Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van het bewind dat is ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1975, heeft in 2005 een bewind opgelegd gekregen door de kantonrechter vanwege zijn geestelijke toestand. De bewindvoerder, [de bewindvoerder] B.V., heeft in 2017 verzocht om de nalatenschap van de vader van de rechthebbende uit te sluiten van het bewind. De rechthebbende heeft daarentegen verzocht om het bewind op te heffen, stellende dat hij genezen is van zijn gokverslaving en in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2018, waarbij de rechthebbende in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat mr. O. Surquin. De bewindvoerder werd vertegenwoordigd door de heer [G] en zijn advocaat mr. E.P. Groot. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder gehoord en de feiten van de zaak in overweging genomen. De rechthebbende heeft geen medische verklaring overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat het bewind niet meer nodig is.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbende niet heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind is komen te vervallen. De bewindvoerder heeft onvoldoende informatie ontvangen over de afwikkeling van de nalatenschap, waardoor het hof niet overtuigd is van de financiële zelfstandigheid van de rechthebbende. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof de rechthebbende en de bewindvoerder oproept om in gesprek te gaan voor een mogelijke oplossing.