
Anders dan de rechthebbende ziet het hof in de beslissing van de kantonrechter om de nalatenschap van de vader buiten het bewind te houden geen indicatie voor het gebrek aan noodzaak van dat bewind op zich. Het was immers slechts het gebrek aan medewerking van de rechthebbende op dit punt waardoor de kantonrechter tot het oordeel kwam dat de bewindvoerder niet verantwoordelijk en aansprakelijk kan worden gehouden voor de wijze waarop de rechthebbende de nalatenschap van de vader afhandelt. Overigens verwijten de bewindvoerder en de rechthebbende elkaar over en weer gebrek aan medewerking met een patstelling tot gevolg. Zodoende kan vooralsnog in ieder geval een nota van erfbelasting niet worden betaald, hetgeen hoogst onwenselijk is. Het hof roept de rechthebbende en de bewindvoerder op om met elkaar in gesprek te gaan zodat zij in gezamenlijkheid tot een adequate oplossing kunnen komen en de rechthebbende (op termijn) mogelijk een zelfstandigheidstraject zou kunnen volgen. De enkele vertrouwensbreuk zoals de rechthebbende die ervaart is echter onvoldoende reden voor opheffing van het bewind.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, I.M. Dölle en
M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op
20 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.